Voor een sterker realiteitsgevoel

Bekering - vier sleutelwoorden

Ignatiaanse onderscheiding – tussen spiritualiteit en missie door Patrick Goujon S.J.

Ignatiaanse onderscheiding – tussen spiritualiteit en missie

door Patrick Goujon S.J.

 “Aandacht besteden aan de omstandigheden” is de basishouding bij de bekering van Ignatius van Loyola; al het andere ontvouwt zich vanuit deze aandacht.

Men verwacht veel van de ignatiaanse traditie, met name dat zij een methode aanleert om te onderscheiden. Maar onderscheiden bestaat eerder uit een manier, een kwaliteit van leven, dan uit een eenmalig hervormingsproces. Onderscheiden kan worden gezien als een vorm van “tact”: een bepaalde bekwaamheid en gevoeligheid in de relaties met anderen, geworteld in de zoektocht naar God. Om deze reden zullen de Constituties van de jezuïetenorde, die een manier van leven in steeds nieuwe omstandigheden in de missie beschrijven, onze praktijk en onze reflectie verruimen; gevoed door de Geestelijke Oefeningen. Hoe kom je tot een leven gebaseerd op het beoefenen van de onderscheiding? Dit artikel wil bijdragen aan deze kwestie vanuit een zorgvuldige lezing van enkele teksten van Ignatius van Loyola. Om dit te doen, zullen we de drie activiteiten schetsen die een rol spelen bij het onderscheiden: voelen, bidden en beslissen, handelen.

  1. Voelen

We weten allemaal dat sentir een sleutelwoord is in de Geestelijke Oefeningen. Voelen mag echter niet worden gereduceerd tot zintuiglijk voelen. Het is meer een band tussen mij, de anderen en God. Gevoelens zijn een toegangspoort tot ons innerlijk leven. Maar puur gevoelens, dat volstaat niet. We moeten ze terugkoppelen door reflectie en hun betekenis ontdekken. Het gaat er niet om je op te sluiten in intellectuele introspectie, maar om door middel van je intelligentie aandacht te besteden aan wat je ervaart.

De verschillen

Laten we teruggaan naar de beroemde eerste fase van Het verhaal van de pelgrim (Verhaal), toen zijn ogen voor het eerst opengingen. Bedlegerig, stort Ignatius zich op de lectuur. Hij merkt een verschil in zijn gedachten op: sommige laten hem een blij en gelukkig gevoel na, andere een dor en ontevreden gevoel. En dan noteert Ignatius: “Hij begon zich over dat onderscheid te verwonderen en erover na te denken. Zo leerde hij beetje bij beetje de verschillende aard kennen van de geesten waardoor hij bewogen werd: de een van de duivel, de ander van God” (Verhaal, 8). Het verschil opmerken en erover nadenken is de belangrijkste stap. Voor Ignatius was dit een eyeopener.

Bij wijze van contrast kun je denken aan de Franse jezuïet Jean-Joseph Surin (1600-1665). Een groot predikant, geestelijk begeleider en schrijver; hij was destijds erg beroemd als exorcist in Loudun. Nadat hij bij de religieuzen aldaar de duivel had uitgedreven, belandde Surin in een diepe depressie. Hij meende zelf bezeten te zijn en door God tot verdoemenis veroordeeld. Hier volgt een belangrijke opmerking uit het verslag dat hij maakte van die periode: “Een andere keer, toen ik een glas wijn dronk, leek het water te zijn. Het was echt het leven van een vervloekte op aarde, en ik zat vaak met de gedachten van Kaïn in mijn hoofd, die overal wegvluchtte voor het aangezicht van God. Ik verkeerde minstens twee jaar dag en nacht in deze toestand, gekweld door verschrikkelijke angsten.” Het onvermogen om het verschil te maken is een terugkeer naar de chaos. De verschillen opmerken in wat er met ons gebeurt en hierover nadenken, opent ons voor het leven. De wereld is niet de plek waarin we werden gegooid. Ze is niet slechts het decor waarin we onze wil uitoefenen. We maken deel uit van de wereld; we treden met haar in interactie. Zij markeert ons, heeft invloed op ons, net zoals wij invloed hebben op haar.

Volgens Ignatius is de wereld in beweging. De wereld raakt ons, letterlijk. Zij brengt ons emotioneel in beweging omdat zij zich beweegt. Dit is heel duidelijk in het Uitgangspunt en fundament waarvan we de algemene gedachtegang kennen: we moeten kiezen voor wat ons helpt “God onze Heer te loven, eerbied te bewijzen en te dienen” (GO 23). Dit motief van de keuze wordt herhaald aan het begin en het einde van de tekst, waarvan de eerste alinea begint als volgt: “De mens is geschapen om God onze Heer te loven, eerbied te bewijzen en te dienen en aldus zijn ziel te redden. Alle overige dingen op het aardoppervlak zijn geschapen met het oog op de mens, om hem het doel te helpen nastreven waarvoor hij geschapen is.” Het Uitgangspunt eindigt met: “Het enige wat wij moeten verlangen en kiezen is wat ons dichter brengt bij het doel waarvoor wij geschapen zijn.”

De Spaanse tekst van Ignatius is heel precies. In de eerste zin vinden we het werkwoord helpen (ayudar); in de laatste zin het werkwoord leiden (conducir, brengen naar). Volgens de middeleeuwse opvatting, geërfd van de Griekse filosofen en de kerkvaders, hebben de aardse zaken een zeker gewicht, een zwaartekracht die ons leidt, ons vooruit helpt. Wij dragen bij aan de beweging van de wereld. Om het in onze huidige taal te zeggen: dit leven raakt me, heeft een effect op mij. Als mens ben ik gevoelig; ik voel en heb verlangens. Ik voel me aangetrokken of afgestoten door de dingen om me heen. En zo rijst de vraag naar mijn vrijheid. Volg ik alles wat me aantrekt (volgens mijn eigen voorkeur, zoals men zegt)? Of loop ik weg van alles waar ik niet van houd (in een beweging van afkeer)? Maar ben ik in dat geval niet slechts de speelbal van mijn emoties? Zou dit niet juist het verlies betekenen van mijn vrijheid, van de genade van God die me in staat stelt om te beslissen al dan te kiezen voor wat me leidt in de richting die ik als goed voor mijn leven erken. Bij onderscheiding rijst de vraag: Waar gaat mijn leven heen? In welke richting? Ik antwoord hierop door te onderzoeken waar die beweging vandaan komt, waar het bestaan me naartoe leidt. Aldus krijg ik op een heel concrete manier te maken met deze vragen: Hoe gebruik ik mijn vrijheid om mijn leven te leiden? Wie of wat zal ik volgen? Een evangelische opvatting van de vrijheid suggereert een stap voorwaarts te zetten bij de overgang van een doorvoeld affect naar een bewuste beslissing.

Liefde

Die overgang van het affect naar de bewuste beslissing staat op het spel bij de meditatie De oproep van de aardse koning (GO 91-100). Hier moet de retraitant zich een “menselijke koning” voorstellen die zijn volk oproept om hem te volgen en hem te dienen in een grote strijd. Deze oefening wordt gegeven om de retraitant te helpen zijn weg te vinden – wat voor Ignatius betekent Christus volgen – in welke levensstaat ook. De Spaanse tekst geeft aan dat het gaat om de beslissing zich te engageren. In het Nederlands wordt dit gewoonlijk vertaald als: “Wie een nog grotere genegenheid willen betonen en zich willen onderscheiden in de algehele dienst van hun eeuwige Koning en Heer” (GO 97). In het Spaans staat er: “Los que más se querrán afectar y señalar en todo servicio de su rey eterno.”

Het Spaanse werkwoord afectar, zoals het Franse woord affection, betekent etymologisch dichterbij komen (van het Latijnse affectare; frequentativus van afficere: rangschikken). We dienen dat wat gebeurt zeer fysiek op te vatten: kiezen is rangschikken, inrichten (vergelijk annotatie 1, “de inrichting van zijn leven”) van dingen, van relaties, zoveel als mogelijk; interactie met de mensen om me heen; beslissen dat mijn affect (doorvoeld, passief) een bewuste beslissing moet worden – dat wil zeggen, een gehechtheid in de positieve zin van het woord.

Dit gebeurt met de retraitanten in de tweede week. Hun gevoelens worden bezield door de contemplatie van het leven van Jezus Christus in het evangelie. Ze leren hun gevoelens (aantrekkingskracht, afwijzing, vreugde, verdriet) te herkennen naarmate deze gevoelens worden ervaren, in de eerste plaats binnen hun relatie met Jezus in hun gebed. In een van de beroemdste commentaren van de Geestelijke Oefeningen leest men: “De troost ‘troost’, want welke vorm hij ook aanneemt, ondubbelzinnig of impliciet en discreet, troost is een doorvoelde ervaring van hoe Gods liefde Christus’ leven in ons doet groeien.”

Onderscheiding leidt ons leven binnen in deze beweging van liefde die zich manifesteert wanneer we ons “losmaken van eigenliefde, eigen wil en eigenbelang” (GO 189). Deze beweging die ons buiten onszelf leidt, is geen zelfafwijzing, volgens een misvatting omtrent zelfverloochening, maar eerder een bevrijding om onze plaats in de wereld en in onze relaties te vinden. Deze beweging heeft niets onrealistisch. Als we kijken naar de Constituties van de jezuïeten zullen we zien hoe deze beweging tegelijkertijd concreet en spiritueel is.

  1. Bidden en beslissen

Gebed is een heel praktische activiteit, omdat ze kan leiden tot onze transformatie en die van de wereld. Ik zou hier drie andere werkwoorden willen onderstrepen: overwegen, zich herinneren en oordelen (Spaans: mirar, recoger en juzgar).

Deel zeven van de Constituties handelt over de missie van de jezuïeten. Het gaat er niet alleen om de missie voor alles te laten gaan, maar om hoe de jezuïeten zich moeten gedragen “met betrekking tot hun naaste”, volgens een uitdrukking van het evangelie. Het accent ligt niet op de missie, maar op de relaties. Impliciet verwijst deze titel naar het grote gebod van de liefde als eerste regel (Mc 12,31). Maar hoe deze liefde concreet wordt beleefd, moet worden onderscheiden (discreta caritas, een “onderscheidende liefde”). Hoewel men zich gemakkelijk kan voorstellen dat alles wordt geregeld door de Constituties en dat de gehoorzaamheid beveelt, ontdekt men in de tekst van Ignatius de ruimte van de vrijheid die wordt verdiept door biddend te onderscheiden, ondersteund door veel aandacht voor de omstandigheden. Laten we eens kijken naar deze benadering in zijn geheel, met speciale aandacht voor de gehoorzaamheid die van boven naar beneden doorwerkt. Deze aanpak toont aan dat dit aan diegene die gehoorzaamt het vormen van een oordeel niet ontzegt.

Hij die een jezuïet zendt, of het nu de generale overste of een willekeurige lokale overste betreft, volgt altijd dezelfde procedure. De hoogste autoriteit die zendt is de paus – verder wordt er niets over hem gezegd, behalve dat hij hen stuurt “waarheen zij ook naar zijn mening (…) gezonden dienen te worden”. Vervolgens zenden ook de generale overste of andere oversten, nogmaals, waar ze “het gepast achten” (Constituties, 603). De Constituties preciseren dat zij de missie moeten geven met “een eerlijke gerichtheid voor het oog van onze God en Heer, en (…) de kwestie (…) aan Gods majesteit moeten aanbevelen” (idem, 618).

De generale overste en de andere oversten die jezuïeten zenden, moeten bidden, in zichzelf keren en indifferent zijn. Dan, en dat is het punt, kunnen de jezuïeten die gezonden zijn op hun beurt zelf beslissen hoe lang ze zullen blijven: langer blijven of niet, als er niets specifieks is gezegd door eender welk gezag. En ze moeten dezelfde stappen volgen: de omstandigheden in overweging nemen, indifferent zijn, bidden en dan oordelen.

… wie naar een groot land (bijvoorbeeld India of andere gebiedsdelen) gezonden zou zijn, – stel dat hem niet door een bijzondere afbakening een bepaald gedeelte daarvan is toegewezen, – meer en minder op deze dan op die plaats vertoeven of rondtrekken overal waar het naar zijn oordeel voor Gods glorie het nuttigste is; maar hij moet eerst alles afgewogen hebben, (in zichzelf, wat zijn wil aangaat, voelen dat hij er onverschillig tegenover staat) en hebben gebeden. (Constituties, 633; cursivering door auteur – n.v.d.v.)

Deze drie fasen (overwegen, bidden en oordelen) vormen de kern van het innerlijke leven van de jezuïet op missie. Merk op dat “bidden” het werk zelf van de onverschilligheid verwoordt tijdens de tijd van het feitelijke gebed. Deze drie etappes zijn als een kern, een organische eenheid die zich dient te ontwikkelen in de persoonlijkheid van de jezuïet, overal en altijd. De bron van de actie ligt in de van God gekregen vrijheid en is gericht op de zoektocht naar zijn glorie. Door mezelf onverschillig te maken, ben ik niet meer bekommerd om mezelf, of om mijn eigen interesses. Ik maak me los van al wat ik verwezenlijk. Het doel van mijn handelen behoort aan God die altijd groter is. Deze kern genereert een zekere spirituele en praktische manier van leven.

Wanneer een jezuïet op missie een nieuwe kans ziet, die niet voorzien was door zijn oversten, kan hij, naast zijn belangrijkste missie, zelf beslissen wat hij gaat doen. Maar de Constituties wijzen opnieuw op deze heel belangrijke werkwijze om tot die beslissing te komen: overwegen, bidden en oordelen wat gepast is. Men vindt dus opnieuw dezelfde drie stappen terug. Ignatius voegt hieraan toe:

… hij kan en moet daar dan afwegen – naast dat wat hem op een speciale manier werd opgedragen (en daaraan zal hij ook het leeuwendeel van zijn zorg besteden en dat niet vanwege andere nog zo goede kansen voor de dienst van God verwaarlozen) – in welke andere zaken die bijdragen tot Gods eer en het geestelijk heil van de mensen, hij zijn best kan doen zonder schade voor zijn zending, zoals gezegd. Maar de goede gelegenheid die God daartoe gaf, zal hij niet door zijn vingers laten glippen, in zover het naar zijn oordeel daarmee samen kan gaan. (Constituties, 616; cursivering door auteur – n.v.d.v.)

Met andere woorden, wanneer ik een situatie in ogenschouw neem en ik mezelf onverschillig heb gemaakt, kan ik het al dan niet gepast vinden om de kans te grijpen die God mij geeft. Bij het ontdekken van deze kans moet ik beslissen of het al dan niet gepast is om deze weg nu te volgen. Ik noem dit het “mystieke moment” van de Constituties: een moment van gelijkwaardigheid in de relatie tussen God en mezelf, waar ik vrij kan handelen omdat ik me niet laat leiden door “ongeordende gehechtheden”. Mijn innerlijke bewegingen zijn vrij, zodat ik kan kiezen wat zich voordoet, zolang de keuze afgestemd is op de innerlijke oriëntatie van mijn bestaan, gericht op de zoektocht naar de meerdere glorie van God.

Mijn spirituele vrijheid is gekoppeld aan dit vermogen om mijn situatie te doorzien: zij begint vanuit een zeer praktisch oogpunt, mijn omstandigheden (letterlijk: wat er rondom mij staat). Deze scherpzinnigheid wordt de jezuïeten aangeleerd in het noviciaat. Beschouwd als een tijd van groei in verzaking, nederigheid en zelfverloochening, bouwt het noviciaat echter ook aan de ontwikkeling van de juiste attitude voor gebed en onderscheiding bij de jonge jezuïet. Hij wordt aangemoedigd een evenwicht te vinden tussen zelfopoffering en zorg voor zijn eigen gezondheid (cuidado, zorg):

Evenals een overdreven bezorgdheid over alles wat het lichaam aangaat afkeuring verdient, zo is een zekere zorg voor de gezondheid en de lichamelijke conditie, nodig om God te kunnen dienen, te prijzen. Allen moeten daar oog voor hebben. Wanneer zij bijvoorbeeld merken dat zij van iets schade ondervinden, of omgekeerd aan iets behoefte hebben inzake voeding, kleding, huisvesting, functie of bezigheid en dergelijke meer, dan melden zij dit aan de overste of aan degene die deze daarvoor heeft aangesteld. (Constituties, 292; cursivering door auteur – n.v.d.v.)

De Constituties geven aan hoe de novicen dezelfde basisprocedure moeten volgen:

Ten eerste: alvorens deze stap te zetten, gaan zij daarover bidden. Als zij daarna nog menen de zaak aan de overste te moeten voorleggen, doen zij dat ook.

Ten tweede: zij lichten hun verzoek voor de overste toe, mondeling of, om te voorkomen dat hij het vergeet, in het kort op schrift. Dit gedaan hebbend laten zij de zorg voor de zaak verder helemaal aan de overste over (…). Zij overtuigen zichzelf ervan dat hetgeen de overste, terdege ingelicht, in de Heer beslist heeft, meer bijdraagt tot de dienst aan God en tot hun eigen groter welzijn. (Constituties, 292 – idem)

Het is duidelijk dat dit kader de vorming tot gehoorzaamheid van de novice voorheeft, waarbij hij zijn persoonlijk belang opzij kan zetten. Men merkt hoe deze genererende kern bij wijze van spreken vanaf het begin van het noviciaat bevrucht wordt, op een zeer praktisch, fysiek niveau. Vrijheid begint bij de meest elementaire situaties. Onderscheiding is gekoppeld aan onze concrete situatie. Het onderscheiden van “geesten” betekent het opmerken van de verschillen tussen de manieren waarop we reageren op situaties om vrij te kunnen handelen, dat wil zeggen, volgens het grote gebod om God en onze naaste lief te hebben. Geestelijke onderscheiding is concreet.

  1. Handelen

Onderscheiden brengt ons tot beslissen en handelen. Dit betekent dat wij over een vermogen beschikken om ons van onze egoïstische belangen te ontdoen. Degene die onderscheidt ziet zijn vrijheid werkelijk hernieuwd om deze te implementeren in een nieuwe situatie. Deze beweging impliceert een bepaald type relatie binnen de Kerk om volgens ons onderscheidingsvermogen te kunnen leven. Paus Franciscus roept ons zeker en vast op tot dit soort relatie. Hoe kunnen we deze uitnodiging begrijpen vanuit ignatiaans oogpunt? Hoe helpt het onderscheidingsvermogen ons om onze persoonlijkheid op te bouwen, om als vrije, verantwoordelijke persoon te handelen? Het zal ook onze rol als geestelijke begeleider definiëren. Nogmaals, de Constituties van de Sociëteit van Jezus, of men nu een jezuïet is of niet, kunnen ons helpen ontdekken hoe Ignatius het leren onderscheiden opvat als een hulpmiddel om als Christen te leven.

Hulp geven en ontvangen

Nu bestaat het risico dat men met veel ijver zijn naaste wil helpen, hem wil leren te onderscheiden, maar daarbij de houding vergeet die Ignatius centraal plaatst: hulp is niet iets wat iemand komt brengen, maar iets wat iemand komt vragen. De omkering van deze invalshoek staat centraal.

Deel zeven van de Constituties legt uit wat de aard van de verleende bijstand zou moeten zijn. De titel die aan dit gedeelte wordt gegeven is: “Wat betrekking heeft op degenen die tot het lichaam van de Sociëteit werden toegelaten en ten dienste van de medemensen overal in de wijngaard van de Heer hun plaats dienen te krijgen.” Ignatius vermeldt twee manieren van helpen: de verkondiging van het woord van God en geestelijke gesprekken, die, zo voegt hij eraan toe, verwijzen naar de Geestelijke Oefeningen. Toch is er slechts één manier waardoor we mensen kunnen helpen: het woord, of het nu in een publieke toespraak is of in een privégesprek.

In de Constituties beantwoorden deze twee middelen van hulp door het woord aan een dubbele beweging: openplooien en dichtvouwen. In het ene geval is er een uitbreiding naar een groter aantal mensen en naar minder beperkte ruimtes. Jezuïeten worden uitgenodigd om te preken in de kerken van de Orde en van daaruit naar openbare plaatsen of andere geschikte plaatsen. In het andere geval is er sprake van een tegenovergestelde beweging die zich richt op een paar geselecteerde mensen, die waarschijnlijk meer baat hebben bij de persoonlijk begeleide Geestelijke Oefeningen, dan bij de massaverkondiging. Het is belangrijk om dit interne verschil te benadrukken; het zijn totaal verschillende wijzen van verkondiging. Ook al is het altijd een kwestie van anderen te helpen, de jezuïet wordt uitgenodigd om na te denken over de juiste wijze van spreken. Niet iedereen zal met de Geestelijke Oefeningen gebaat zijn. Voor anderen is de gemeenschappelijke prediking slechts een eerste stap. Algemene communicatie is geen wondermiddel. Het differentiëren van de wijze van verkondiging maakt deel uit van de zending. Denk aan annotatie 18 van de Oefeningen: “De oefeningen zullen worden aangepast aan de mogelijkheden van wie de geestelijke oefeningen willen doen, namelijk aan hun leeftijd, vorming of begaafdheid” (GO 18).

Deze formulering verdient het om opgemerkt te worden: in plaats van te praten over hen die hij wil helpen, verwijst Ignatius naar hen die “hulp willen ontvangen”. Ignatius plaatst de persoon die geholpen moet worden centraal. Het is niet de “directeur” (een uitdrukking die Ignatius nooit gebruikt) die op de eerste plaats komt, zelfs niet de persoon die begeleidt, maar degene die hulp komt vragen. In ruil daarvoor moet de persoon die “de Oefeningen geeft” (om de manier van spreken van Ignatius over te nemen) beslissen over het woordregister waarmee hij op de beste manier verder kan gaan. Dit is het moment waarop de begeleider zal kiezen wat het meest geschikt is in de verscheidenheid aan oefeningen die in het kleine werkboekje worden beschreven.

De beweging van de Constituties wordt duidelijker: de zendeling ontwikkelt de verkondiging van Gods Woord in een beweging van openplooien. Maar deze beweging bereikt haar limiet wanneer hij daadwerkelijk concrete mensen ontmoet. Hier situeert zich de overgang van massacommunicatie naar de hulp bij onderscheiding, altijd afgestemd op die unieke persoon die daar om gevraagd heeft. Alleen zij die onderscheiding in de praktijk willen brengen, leren haar.

Modellen van spirituele vorming

Sprekend van een “Kerk die onderscheidt”, is de eerste persoon die onderscheidt diegene die een beslissing wil nemen voor zijn persoonlijk leven. Dit betekent niet dat er geen hulp of advies te geven is, maar het onderscheidingsproces betreft in de eerste plaats diegene die een beslissing wil nemen.

Dit is niet altijd duidelijk geweest tijdens de lange geschiedenis van de geestelijke begeleiding. In principe kunnen twee modellen worden geschetst. Aan de ene kant is er het directief model. Hier is de relatie van geestelijke begeleiding gebaseerd op een sterke scheiding tussen de geestelijkheid en de gelovigen. De priester is in dit geval een soort tussenpersoon tussen God (of beter gezegd de wet van de Kerk) en de gelovigen. De priester zal de leek helpen om de wet in zijn situatie toe te passen.

Daarentegen is het tweede model, dat we het pneumatisch model kunnen noemen, niet gebaseerd op de scheiding tussen de geestelijkheid en de gelovigen maar het vertrekt eerder vanuit “dezelfde Geest (…) die ons bestuurt en leidt naar het heil van onze ziel” (GO 365). Dit model, ontwikkeld door Ignatius, houdt in dat we kunnen leren van een geestelijke begeleider om zicht te krijgen op hoe we worden geleid door de Heilige Geest. Dit schema omvat drie polen: de begeleider, degene die hulp vraagt en God. Ze is gebaseerd op het geloof dat God zelf zich meedeelt aan de ziel die Hem genegen is (GO 15) en in iedereen werkt (GO 236).

Hoewel het moeilijk is om Gods handelen in ons leven te leren ontdekken, geeft God duidelijke signalen aan ieder van ons wanneer we vreugde voelen of, meer precies, wanneer we een “vermeerdering ervaren van hoop, geloof en liefde” (GO 316). De roep om een “onderscheidende Kerk” zou ons ertoe moeten brengen mensen te helpen ontdekken hoe hun leven richting krijgt door middel van vertroosting en vreugde. Dit betekent niet dat er geen wetten meer zijn, maar de wetten komen niet op de eerste plaats. Ze zijn een hulp op onze weg om ons leven van God te ontvangen.

Dit punt brengt vele problemen naar boven. Maar we moeten niet vergeten dat in de Bijbel de tien geboden voorafgegaan worden door de herinnering aan de bevrijding. In de ignatiaanse pedagogie van de Oefeningen is het niet mogelijk om een van de drie partners te vergeten: degene die hulp vraagt, de begeleider en de Heilige Geest. Dit is de reden waarom “voelen” en “bidden” de eerste twee stappen zijn. De begeleider is een getuige van onze geestelijke band met God. De traditie van geestelijke begeleiding bestaat uit een bepaalde soort wijsheid: manieren om Gods handelen in ons leven te begrijpen.

Een kerk van de dankbaarheid

Het is de hoogste tijd om terug te keren naar een van de zeldzame definities van onderscheiding in het Nieuwe Testament. Paulus bidt God dat de Filippenzen de gave van de onderscheiding mogen ontvangen: “En ik bid dat uw liefde blijft groeien door inzicht en fijnzinnigheid zodat u kunt onderscheiden waar het op aan komt. Dan zult u op de dag van Christus zuiver en onberispelijk zijn.” (Fil 1, 9-10, NBV)

Het Griekse woord dat de NBV vertaalt als “fijnzinnigheid” is aisthesis – “waarneming”. Men zou dit ook kunnen vertalen als “tact”, geworteld in de naastenliefde, de liefde. De bron van de onderscheiding – in de betekenis van voelen, waarnemen en omgaan met anderen – is de gave van Gods liefde. Onderscheiden is verbonden zijn, in overeenstemming zijn met Gods liefde, met de manier waarop God handelt in onze wereld.

Evangelisch leven is leven in harmonie met Gods handelen in ons leven. We worden daarom uitgenodigd om ons leven in harmonie te brengen met Gods Geest. Ons handelen – ons “onderscheidend handelen ”, discreta actio – is een bepaalde manier van leven, een kwaliteit van leven, een zekere weg naar God (quaedam via ad Deum), zoals Ignatius schreef over de Sociëteit van Jezus. Niet “de” weg, maar “een” weg, in harmonie met God en open naar de andere toe, naar de hele schepping, naar alles wat we ontvangen van Gods goedheid.

Een laatste woord: toen de ogen van Ignatius opengingen, werd hij zich bewust van Gods handelen in alle dingen. Deze bewustwording vervulde hem met dankbaarheid en leidde tot dienstbaarheid. In de Geestelijke Oefeningen omschrijft hij dat als: “innerlijke kennis vragen van zoveel goeds dat ik ontvangen heb, opdat ik, geheel en al erkentelijk, zijne goddelijke Majesteit in alles kan liefhebben en dienen” (GO 233). Een Kerk die onderscheidt, moet een Kerk zijn van dankbaarheid, dankbaar tegenover God en tegenover de anderen.

bron: Christus, n. 267 (juli 2020)

vertaling: Anne Lyssens en Rita Vandevyvere

 Patrick Goujon is jezuïet en doceert geschiedenis van de spiritualiteit en  dogmatische theologie aan het Centre Sèvres in Parijs. Een van zijn recente  werken is Les politiques de l’âme. Direction spirituelle et jésuites français à  l’époque moderne.

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel