“Elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde” (GO 316)

"Elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde" (GO 316)

door Kevin Leidich S.J.

door Kevin Leidich S.J.

 Zijn er verschillende soorten van vertroosting?
Vertroosting is een kernbegrip uit de ignatiaanse spiritualiteit.

De term ‘troost’ of ‘vertroosting’ beschrijft de essentie van de geestelijke ervaring van Ignatius van Loyola. Troost is het voorwerp en doel van Gods arbeid in ieders leven. Troost drukt ook de kern uit van onze geestelijke verlangens. In de geschriften van Ignatius is zijn bekendste beschrijving van troost te vinden in de derde richtlijn van de ‘Richtlijnen voor de onderscheiding van geesten, meer geschikt voor de eerste week van de Geestelijke Oefeningen. Richtlijn drie helpt iemand “de verschillende bewegingen die in de ziel veroorzaakt worden enigszins te voelen en te onderkennen” (GO 313). Ignatius legt uit:

Ik spreek van vertroosting wanneer er in de ziel een innerlijke beweging wordt veroorzaakt waardoor zij gaat ontvlammen in liefde voor haar Schepper en Heer. En vervolgens, wanneer zij niets wat op het aardoppervlak geschapen is op zichzelf kan liefhebben, maar alleen met het oog op de Schepper van dat alles. Eveneens wanneer zij tranen stort die haar tot liefde voor haar Heer bewegen, of  het nu is van smart over haar zonden of over het lijden van Christus onze Heer of over andere zaken die in zijn dienst en lof op de juiste manier geordend zijn. Ten slotte noem ik vertroosting elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde en elke innerlijke blijdschap die een oproep en aantrekking inhoudt tot het hemelse en het eigen heil van de ziel en haar aldus rust en vrede geeft in haar Schepper en Heer. (GO 316)

Deze beschrijving van troost lijkt eenvoudig, maar de interpretatie van de toepassing ervan heeft tot veel verwarring geleid. Brian McDermott zette het als volgt uiteen:

Uit een overzicht van artikelen en boeken over ignatiaanse onderscheiding in het Engels sinds het Tweede Vaticaans Concilie blijkt dat er veel onenigheid bestaat over Ignatius’ verstaan van twee fundamentele onderwerpen: de aard van geestelijke vertroosting en de rol die geestelijke vertroosting speelt in de tweede tijd waarin een goede keuze kan worden gemaakt.

Deze onenigheid tussen schrijvers is een bron van verwarring voor degenen die zich aangetrokken voelen tot de Geestelijke Oefeningen, van mensen die voor het eerst over ignatiaanse spiritualiteit lezen tot degenen die een opleiding tot geestelijk begeleider volgen.

Geestelijke en niet-geestelijke vertroosting

Een bron van deze verwarring komt volgens mij voort uit de mening dat Ignatius doelbewust onderscheid wilde maken tussen ‘troost’ en ‘geestelijke troost’. Timothy Gallagher schrijft bijvoorbeeld: “Ignatius gebruikt het woord troost volgens het gangbare begrip van het woord: iets gelukkigs, opbeurends, wat vreugde opwekt en vrede geeft.” Gallagher noemt de ervaring van dit gangbare begrip ‘niet-geestelijke troost’, welke in wezen wordt waargenomen als een gevoel. Hij zegt echter,

… bepaalde bewegingen onder de vele die ons hart beroeren, hebben een bijzondere betekenis voor ons geloofsleven en ons streven naar Gods wil …  Op identieke wijze spreekt Ignatius hier van geestelijke troost: gelukkige, opwekkende beweging van het hart (en dus ‘troost’) die rechtstreeks ons geloofsleven en het volgen van Gods wil (en dus ‘geestelijk’) beïnvloedt.

Bij de toepassing van deze tweeledige interpretatie van de ignatiaanse term, kan men grote moeite hebben om onderscheid te maken tussen ‘geestelijke troost’ en ‘niet-geestelijke troost’.

Jules Toner bouwt in zijn baanbrekend werk A Commentary on St Ignatius’ Rules for the Discernment of Spirits voort op het onderscheid tussen ‘niet-geestelijke troost’ en ‘geestelijke troost’ in twee belangrijke paragrafen:

In ons eigen leven ervaren wij soms vertroostingen die voor ons even duidelijk geestelijk zijn als de vertroostingen die werden ervaren door degenen aan wie Christus verscheen na de Verrijzenis. Maar bij veel van onze vertroostingen is het niet zo duidelijk. Een aantal factoren samen leidt ons tot onzekerheid of dwaling.  Aan de kant van degene die onderscheidt, kan er sprake zijn van een gebrek aan voldoende kennis en ervaring, onzorgvuldigheid en overhaast komen tot een oordeel. Aan de kant van de vertroosting zelf kunnen er de oppervlakkige gelijkenissen zijn tussen geestelijke en niet-geestelijke vertroosting, of de gelijktijdigheid en zelfs vermenging van geestelijke en niet-geestelijke vertroosting in de ervaring, of de vermenging van geestelijke vertroosting met troosteloosheid, hetzij geestelijk of niet-geestelijk …

Bij het lezen van de voorbeelden van onderscheid tussen geestelijke en niet-geestelijke vertroosting zullen sommige lezers zich misschien afvragen waarom al die schijnbaar buitensporige verfijning nodig is. Welk verschil maakt het, zolang de niet-geestelijke troost niet zondig is? Nadat men genoeg mensen belangrijke en (schijnbaar, althans) verkeerde beslissingen heeft zien nemen omdat zij dachten dat zij door de Heilige Geest werden ingegeven, terwijl zij slechts een natuurlijke opwinding ervoeren om ‘hun eigen ding te doen’, begint men zorgvuldigheid en nauwkeurigheid te waarderen en te huiveren voor achteloos onderscheiden van geesten.

De persoon die onderscheidt moet er namelijk op letten dat hij of zij over de nodige ingesteldheid van geestelijke vrijheid, geduld en vrijgevigheid beschikt. Deze persoon moet ook toegang hebben tot alle informatie die noodzakelijk is voor een goede en nauwgezette onderscheiding. Maar in hoeverre moet de analyse worden ‘verfijnd’? Stel dat men gekenmerkt wordt door een ‘gebrek aan voldoende kennis en ervaring’. Onthoudt God die persoon in dat geval de genaden van onderscheidingsvermogen en goddelijke communicatie?

Als onderdeel van zijn verklaring voor deze verschillen binnen de ervaring van troost, gebruikt Toner een voorbeeld uit de Autobiografie van Ignatius wanneer hij reflecteert over zijn groeiend geestelijk bewustzijn onmiddellijk na zijn bekering en lange herstel van zijn wonden:

De grootste troost vond hij in het kijken naar de hemel en de sterren. Dit deed hij dan ook vaak en langdurig, want daarbij voelde hij een grote kracht in zich om onze Heer te dienen (VP 11).

Bij het citeren van Ignatius’ “grootste vertroosting” vraag je je af wanneer zijn ‘niet-geestelijke vertroosting’ bij het ondergaan van de grootsheid en schoonheid van de sterren voor hem een ervaring van ‘geestelijke vertroosting’ werd. Op welk moment bezat het geloof van Ignatius voldoende intentionaliteit dat het kijken naar de sterren en de daarmee gepaard gaande gevoelens ‘geestelijk vertroostend’ werden? Wanneer je dit onderscheid maakt binnen de eenvoudige geloofservaring wordt duidelijk dat de interpretatie van Toner, met zijn grote nadruk op intentionaliteit, kan leiden tot onzekerheid, complexiteit en wellicht onnodige scrupulositeit.

Veel commentatoren hebben vervolgens de gedachtegang van Toner gevolgd door een onderscheid te maken tussen ‘troost’ en ‘geestelijke troost’. Maar dit onderscheid stelt de ervaring van troost te ingewikkeld voor en geeft daarnaast de indruk dat alleen een deskundige de herkomst, richting en soort troost nauwkeurig kan analyseren. Degenen die kennismaken met ignatiaanse spiritualiteit door lectuur, gesprek of geestelijke begeleiding kunnen ontmoedigd worden door de complexiteit van de categorieën. Sommige schrijvers hebben een subtiel onderscheid gemaakt tussen troost, niet-spirituele troost, anti-spirituele troost, authentieke spirituele troost, niet-authentieke spirituele troost enzovoort. Een dergelijke wildgroei van categorieën maakt de taal en het proces van geestelijke begeleiding ingewikkeld, en leidt af van het helder benoemen van de fundamentele ervaring van God.

Ignatius verlangde deze verwarring niet, want Gods boodschap via de taal van de liefde moet voor iedereen toegankelijk zijn. Zoals Ignatius stelt in zijn inleidende aantekeningen bij de Geestelijke Oefeningen, moeten we ‘de Schepper in direct contact met zijn schepsel laten werken en het schepsel met zijn Schepper en Heer’ (GO 15). Alleen in de Richtlijnen voor de onderscheiding der geesten van de tweede week maakt Ignatius een onderscheid in de ervaring van troost, wanneer hij een onderscheid maakt tussen ‘troost met oorzaak’ en ‘troost zonder oorzaak’ (GO 330 en 336). Maar hetwezenlijke van beide categorieën is de ervaring van beweging naar ‘elke toename van geloof, hoop en liefde’. In de hele tekst van de Geestelijke Oefeningen komt de uitdrukking ‘geestelijke vertroosting’ slechts drie keer voor, en alle drie keren in de Richtlijnen voor de onderscheiding van geesten, twee keer in de richtlijnen voor de eerste week en één keer in de richtlijnen voor de tweede week. De termen ‘troost’ of ‘vertroostingen’ komen in de hele Geestelijke Oefeningen 24 keer voor, waarvan elf in de Richtlijnen voor de onderscheiding van geesten (GO 313-336).

Altijd een gave van God

Michael Ivens heeft de ignatiaanse term ‘troost’ op een eenvoudigere manier geïnterpreteerd, die volgens mij getrouwer is aan de betekenis die Ignatius bedoelde. ‘Troost en troosteloosheid zoals begrepen in de Oefeningen zijn per definitie “geestelijk”, en deze kwalificatie, hoewel gemakkelijk verkeerd begrepen, is cruciaal voor het begrip van beide ervaringen.’ Dit is in overeenstemming met het vierde punt van de Contemplatie om tot liefde te komen: ‘Ik zal overwegen hoe al het goede en alle gaven van boven neerdalen’ (GO 237). Zoals Ivens opmerkt, ‘wordt men ertoe gebracht de eigenschappen van God zelf te overwegen als de almachtige, vriendelijke, barmhartige en genadige Bron, niet alleen van deze bijzondere gaven, maar van alle goede dingen.’ Deze woorden verschaffen een nauwkeurig begrip van richtlijn drie, waar Ignatius vertroosting uitlegt als ‘dat wat zich voordoet wanneer er in de ziel een innerlijke beweging wordt veroorzaakt waardoor zij gaat ontvlammen in liefde voor haar Schepper en Heer’ (GO 316). Elke positieve en levengevende ontmoeting of ervaring heeft het vermogen om ons te wijzen op God, en daarom is elk ervan ‘geestelijk’ en leidt ze ons naar troost, wat altijd een geschenk van God is. Toen Ignatius dus naar de sterren staarde, bewoog hij zich in zijn dankbaarheid en verwondering naar een groter gevoel van troost.

Laten we dit inzicht van Michael Ivens toetsen aan de patronen die we ontdekken in latere ignatiaanse geschriften. Maken deze latere ignatiaanse documenten een onderscheid tussen ‘niet-geestelijke troost’ en ‘geestelijke troost’? Instrueren de latere ignatiaanse bronnen, zoals zijn brieven, zijn gedicteerde Autobiografie en zijn handgeschreven Directorium samen met andere Directoria van voor 1600, ons over de verschillende soorten troost, of is zijn gebruik van ‘geestelijk’ slechts een beschrijvend en willekeurig bijvoeglijk naamwoord? Als Ignatius een onderscheid wil maken tussen niet-geestelijke troost en geestelijke troost, dan moeten beide termen duidelijk naar voren komen in zijn latere belangrijke geschriften en in zijn adviezen aan anderen.

De ignatiaanse bronnen

In het handgeschreven Directorium, een reeks aantekeningen die bewaard zijn gebleven in kopieën van een origineel in Ignatius’ eigen handschrift, staat een uitgebreide instructie over ‘troost’ in het Directorium voor het maken van een keuze:

Onder de drie wijzen (tijden) om een keuze te doen moet hij, als God hem in de eerste niet beweegt, stilstaan bij de tweede, die van de erkenning van zijn roeping door de ervaring van vertroosting en troosteloosheid. Als hij dan doorgaat met zijn meditaties over Christus onze Heer, moet hij, wanneer hij zich in vertroosting bevindt, onderzoeken in welke richting God hem beweegt; evenzo in troosteloosheid. Een volledige uitleg moet worden gegeven van wat vertroosting is; d.w.z. geestelijke vreugde, liefde, hoop op dingen van hierboven, tranen, en elke innerlijke beweging die de ziel vertroost achterlaat in onze Heer. Het tegenovergestelde hiervan is troosteloosheid: droefheid, gebrek aan vertrouwen, gebrek aan liefde, dorheid, enz. (Dir 1: 9)

Merk op dat ‘troost’ hier wordt gedefinieerd als ‘elke innerlijke beweging die de ziel vertroost door de Heer achterlaat.’ Deze beweging wordt duidelijk door de Heer in gang gezet, en wordt niet gewijzigd door het adjectief ‘geestelijk’. In de vroege directoria van Ignatius, die van zijn tijdgenoten en het officiële directorium van 1599 wordt ‘troost’ 72 keer genoemd, en in slechts vijf van deze gevallen wordt het gewijzigd door het bijvoeglijk naamwoord ‘geestelijk’.

Hoe vaak en op welke manier gebruikt Ignatius ‘troost’ in een ander primair document, zijn Autobiografie, die hij in het midden van de jaren 1550 dicteerde? Maakt Ignatius bij de beschrijving van zijn belangrijkste geestelijke ervaringen een onderscheid tussen ‘troost’ en ‘geestelijke troost’? In feite gebruikt Ignatius slechts twee keer de term ‘geestelijke vertroosting’, ondanks de vele verhalen over vertroostingen die belangrijk en veelbetekenend voor hem waren. In 1556, terwijl hij erg ziek was ‘was het zo dat als hij aan de dood dacht, hij zich dan zo opgewekt voelde en zo’n grote troost vond bij de gedachte te zullen sterven, dat hij helemaal smolt in tranen’ (VP 33). En aan het eind van zijn verslag vertelt Ignatius over de tijd dat hij de Oefeningen gaf in Monte Cassino: ‘In die tijd zag hij op een keer hoe baccalaureus Hoçes de hemel binnenging, waarbij hij veel tranen en grote geestelijke vertroosting ondervond’ (VP 98). Het is duidelijk dat Ignatius bij het vertellen van zijn geestelijke vooruitgang in zijn hele Autobiografie geen systematisch onderscheid maakt tussen ‘troost’ en ‘geestelijke troost’.

In het voorjaar van 1544, terwijl hij onderscheidde over bepaalde vragen met betrekking tot de Constituties van de jezuïeten, noteerde Ignatius de bewegingen van zijn dagelijks gebed in zijn Geestelijk Dagboek. Ignatius kan in de loop der jaren nog andere verslagen van zijn dagelijks gebed hebben bijgehouden, maar het deel van het Geestelijk Dagboek uit 1544 is het enige dat bewaard is gebleven. Daarin wordt de term ‘troost’ zes keer genoemd. In één aantekening, van 17 februari, vermeldt Ignatius een ‘bijzondere troost’. Toch komt de term ‘geestelijke troost’ helemaal niet voor in dit document, dat in Ignatius’ eigen handschrift is opgesteld.

Van de zevenduizend voorbeelden van door Ignatius geschreven of gedicteerde correspondentie bevat zijn brief van 18 juni 1536 aan zuster Teresa Rejadell een bekend commentaar op de Richtlijnen voor de onderscheiding van geesten en een bespreking van scrupules. In deze brief wordt ‘troost’ negen keer genoemd. Ignatius herinnert zuster Teresa eraan dat het eerste wapen van de vijand is ‘nalaten ons te herinneren aan de grote steun en troost die Onze Lieve Heer aan zulke zielen gewend is te geven.’ Elders in de brief wordt troost beschreven als ‘innerlijk’ en ‘goddelijk’, maar in de meeste verwijzingen ontbreekt elk bijvoeglijk naamwoord. Bij zijn hulp om het werk van de vijand te herkennen en te overwinnen, wordt verondersteld dat alle troost ‘geestelijk’ is, hoewel Ignatius deze term in deze brief niet gebruikt.

De taal van de liefde

Midden jaren zeventig schreef Michael J. Buckley voor The Way een baanbrekend artikel over de Richtlijnen voor de onderscheiding van geesten. Zijn inzichten versterken de conclusies van Michael Ivens over de aard van troost en hoe consequent Ignatius deze term gebruikte. Bij de bespreking van de regels voor de eerste week, merkt Buckley op dat troost en troosteloosheid,

… toestanden van affectiviteit zijn, ‘een innerlijke beweging’, gedefinieerd door de richting van de beweging.  Troost is elke innerlijke beweging van emotie, gevoel of sensibiliteit waarvan de bestemming God is – een mens wordt naar God toe getrokken of gedreven. Het voornaamste voorbeeld van een dergelijke ervaring is die van de liefde … Troosteloosheid is precies het tegenovergestelde, dat wil zeggen elke beweging van emotionaliteit of gevoel waarvan de bestemming kwaad is.

Buckley waarschuwt dat de termen vertroosting en troosteloosheid niet teruggebracht kunnen worden tot een gevoel. De spreektaal ziet gevoelens als het wezen van de ervaring van troost en troosteloosheid. Maar de kern van het ignatiaanse gebruik van deze termen is beweging, geen gevoel.

Troost valt allerminst samen met plezier en troosteloosheid niet met pijn. Het zijn duidelijke emotionele aandoeningen, maar ze worden niet aangeduid door hun zintuiglijk of zelfs geestelijk genot, maar door de richting, door hun eindpunt.

In het bekende voorbeeld van Buckley, ‘mannen die arm in arm schunnige liederen zingen op weg naar een plaatselijk bordeel zijn voor Ignatius in troosteloosheid: “elke beweging naar wat laag en aards is”’. Sommige commentatoren hebben de ervaring van deze mannen anders geïnterpreteerd en oordelen dat deze mannen ‘eerder niet- of anti-spirituele troost ervaren.’ Maar zulke taal en interpretatie vertroebelen de zaak door te beweren dat gevoelens deel uitmaken van de essentie van troost en troosteloosheid, in plaats van de richting of het eindpunt van de ervaring.

Bij de beschouwing van vertroosting en onderscheiding staat het onderwerp ‘bevestiging’ altijd op de achtergrond. De veronderstelling is dat Gods bevestiging besloten ligt in de aanvankelijke ervaring van vertroosting en onderscheiding. Echter, in de jaren 1520, toen Ignatius voor het eerst de Geestelijke Oefeningen opstelde met de Richtlijnen voor de onderscheiding van geesten, had hij nog niet de fundamentele genaden van de bevestiging ervaren. Hij beschreef het proces en de criteria voor bevestiging in zijn Autobiografie jaren later, halverwege de jaren 1550, na voldoende reflectie over zijn leven. Zijn belangrijkste ervaring van Gods bevestiging vond plaats tijdens een contemplatieve gebedservaring in de kapel van La Storta buiten Rome in 1537 (VP 96). De zoektocht naar ‘bevestiging door God’ is een belangrijk thema in zijn Autobiografie, aangezien de genade van de bevestiging pas op latere leeftijd door Ignatius werd ervaren en onderkend.

Een ander woord dat in Ignatius’ latere geschriften steeds meer op de voorgrond treedt is ‘devotie.’ Het komt slechts vier keer voor in de Oefeningen, maar Ignatius gebruikt het vaak in de Autobiografie, het Geestelijk Dagboek en de Constituties van de jezuïeten. Hoewel het niet equivalent is met ‘troost’, ‘is devotie een aspect van troost, een ervaring die wij niet kunnen opwekken of bestendigen en die wij niet op eigen conto mogen schrijven’. ‘Devotie vinden’ is ‘vinden wat ik wil’, met andere woorden een toename van hoop, geloof en liefde. Devotie is de katalysator die het individu verwijst naar troost. Voorbeelden zijn: een voorwerp, zoals een kunstwerk; een plaats, zoals een heiligdom; een persoon, zoals een heilige; een gebedsstijl, zoals contemplatie of de rozenkrans; of een gebeurtenis, zoals een bedevaart.

Al deze voorbeelden verwijzen naar een diepere troost. ‘Zo moet men in het gebed “rusten tot men voldaan is” op het punt waar men de devotie heeft gevonden.’ Elke ervaring, ontmoeting of herinnering die ‘het vinden van God vergemakkelijkt’ vormt de essentie van devotie.” Ignatius beschrijft wat hij onder devotie verstaat in zijn samenvatting van zijn spiritualiteit zoals opgetekend in de Autobiografie. Hij was

… steeds in devotie (…) gegroeid – dat is in het gemak God te kunnen vinden – en dat hij die nu zelfs meer had dan ooit in heel zijn leven: op welk tijdstip hij God ook wilde vinden, telkens vond hij Hem. En dat hij ook nu vaak visioenen had, vooral die waarvan boven sprake was, dat hij Christus zag als zon. Dit overkwam hem vaak wanneer hij belangrijke dingen ging bespreken, waardoor hij dan bevestiging vond (VP 99).

Devotie is het resultaat van Gods activiteit, die altijd aan het werk is om ons te bewegen naar diepere hoop, geloof en liefde.

De taal van God is altijd de taal van liefde, van vertroosting. God communiceert duidelijk op een manier die de aangesprokene kan begrijpen. God past zich aan ons aan, aan onze vermogens, onze taal (GO 15). In Ignatius’ consequente gebruik van de term is alle troost in wezen geestelijk. Zoals Ignatius schrijft in het vierde punt van de Contemplatie om tot liefde te komen:

Al het goede en alle gaven dalen neer van boven (…), zoals mijn beperkte kunnen van het hoogste en oneindige kunnen daarboven. En zo ook rechtvaardigheid, goedheid, mededogen, barmhartigheid enz., zoals de zonnestralen van de zon komen en het water uit de bron enz. (GO 237).

Inderdaad, “niets wat op het aardoppervlak geschapen is (kunnen wij) op zichzelf (…) liefhebben, maar alleen met het oog op de Schepper van dat alles” (GO 316).

bron: The Way, 61/2 (April)
vertaling; Wouter Blesgraaf s.j.

 Pater Kevin Leidichs.j., geboren in San Francisco, is verbonden aan het Jesuit Retreat Center in Los Palos, Californië. Hij heeft veel ervaring in het geven van ignatiaanse retraites.
In Cardoner verschenen eerder artikelen van Kevin Leidich: “Het is iets van God geweest” (2019/2) en “De genade van armoede” (2023/2).

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel