De oproep van het evangelie tot een leven in armoede is een lastig onderwerp: zowel voor jezuïeten als voor andere christenen die zich voeden aan de ignatiaanse spiritualiteit.
De oproep van het evangelie tot een leven in armoede is een lastig onderwerp: zowel voor jezuïeten als voor andere christenen die zich voeden aan de ignatiaanse spiritualiteit.
Tijdens de vele jaren waarin ik de Geestelijke Oefeningen begeleidde, heb ik geconstateerd dat, wanneer een retraitant gevraagd wordt tijd te besteden aan het gebed bij het eind van de Oproep van de koning en hij of zij aangemoedigd wordt Jezus te vragen om de genade “u te volgen in het ondergaan van alle belediging, alle verguizing en alle geestelijke alsook materiële armoede” (GO 98), de retraitant in hoge mate geprikkeld wordt door de term “armoede”. Bij het begin van de Geestelijke Oefeningen, in het Uitgangspunt en fundament (GO 23) als onderdeel van de overweging van de “ignatiaanse onverschilligheid”, wordt er wel beknopt en terloops naar verwezen. Maar de volle realiteit van de oproep tot armoede, aan het eind van de contemplatie bij de overgang tussen de eerste week en het bidden met het leven van Christus aan de hand van de evangeliën in de tweede week, kan bij de retraitant drastisch en ook wel verrassend toeslaan.
Onvoorbereid kan hij of zij ook verward geraken door de wijze waarop Ignatius onderscheid maakt tussen “geestelijke armoede” en “materiële armoede”, aangezien de exacte betekenis van deze uitdrukkingen niet duidelijk wordt bij het lezen van de tekst. De daaropvolgende bede, aan het eind van de meditatie over de Twee standaarden, “dat ik opgenomen mag worden onder zijn standaard: ten eerste in de hoogste geestelijke armoede, en indien de goddelijke Majesteit ermee gediend is en mij ertoe wil kiezen en in dienst nemen, niet minder in materiële armoede” (GO 147), vergroot het probleem nog door te suggereren dat Ignatius “materiële armoede” beschouwt als de hogere levensstaat voor de christen. Deze bede wordt nog eens herhaald na de Drie soorten mensen (GO 156). Ondanks de uitleg van de begeleider blijft Ignatius’ gebruik van de term “armoede” in veel gevallen een struikelblok, niet alleen in de zin van “uitdaging”, maar ook als afleiding bij het boeken van vooruitgang in het vrijuit beantwoorden van de oproep van Christus de Koning om “met Hem samen te werken”.
“Materiële armoede” kan controversieel en verwarrend zijn als een charisma van het jezuïetenleven evenals voor degenen die de Oefeningen doen. Armoede kan evenzeer verwarrend zijn voor mensen die zich aangetrokken voelen tot een leven volgens de geloften van religieuze gemeenschappen. Zelfs bij religieuzen in dezelfde gemeenschap kunnen verschillende verwachtingen bestaan ten aanzien van de gelofte van armoede. In het decreet over de vernieuwing van het religieuze leven heeft het Tweede Vaticaans Concilie alle religieuze gemeenschappen gevraagd “armoede te cultiveren en in nieuwe vormen tot uitdrukking te brengen”. Armoede werd door het concilie ook aanbevolen aan seculiere priesters en aan leken om uiteindelijk met een grotere vrijheid het evangelie aan de armen te kunnen brengen. Als gevolg hiervan is er in de literatuur, gepubliceerd tijdens de decennia van vernieuwing van het religieuze leven na het Tweede Vaticaans Concilie, een breed scala aan benaderingen van armoede te vinden.
Om in deze verschillende benaderingen van armoede een weg te vinden die ignatiaans is, hetzij beleefd als religieus, hetzij als antwoord bij het bidden met de Geestelijke Oefeningen, is een heldere benadering van de oproep uit het evangelie nodig, een die wortelt in het vocabulaire en de dynamiek van de Geestelijke Oefeningen en de ervaringen van Ignatius. Gelukkig hebben we tegenwoordig een grotere toegankelijkheid tot en een toegenomen vertrouwdheid met alle ignatiaanse bronnen dan tijdens de eerste decennia van de vernieuwing na Vaticanum II. Ons inzicht in de ignatiaanse bronnen berust niet langer voornamelijk op de tekst van de Geestelijke Oefeningen, maar is verruimd en steunt nu ook op de waardering van latere ignatiaanse documenten, zoals de zevenduizend brieven van Ignatius, zijn gedicteerde Autobiografie, zijn Geestelijk Dagboek en primaire bronnen van de eerste gezellen. Al deze extra bronnen zijn een waardevolle hulp bij de vernieuwing van de gelofte van armoede voor jezuïeten, en voor een authentiek begrijpen van de wijze waarop Ignatius de genaden van armoede differentieert voor alle mensen die bidden met de Geestelijke Oefeningen.
Ik meen dat de inzichten van Ignatius bij het differentiëren van deze genaden, in de Geestelijke Oefeningen en in zijn latere geschriften, duidelijkheid bieden om alle verwarringen, afleidingen en hinderpalen te overwinnen – zowel voor degenen die de Oefeningen doen, als voor hen die geloften hebben afgelegd in het kader van een van de vele vormen van religieus leven. Anders dan sommige andere auteurs pleit ik er niet voor om de term “armoede” te vervangen in toekomstige eigentijdse vertalingen van de Geestelijke Oefeningen of in de documenten van religieuze gemeenschappen. Ik wil wel aan de begeleiders nadrukkelijk suggereren om duidelijk uit te leggen wat Ignatius bedoelde met de “genaden van armoede”. Michael Ivens adviseert het volgende: “De tekst zal waarschijnlijk verheldering en enig commentaar vereisen als de retraitant van vandaag de werkelijke betekenis en individuele toepassingen ervan wil ontdekken.”
Bij de uitleg van wat Ignatius bedoelde met “armoede” moet de geestelijk begeleider het eerste gedeelte van Aantekening 15 in gedachten houden. Daar wordt de begeleider aangemaand liever minder dan meer mee te delen, zodat de retraitant de persoonlijke en intieme leiding en zorg van God zelf zou kunnen ervaren. Zo is echter de term “armoede” voor verkeerde interpretatie vatbaar en moet de begeleider ingrijpen en uitleggen wat Ignatius ermee bedoelde, wil de term tijdens de retraite niet voor verwarring en afleiding zorgen.
In mijn beschrijving bevat “armoede” verschillende “genaden” die niet te onderscheiden zijn in enige hiërarchische volgorde. “Genade” is ook de term die Michael Ivens koos in zijn commentaren: “De genaden staan voor een bekering van zienswijze en verlangen die Ignatius beschouwde als wezenlijk voor alle groei in Christus.” Voor Ignatius is de genade waartoe iemand wordt uitgenodigd altijd het resultaat van Gods initiatief: “indien de goddelijke Majesteit ermee gediend is en mij ertoe wil kiezen” (GO 147). Toch wordt het geliefde schepsel altijd uitgenodigd om in alle vrijheid te kiezen voor die genade.
De genaden van armoede
Volgens Ivens, in zijn commentaar Understanding the Spiritual Exercises en zijn postuum gepubliceerde Keeping in Touch, onderscheidt Ignatius drie genaden van armoede. Twee ervan komen, zoals we hebben gezien, voor het eerst aan de orde in de samenspraken bij de Oproep van de koning, de Twee standaarden en de Drie soorten mensen. Een derde genade van armoede wordt verklaard in Ignatius’ brieven aan de jezuïetencommuniteit van Padua in 1547 en in een brief aan de Europese jezuïeten van december 1552.
Geestelijke armoede
Armoede van geest ofwel geestelijke armoede is de genade die er impliciet is wanneer men instemt met de relatie tussen Schepper en schepsel in het Uitgangspunt en fundament – dat iedere mens geschapen is met een expliciet doel, namelijk om lief te hebben, en dat alle geschapen dingen middelen zijn om mensen te helpen die liefde tot uitdrukking te brengen. “Daaruit volgt dat de mens er gebruik van moet maken voor zover ze hem helpen dat doel na te streven, en dat hij ervan moet afzien voor zover ze daarbij een hinder zijn.” (GO 23) Dit is in wezen de betekenis van “onverschilligheid”, een term die Ignatius introduceert in het Uitgangspunt en fundament.
De deugd van onverschilligheid is de kern van de genade van geestelijke armoede. “De geestelijk armen accepteren alles van God, maken gebruik en genieten van Gods schepping in overeenstemming met Gods wil.” Zoals Michael Ivens verklaart in zijn commentaar op de Twee standaarden, “verwijst geestelijke armoede naar een houding die rijkdom en eer niet beschouwt als een schild tegen God, maar deze gebruikt en waardeert als giften en wel uitsluitend ten dienste en tot lof van God.” Het doel van Ignatius is nooit om iemand iets te ontnemen. Zoals hij in augustus 1537 vanuit Venetië schreef aan Peter Contarini, een toekomstige bisschop die onder Ignatius de Geestelijke Oefeningen deed: “voor uzelf is het passender om ervoor te zorgen dat datgene wat u bezit niet u gaat bezitten, dat geen aardse goederen bezit van u nemen en dat u alles teruggeeft aan Hem van wie u alles hebt ontvangen.”
James Walsh, jarenlang hoofdredacteur van The Way, diept dit concept verder uit door te stellen dat geestelijke armoede niet zozeer te maken heeft met het materiële, maar met de erkenning van onze radicale onderlinge afhankelijkheid.
Het is zeer waarschijnlijk dat er in de christelijke traditie sprake is geweest van een overmatige aandacht voor de feitelijke materiële armoede bij de geboorte van Christus, en een telkens terugkerende bezorgdheid om deel te hebben aan die armoede en ellende om zo meer een authentieke volgeling te worden van Christus… De realiteit van Christus’ armoede in Bethlehem heeft weinig of niets te maken met aardse goederen. Centraal staat de openbaring van zijn zending…
Geestelijk arm zijn doorheen ignatiaanse onverschilligheid opent ons voor de zending van de verkondiging van het evangelie. Walsh vervolgt zijn commentaar met: “Franciscus van Assisi geloofde dat hij de evangelische armoede duidelijk onthuld zag in kribbe en kruis, en dit niet zozeer symbolisch, maar in relationeel opzicht – de volstrekte onderlinge afhankelijkheid van Jezus en Maria.” Alle mensen zijn door God geroepen om zich te oefenen in deze genade van geestelijke armoede – om onze afhankelijkheid van God te erkennen en om dankbare, edelmoedige en liefhebbende rentmeesters te zijn van alles wat God ons heeft geschonken. Michael Ivens vat de genade van geestelijke armoede samen als “een op Christus gerichte houding die iemands ervaring van alle werkelijkheid en de kwaliteit van alles wat hij of zij daarmee te maken heeft transformeert.”
Materiële armoede
Naast geestelijke armoede noemt Ignatius in de Geestelijke Oefeningen slechts één andere genade van armoede: “materiële armoede”. De retraitant wordt aangemoedigd Jezus te vragen om de genade “u te volgen in het ondergaan van alle belediging, alle verguizing en alle geestelijke alsook materiële armoede” (GO 98). Een tweeledige definitie, te vinden in het commentaar van Georg Ganss, vertegenwoordigt de traditionele benadering. Aan de ene kant, zegt Ganss, “is materiële armoede het gebrek aan materiële goederen, terwijl geestelijke armoede de onverschilligheid jegens het materiële is, of men het nu wel of niet bezit”. Anderzijds, “kan het begrip materiële armoede ook staan voor de gelofte van armoede van een religieus instituut”. Volgens Ganss “liet Ignatius het aan de retraitant over om te kiezen welke betekenis voor hem of haar op het moment beter van pas kwam”. Deze tweeledige interpretatie heeft echter geleid tot dubbelzinnigheid en verwarring bij generaties van begeleiders en retraitanten alsook bij religieuzen. De betekenis van “materiële armoede” kan duidelijk geweest zijn voor Ignatius’ tijdgenoten, maar de veronderstelling dat hij “gebrek aan materiële goederen” bedoelde, heeft geleid tot onbegrip ten aanzien van de definitie en de toepassing ervan.
In zijn latere geschriften, na de goedkeuring en publicatie van de Geestelijke Oefeningen in het begin van de jaren 1540, sprak Ignatius over een derde genade van armoede, die hij de “effecten van armoede” noemde. Hoewel ze niet terug te vinden is in de tekst van de Geestelijke Oefeningen, verduidelijkt deze bijkomende genade door eliminatie wat Ignatius oorspronkelijk bedoeld heeft met “materiële armoede”. Michael Ivens legt uit dat de drievoudige samenspraken bij zowel de Oproep van de koning als de Twee standaarden de drie genaden van de armoede differentiëren (GO 147), omdat de bede voor “smaad en beledigingen” impliciet verwijst naar de “effecten van armoede”.
In ignatiaanse geschriften wordt de genade van armoede beoefend in religieuze gemeenschappen – de armoede in monastieke vormen van religieus leven en in bedelordes – breeduit aangeduid als “materiële armoede”. Al worden in de verschillende gemeenschappen verschillende accenten gelegd, de basis ervan is gelegen in het gemeenschappelijk delen van materiële zaken. De individuele religieus bezit niets, alle aardse goederen dienen gemeenschappelijk bezit te zijn. Michael J. Buckley stelt: “In de Formula Instituti wordt armoede niet zozeer gezien als tegengesteld aan rijkdom, maar veeleer als het tegendeel van hebzucht.” De genade van armoede wordt in wezen niet gevonden in het verzaken aan bezit van materiële zaken, maar in het vrijuit delen en gebruiken van materiële zaken. Zoals in de voorbeelden die door Ignatius in de Geestelijke Oefeningen worden vermeld, mag de term “materiële armoede” met vrucht worden toegepast op het delen van goederen in een huwelijk. Van echtgenoten wordt verwacht dat ze alles in gemeenschap bezitten. In een huwelijk is bezit gemeenschappelijk en gedeeld.
Een belangrijk aspect van de “materiële armoede” zoals die door religieuze gemeenschappen wordt beoefend is dat “armoede” niet gezien wordt als doel op zich, maar als hulpmiddel bij hun zending. Philip Endean legt het zo uit:
Als we voor een keuze staan, zou de liefde van Christus ons ertoe moeten leiden de meer ascetische en discrete optie te kiezen. Tegelijkertijd zijn we bereid voorbij te gaan aan deze voorkeur ten gunste van een vruchtbaarder ambt, een grotere goddelijke dienst.
Ivens voegt hier nog aan toe:
In de Geestelijke Oefeningen is het verlangen om arm te zijn teneinde zich “te keren tegen” de dynamiek van het eigenbelang en persoonlijk “als Christus te zijn” onlosmakelijk verbonden met het verlangen deel te hebben aan het werk van Christus in de wereld… het verlangen om arm te zijn is vermengd met het verlangen om dienstbaar te zijn.
Ignatius zelf beschrijft deze relatie in een brief waaraan Diego Laínez refereert: “Vanaf de tijd dat we ons in Parijs vestigden was het onze bedoeling om te leven in armoede en ons te wijden aan de dienst van onze Heer door te prediken en in ziekenhuizen dienstwerk te verrichten.” Het nauwe verband tussen materiële armoede en een “stichtelijk of goed voorbeeld geven” door dienst aan de naaste blijkt uit het belang dat Ignatius hecht aan gratuite dienstverlening, “samenleven met gewone mensen” en de radicale afhankelijkheid van weldoeners van de apostolische huizen van de jonge Sociëteit van Jezus.
Effecten van armoede
De genade van “effecten van armoede” wordt in de Geestelijke Oefeningen niet vernoemd; ze wordt pas in latere ignatiaanse geschriften geïntroduceerd en gedefinieerd, met name in de brief aan de jezuïetencommunauteit van Padua in 1547 en in een brief aan de Europese jezuïeten van 1552. Ignatius gebruikt “effecten van armoede” om een “werkelijke behoeftigheid of gebrek aan materiële zaken” te beschrijven. Dit gebrek hoort niet het gevolg te zijn van een “onvrijwillige ontbering” – zoals die bestaat in een context van ongelijkheid of wellicht van sociaal onrecht. Hier wordt “werkelijke behoeftigheid” vrijwillig gekozen als uitvloeisel van Gods persoonlijke uitnodiging. De “effecten van armoede” zijn duidelijk een gevolg van Gods initiatief, niet van dat van onszelf. Zoals Michael Ivens schrijft in The Way:
Ignatius’ houding ten opzichte van min of meer ernstige fysieke behoeftigheid wordt gekenmerkt door een typisch ignatiaanse spanning. Aan de ene kant is de ervaring ervan een privilege, “geen geringe genade”, aangezien Christus op unieke en diepzinnige wijze aanwezig is voor diegenen die solidair zijn met de werkelijk armen op aarde. Een geest van authentieke armoede veronderstelt dan ook een verlangen naar dat soort omstandigheden – geen romantisch noch heroïsch verlangen, maar een bereidheid als wilsbesluit en een positieve keuze voor werkelijke armoede… Anderzijds kiezen jezuïeten gewoonlijk niet voor fysieke behoeftigheid; die doet zich voor – áls ze zich voordoet – als voorwaarde voor het apostolaat. Waar wel positief voor gekozen wordt, is de externe structuur zoals die in de Constituties omschreven is, als “gewoon” of “gebruikelijk” (communis).
Dit onderscheid tussen “materiële armoede” en “effecten van armoede” benadrukt de dienstbaarheid van de armoede binnen een apostolische religieuze gemeenschap. “Armoede, de geestelijke en religieuze armoede die de christen nastreeft, niet de schrijnende armoede die hij hoopt uit te bannen, geeft de vrijheid om vragen te stellen, je stem te verheffen.”
Ignatius benoemt en looft in het bijzonder de beleving van “effecten van armoede” in zijn brief van 7 augustus 1547 aan het onlangs gestichte college en de communauteit van Padua, die te lijden hadden onder uitstel van de overdracht van een grote gift van een weldoener. “Hoe goed zullen jullie dit alles accepteren als jullie enige ervaring hebben met armoede… deze genade die zijn oneindige Goedheid ons schenkt, zowel hier als daar, door ons de ervaring te vergunnen van heilige armoede.” In die zin schrijft Ignatius ook op 24 december 1552 aan leden van de Sociëteit verspreid over Europa die lijden onder gebrek aan onmisbare zaken als gevolg van het niet nakomen van verschillende toezeggingen van weldoeners, over de effecten van heilige armoede, dat wil zeggen ontberingen en een gebrek aan bepaalde aardse zaken die nodig zouden zijn voor lichamelijke gezondheid en welzijn. Het is geen geringe genade dat God in zijn goedheid zich verwaardigt ons in de gelegenheid te stellen werkelijk datgene te smaken waar we voortdurend naar zouden moeten verlangen teneinde gelijkvormig te worden aan onze leidsman Jezus Christus, in overeenstemming met de gelofte en de Formula van onze orde.
Het beleven van “effecten van armoede”, indien daarvoor in vrijheid is gekozen, is een privilege en een genadegave die leidt tot een effectief getuigenis van authenticiteit. Deze vorm van armoede is evenwel zeldzaam en dient altijd onderscheiden te worden als een vrije keuze van antwoord op Gods initiatief. De inhoud van deze brieven en de uitspraken van Ignatius wijzen erop dat “effecten van armoede” niet de gebruikelijke of te verkiezen omstandigheden waren voor de jezuïetencommunauteiten van de jonge Sociëteit. Behalve voor hen die reisden of missionaris waren in vreemde landen, was het privilege van “effecten van armoede” zo zeldzaam dat er in de Geestelijke Oefeningen geen voorbeelden te vinden zijn van aansporingen om deze genade van armoede te verkiezen of te beleven. Ignatius’ laatste grote project, de Constituties van de Sociëteit, doet vermoeden dat “effecten van armoede” onverenigbaar zijn met de normale levenswijze van jezuïeten. In de beschrijving van die levenswijze, ten behoeve van kandidaten, schrijft Ignatius bij de Eerste en algemene ondervraging: “De uiterlijke leefwijze is de gewone. Zij kent geen regelmatige boetedoeningen of lichaamskastijdingen, die men verplicht is te verrichten.” (1.6 [8])
Apostolische keuzes
Iedereen is geroepen om “geestelijke armoede” te omarmen, wat een ingesteldheid van radicale afhankelijkheid van God impliceert. De meest gewone context van deze keuze is een leven in “materiële armoede”. Ignatius ontdekte gaandeweg hoe deze keuzes kunnen samengaan, dankzij de genade die hijzelf ervaren mocht door God geleid te worden “zoals een schoolmeester met een kind doet: Hij onderwees hem” (Verhaal van de pelgrim, VP 27). De combinatie van de ingesteldheid van “geestelijke armoede” en de praktijk van “materiële armoede” maakt zowel het individu als de gemeenschap geschikt voor een proces van onderscheiding. Zoals William Byron schrijft: “Ik beschouw geestelijke armoede als een voorbereiding op en een voorwaarde voor onderscheiding.” Byron verklaart ook het verband tussen onderscheiding en de bereidheid tot delen als een essentieel aspect van armoede. “Echte onderscheiding zal afhankelijk zijn van de openheid om alles wat God heeft geschonken te delen.”
De onderliggende kerngedachte bij de keuze van elke genade van armoede is altijd apostolisch. Ook al waren Ignatius en zijn metgezellen in 1537 in Venetië gewijd “op titel van armoede” (VP 93), de ascetische levensstijl die men associeert met “effecten van armoede” en het gebrek aan het noodzakelijke was niet de missie waartoe God hen had geroepen. Deze strenge armoede werd een obstakel of struikelblok in zijn leven want ze bedreigde zijn gezondheid en remde zijn energie ten dienste van anderen af. De “effecten van armoede” konden ook belemmerend zijn. “Anderen zouden onze vriendschap ontvluchten als zij in ons mensen zouden zien, ver verwijderd van de gebruikelijke wijzen van kleden, eten en dergelijke. Overeenkomst bevordert vriendschap en vertrouwen, verschil heft deze op.” Ignatius was niet zozeer geroepen tot getuigenis door strenge armoede, maar wel door een leven als gezel in dienstbaarheid, een leven van delen met anderen van materiële zaken, talenten en ervaringen. Ignatius was geroepen tot de genade van “materiële armoede”, die zijn beschikbaarheid en dienstbaarheid voor anderen mogelijk maakte en verruimde door hem in de gelegenheid te stellen metgezellen aan te trekken en een apostolische gemeenschap te vormen. “De gezellen kozen niet voor een leven omwille van de armoede terwijl ze apostolisch werk deden. Ze kozen ervoor om in armoede apostolisch werk te doen.”
Zo kwam een andere bijzondere vorm van religieus charisma voor de Kerk en het christelijk leven beschikbaar, zowel individueel als gemeenschappelijk te beoefenen.
Het gewone leven “in gemeenschap met gewone mensen” (de voornaamste betekenis van de term zoals Ignatius die gebruikt en die hijzelf uitvond) heeft in essentie te maken met relaties. Meer dan een kwestie van materiële omstandigheden is het “gewone leven” een persoonlijke stijl en als zodanig gekenmerkt door “een zekere natuurlijkheid, die je normaal vindt bij mensen met gezond verstand”.
De roeping van Ignatius illustreert het feit dat onze persoonlijke genade van armoede een geschenk is, voortkomend uit Gods genereuze initiatief en dat deze drie genades niet hiërarchisch gerangschikt horen te worden, aangezien ze alle drie even verdienstelijke uitingen van liefde zijn.
Armoede in de Geestelijke Oefeningen
Hoewel armoede pas een prominente plaats inneemt vanaf de voorbereiding van de Keuze in de tweede week – met name bij de Oproep van de koning en de Twee standaarden – is de roeping tot armoede een impliciet onderliggende dynamiek doorheen de Geestelijke Oefeningen. Al vanaf de aanvang van het Uitgangspunt en fundament bereidt de tekst de retraitanten erop voor de genade van armoede te aanvaarden die God voor hen kiest. “Mensen zijn geschapen om God te loven, eerbied te bewijzen en te dienen en aldus hun ziel te redden” (GO 23). Lof, eer en dienst zijn essentiële elementen in “geestelijke armoede”, welke de erkenning is dat God de gever is van alles wat geschonken wordt en dat wij geroepen zijn om onze relatie met de Schepper te bevestigen. Alle mensen zijn in die zin geroepen tot “geestelijke armoede”.
Het besef dat al het geschapene geschonken is, is de kern van het dagelijks Algemeen gewetensonderzoek (GO 43), een gebed gericht op de zegeningen die we iedere dag hebben ontvangen. Deze zegeningen zijn een herinnering aan onze fundamentele relatie met de Heer in geestelijke armoede. Voortbouwend op dit fundament wordt het verlangen “niet doof te zijn voor de oproep van de Heer” (GO 91), die ons uitnodigt tot enige blijk van “materiële armoede”, persoonlijker en intiemer naarmate de Oefeningen vorderen.
Het delen van materiële zaken is een sterk verlangen dat gestimuleerd wordt vanaf het begin van de tweede week. In de Oproep van de koning overweegt de retraitant de uitnodiging van Christus om “met mij te zwoegen” en
…tevreden te zijn met hetzelfde voedsel dat ik eet en zo ook wat drank en kleding betreft, enzovoorts. Zo ook zal hij overdag samen met mij hard moeten zwoegen… Zoals hij deel heeft gehad aan de zware inspanning, zo zal hij daarna delen in mijn overwinning. (GO 93)
GO 98, waarmee deze meditatie wordt besloten, bevat de bede met de vraag om “welke armoede dan ook, materieel zowel als geestelijk”. Deze bede verdiept de onverschilligheid die al werd vernoemd in het Uitgangspunt en fundament en erkent dat de vraag om elke specifieke genade van armoede zijn oorsprong heeft in Gods initiatief. In het verlangen “u te volgen in het ondergaan van alle belediging en alle verguizing” en vervolgens ook “in het ondergaan van smaad en beledigingen” (de Twee standaarden, GO 147), is een aanwijzing te zien voor wat Ignatius later “effecten van armoede” zou noemen.
De Derde inleiding van de Twee standaarden drukt het verlangen uit naar “kennis van het ware leven dat de ware opperbevelhebber voorhoudt en de genade om Hem te volgen” (GO 139). De aard van dit “ware leven” wordt expliciet in de toespraak van Jezus voor zijn dienaren en vrienden die Hij erop uitstuurt:
Hij geeft hun de aanbeveling allen te willen helpen door hen eerst tot de hoogste geestelijke armoede te brengen, en niet minder tot materiële armoede, indien de goddelijke Majesteit ermee gediend is en hen ertoe wil kiezen. Ten tweede zullen ze hen brengen tot het verlangen naar smaad en minachting, want uit die twee dingen volgt de nederigheid. (GO 146)
De drievoudige samenspraak aan het einde van de meditatie over de Twee standaarden versterkt dit aanbod om “opgenomen te worden onder zijn standaard” (GO 147). In deze meditatie worden de genaden van “geestelijke armoede” en “materiële armoede” vervlochten met het verlangen van de retraitant naar ignatiaanse onverschilligheid. “Geestelijke armoede vereist niet noodzakelijk ook materiële armoede, maar impliceert wel dat men daarvoor open staat. Waar materiële armoede, in welke vorm dan ook, gewoon onacceptabel is, geen waarde heeft, bestaat geen geestelijke armoede”, zegt Ivens.
Ignatius leidt de tekst over de Keuze in door de retraitanten aan te moedigen om te onderzoeken “in welke levensstaat of levenswijze de goddelijke Majesteit wenst dat wij hem dienen”: ofwel door hervorming (“levenswijze”), ofwel door permanente verbintenis (“levensstaat”) (GO 135). De voornaamste voorbeelden die Ignatius hierbij gebruikt zijn huwelijk en vaste inkomsten. Aan het einde van de tekst over de Keuze geeft Ignatius instructies onder de titel “Ter verbetering en hervorming van eigen levenswijze en levensstaat”. Heel interessant in dit korte hoofdstuk zijn de voorbeelden van hervorming die Ignatius gebruikt:
Om vooruitgang te boeken en dit doel te bereiken zal men nagaan en herhaaldelijk overdenken hoe groot zijn huis en zijn huishouding zijn, hoe hij zijn huisgenoten zal leiden en besturen en hoe hij hen met woord en voorbeeld zal onderrichten. Hetzelfde geldt voor zijn eigen vermogen: hoeveel gaat er naar het huis en de huishouding, en hoeveel wordt er aan de armen besteed en aan andere goede werken. (GO 189)
Deze overwegingen tonen aan dat zij, die afkomstig waren uit dezelfde sociale klasse als waarin Ignatius was geboren, het publiek vormden dat Ignatius aanvankelijk voor ogen stond bij het aanmoedigen van de retraitanten. Hij maakt geen gebruik van voorbeelden die te maken hebben met “effecten van armoede”, maar veeleer van die welke relevant zijn voor de beslissingen die genomen worden dankzij de genade van materiële armoede – keuzes die samenhangen met goed voorbeeld, apostolische zorg en onderscheidend rentmeesterschap, leidend tot “uw meerdere dienst en lof” (GO 98) en de redding van de ziel door de gaven van geestelijke vrijheid, het delen van materiële zaken en het gezel zijn voor elkaar.
In de Richtlijnen voor “Wie de taak heeft aalmoezen uit te delen”, te vinden tegen het einde van de Geestelijke Oefeningen (GO 337-344), nodigt Ignatius de retraitanten uit na te denken over een stel regels die dezelfde gevoeligheid voor goed voorbeeld, apostolische zorg en onderscheidend rentmeesterschap laten zien. Ook hier richt Ignatius zich tot een publiek dat, door hun zakelijke en huiselijke relaties en huwelijksbeloften, duidelijk is geroepen tot specifieke genaden van “materiële armoede”. Hun roeping is om zich zo te ontwikkelen dat ze hun bezittingen gebruiken ten dienste van anderen. Ten slotte voorziet de Beschouwing om tot liefde te komen, ofwel de Contemplatio, zoals dit gebed dat volgt na de vierde week vaak simpelweg genoemd wordt, in een duidelijk model om de genade van materiële armoede te omarmen. In de twee inleidende opmerkingen bij die beschouwing noemt Ignatius twee essentiële eigenschappen van “liefde”. Allereerst: “Liefde moet zich meer uiten in daden dan in woorden” (GO 230). En ten tweede:
Liefde bestaat in wederzijdse mededeling. Wie liefheeft geeft en deelt mee wat hij heeft of van hetgeen hij heeft of vermag aan wie hij liefheeft, en zo ook omgekeerd, wie geliefd wordt aan wie hem liefheeft. (GO 231)
Deze twee overwegingen vormen een ideale omschrijving van “materiële armoede”, beleefd in welke levensstaat ook. Ze zijn een duidelijke uitnodiging om de “genade van armoede” te omarmen en te beleven, het volkomen delen van materiële zaken als antwoord op de oproep om samen gezel te zijn ten dienste van anderen.
Bij het tot stand komen van een bruikbaar en algemeen vocabulaire met duidelijk omschreven definities is te zien en te verklaren hoe Ignatius aan de hand van de drie genaden dacht over “armoede” en daarmee omging. Het delen van deze inzichten met degenen die de Geestelijke Oefeningen doen, maakt het overwegen van “armoede” voor hen minder dubbelzinnig, realistischer en minder ontmoedigend, bij het gehoor geven aan Jezus’ oproep samen te werken in zijn wijngaard. Voor hen die geloften in het religieuze leven hebben afgelegd zullen dergelijke verschillen verhelderend werken bij het bespreken en implementeren van de persoonlijke en gemeenschappelijke vernieuwing van de gelofte van armoede.
Alle mensen zijn geroepen tot de genade van “geestelijke armoede”. De meeste volgelingen van het evangelie zijn ook geroepen tot een leven van dienstbaarheid door het delen van gemeenschappelijk bezit als uitdrukking van liefde en verbintenis met iemand anders (in een huwelijk) of een gemeenschap – als getuigenis van goed rentmeesterschap en als teken van dankbaarheid. De roeping tot “werkelijke behoeftigheid” door de genade van “effecten van armoede” is zeldzaam. Na zijn bekering had Ignatius aanvankelijk de indruk dat Jezus hem opriep tot “effecten van armoede”, maar deze oproep werd niet duurzaam bevestigd in zijn gebedsleven en zending.
De oproep van het evangelie tot een leven in armoede blijft een ingewikkeld en lastig onderwerp vol tegenstrijdigheden, voor jezuïeten bij het begrijpen en beleven van dit centrale charisma van hun levenswijze, en evenzo voor alle christenen die de ignatiaanse spiritualiteit beschouwen als bron voor hun gebed en evangelische toewijding. Ik hoop dat ik erin geslaagd ben retraitanten en andere geëngageerde gelovigen te helpen om met een realistisch JA hun toewijding aan Jezus te bevestigen – om Hem in spirituele zin na te volgen, maar ook in liefdevolle inzet voor anderen door genereus delen en beheren van materiële zaken, talenten, mogelijkheden en krachten.
bron: The Way, 60/4 (oktober 2021)
vertaling: Irving Pardoen en de redactie van Cardoner
De auteur is een Amerikaanse jezuïet, lid van de pastorale staf van het Jesuit Retreat Center in Los Altos, Californië. Hij geeft veel retraites, onder meer aan jezuïeten op derde jaar. In Cardoner 2019/2 verscheen zijn artikel “Het is iets van God geweest”, over bevestiging tijdens geestelijke begeleiding.
Het oorspronkelijke artikel verwijst naar de volgende publicaties:
Bekijk alle artikelen van Cardorner