door Paul Lebeau S.J.
Vanaf ongeveer 1535 ging Iñigo van Loyola zich Ignatius noemen. De auteur peilt naar de diepere beweegredenen die aanleiding gaven tot deze verandering.
De meeste biografen van onze vader, de heilige Ignatius, vermelden dat de voornaam Ignacio in het Castiliaans niet de naam is die hij bij zijn doopsel had ontvangen, nl. Iñigo, de naam van de heilige abt van het benedictijnenklooster van Oña (Burgos), overleden in 1068. Deze naam, in modern Baskisch Enneko, heeft niets te maken met Ignacio. Trouwens, de voornaam Ignacio-Ignatius was in die tijd in het Westen onbekend, zoals blijkt uit de nieuwste Vaticaanse uitgave (2001) van het Romeins Martyrologium. Pas in de loop van het jaar 1535, toen hij al meer dan veertig jaar oud was, besloot Iñigo zijn voornaam te veranderen in Ignacio; het was in de tijd dat de Sociëteit van Jezus werd gesticht, die hij vaak aanduidt als “de Sociëteit van de Naam van Jezus”. Hoewel Ignatius zelf nooit een formele verklaring heeft gegeven van deze identiteitsverandering, is het zeer waarschijnlijk dat deze hem werd ingegeven door een herinnering die teruggaat tot de tijd van zijn bekering.
Zoals men weet, was Ignatius verschillende maanden aan het bed gekluisterd vanwege een ernstige wond aan zijn been, veroorzaakt door een Franse kogel bij het beleg van Pamplona.
Om de verveling te verdrijven had hij graag ridderromans willen lezen; dat waren de boeken die hij het liefst las. Maar in de bibliotheek van het sobere familiekasteel van Loyola waren ze niet te vinden. Bij gebrek aan beter moest hij genoegen nemen met het Leven van Christusvan de hand van de kartuizer Ludolf van Saksen en de Gulden Legende, d.w.z. het Leven van de Heiligen, in de dertiende eeuw samengesteld door de Italiaanse dominicaan Giacomo de Varazze (Jacobus de Voragine). Een van de hoofdstukken van dit werk gaat over een grote heilige uit de eerste dagen van de Kerk, Ignatius geheten: de heilige Ignatius van Antiochië, als martelaar gestorven onder keizer Trajanus in het begin van de tweede eeuw van ons tijdperk. En de jonge Iñigo kreeg de volgende passage onder ogen:
“De gelukzalige heilige Ignatius bleef te midden van zoveel folteringen alsmaar de naam van Jezus Christus aanroepen. En toen de beulen hem vroegen waarom hij zo vaak die naam aanriep, gaf hij ten antwoord: ‘Die naam staat gegrift in mijn hart en ik kan niet anders dan hem aanroepen.’ Zij die hem dat hoorden zeggen, wilden na zijn dood nagaan of dat waar was. Ze namen zijn hart uit zijn lichaam en sneden het in tweeën. En ze vonden daarbinnen met gouden letters de naam Jezus gegrift. Toen ze dat zagen, kwamen verschillenden van hen tot het geloof in God.”
Het is dus zeer waarschijnlijk dat, toen Ignatius de naam van deze martelaar-bisschop uit de tweede eeuw aannam, juist op het moment dat hij de jezuïetenorde stichtte, hij daarmee zijn verlangen wilde kenbaar maken dat de Naam van Jezus ook in zijn eigen hart gegrift zou worden. Zo had hij ook gewild dat deze Naam het eigen karakter zou aanduiden van wat hij noemde “het kleine gezelschap van Jezus’ Naam”. Trouwens, iedereen die ervaring heeft met de Geestelijke Oefeningen weet hoe vaak de Persoon en de Naam van Jezus ter sprake worden gebracht, met name in de derde inleiding op iedere beschouwing van de Tweede Week: “Vragen wat ik verlang. Hier zal dat zijn: innerlijke kennis van de Heer, die voor mij mens is geworden, om Hem meer lief te hebben en te volgen” (GO 104). Of ook: “Mij vaak het leven en de geheimen van Christus onze Heer voor de geest halen” (GO 130). Men ziet hoe Ignatius op dezelfde wijze hierop terugkomt in het dagboek waarin hij, algemeen overste geworden van de Sociëteit van Jezus, zijn geestelijke ervaringen van iedere dag noteerde, bv. als hij zich voorbereidde op het opdragen van de heilige mis in de kapel van zijn verblijfplaats te Rome, waarboven nog steeds de Naam van Jezus (il Gesù) staat: “Bij de voorbereiding op het altaar kwam de gedachte aan Jezus bij mij op, kreeg ik aandrang om Hem te volgen; Hij is immers het hoofd van de Sociëteit.”
Dat betekent echter niet dat de spiritualiteit van Ignatius een soort “jesuïsme” zou zijn. Voor Ignatius is deze betrekking tot Jezus onverbrekelijke verbonden met de drie-eenheid van Vader, Zoon en heilige Geest. Dat blijkt met name uit de eerste beschouwing van de Tweede Week van de Geestelijke Oefeningen, waarin gesproken wordt over “de drie goddelijke Personen die de heilige Menswording bewerken”. Zo kan men ook wijzen op de passage in de autobiografie die Ignatius dicteerde aan pater Gonçalves da Câmara met de geestelijke voorstelling van de “allerheiligste Drie-eenheid onder de gedaante van drie orgeltoetsen” (§ 28), een “symfonisch” beeld voor de onderlinge eenheid van de drie Personen, één enkele samenklank die uit drie tonen is opgebouwd.
De ignatiaanse visie over het Christusgeheim doet denken aan die van Paulus, in de volgende verzen uit de brief aan de Filippenzen:
”Hij die bestond in de gestalte van God heeft er zich niet aan willen vastklampen gelijk aan God te zijn. Hij heeft zichzelf ontledigd en de gestalte van een slaaf aangenomen. Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd; Hij werd gehoorzaam tot de dood, de dood aan een kruis. Daarom ook heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam verleend die boven alle namen staat, opdat in de naam van Jezus iedere knie zich zou buigen, in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot eer van God de Vader: de Heer, dat is Jezus Christus” (Fil 2, 6-11).
Door de voornaam aan te nemen van een bisschop in wiens hart de Naam van Jezus gegrift stond, is Ignatius, naast anderen, getuige geweest van de fundamentele genade in het leven van de christen liefdevol open te staan voor de aanwezigheid en het handelen van God te midden van de geschiedenis, in verbondenheid met Jezus, Zoon van de Vader en universele broeder van de mensen. Historisch gezien maakte deze openheid het hem, en ook zijn eerste volgelingen en erfgenamen van zijn charisma, mogelijk om mee te maken hoe de traditionele christelijke cultuur van het Europa der middeleeuwen toegang zocht tot die nieuwe geografische, religieuze en culturele continenten waarmee de karvelen van de Spanjaarden en Portugezen hun tijdgenoten bekendmaakten, en samen met zijn gezellen in te gaan op de immense vragen waarmee deze nieuwe werelden het geloof en de verwachtingen van de christenen confronteerden. Ook wij, Europeanen van het derde millennium, leven in een wereld die ingrijpend aan het veranderen is. Het getuigenis van Ignatius kan ons helpen om met vertrouwen en doorzicht in te gaan op de uitdagingen en vragen die erin aan de orde zijn.
vertaling: Felix van Voorst tot Voorst S.J.
Bekijk alle artikelen van Cardorner