door Walter Ceyssens S.J.
door Walter Ceyssens S.J.
Paus Franciscus roept op tot een ecologische bekering. Daarop aansluitend stel ik richtlijnen voor ecologische onderscheiding der geesten voor. Die richtlijnen vertellen ons niet welke concrete keuzes voor milieu en klimaat we moeten maken – daarvoor gaan we te rade bij specialisten. We volgen wel Ignatius’ intuïtie dat we voor goede keuzes, ook ecologische, de juiste spirituele instelling moeten hebben
Inleiding
Het gebeurt ons misschien te vaak: je wéét wat goed is, maar toch doe je het niet. Alsof er een kortsluiting zit tussen hoofd en handen. Dat geldt zeker voor de klimaattransitie, zowel in ons eigen leven als in onze samenleving. Hoeveel innerlijke weerstand moeten we niet overwinnen vooraleer we eindelijk in de winkel dat handige plastic zakje achterwege laten, onze lunch niet meer in een aluminiumfolie verpakken, of tóch kiezen voor het openbaar vervoer? Alles wordt nog moeilijker wanneer we ons bewust worden van de zwaarte en de complexiteit van onze ecologische problemen op planetaire schaal. We denken: doet het er nog toe wat we doen?
Om duurzame verandering tot stand te brengen, moeten we er met ons hart bij zijn, en daar wringt vaak het schoentje. We krijgen niet zomaar vat op onze gevoelens, gedachten en motivaties. Kritiek op vastgeroeste gewoontes, op gedragspatronen en tradities, raakt een gevoelige snaar. Veel mensen kiezen er liever voor om niet te geloven in global warming dan om de nodige milieuvriendelijke keuzes te maken. Heel irrationeel natuurlijk, maar begrijpelijk: we zetten liever oogkleppen op dan de confrontatie aan te gaan met de immense en ingrijpende ecologische uitdagingen.
Vaak denken we dat wetenschap en techniek ons wel zullen voorzien van een wonderoplossing. Maar het wordt zo langzamerhand wel duidelijk dat we nood hebben aan diepgaande socio-economische en culturele veranderingen en aan een even diepgaande verandering in mentaliteit. Die mentaliteit maakt per slot van rekening deel uit van het probleem: we consumeren er maar op los; de aarde wordt gewetenloos uitgebuit.
Daarom breekt paus Franciscus in zijn encycliek Laudato si’ (afgekort: LS), gewijd aan “de zorg voor het gemeenschappelijke huis”, een lans voor een integrale ecologie, waarin spiritualiteit een essentiële rol speelt (bijv. LS 10, 11, 13). De paus vraagt om een ecologische bekering, met een verandering in hart en ziel (LS 5, 16, 217, 219, 220). De problematiek rond ecologie – en dus ook de oplossingen – raakt alles: alle mensen, en ook heel de mens. De paus citeert hier Benedictus XVI: “De uiterlijke woestijnen vermenigvuldigen zich in de wereld, omdat de innerlijke woestijnen zo uitgestrekt zijn geworden” (LS 217). Vandaar de vraag naar spiritualiteit.
Spiritualiteit boort immers onze diepste motivatiebronnen aan. Vaak lijken de ecologische keuzes die ons voorgehouden worden, ver van ons bed te staan. Willen de noodzakelijke veranderingen echter duurzaam zijn, dan moeten ze aansluiten bij wat ons ten diepste bezighoudt. Wat heeft voor ons waarde en betekenis, wat drijft ons in het leven?
Aansluitend bij de oproep van de paus tot ecologische bekering, stel ik tien richtlijnen voor ecologische onderscheiding der geesten voor. In zijn Geestelijke Oefeningen geeft Ignatius van Loyola twee sets van dergelijke richtlijnen. Daarin thematiseert hij wat er kan gebeuren in je binnenkant als je je geestelijke leven ernstig neemt, met de ups en downs van wie gelooft en bidt (GO 313-363). Het is de bedoeling van die richtlijnen om de ziel te helpen. Want hoe ga je goed om met de innerlijke bewegingen van troost en troosteloosheid, waarbij je je dichter bij resp. verder weg van God voelt? De tien richtlijnen voor ecologische onderscheiding in dit artikel sluiten hierbij aan. Ze zijn bedoeld voor wie gelovig is en ecologisch geëngageerd, en dienen tot hulp van wie in dit domein vooruitgang wil maken. Ze kunnen zowel voor individuele als gemeenschappelijke onderscheiding gebruikt worden. Ze beschrijven welke gedachten, gevoelens en innerlijke bewegingen je bij dat engagement kan ervaren, en hoe je daarnaast vooruitgang kan maken, als je een basisoptie voor ecologie neemt (vgl. GO 315).
De richtlijnen vertellen niet welke keuzes voor milieu en klimaat je concreet moet maken. Ignatius zou dat ook niet doen. Daarvoor zijn er specialisten die ons tal van mogelijkheden aanreiken. We volgen Ignatius’ intuïtie dat we voor goede keuzes, ook ecologische, de juiste spirituele instelling moeten hebben; keuzes maak je best in tijden van spirituele vertroosting (vgl. GO 175-178, 318).
Tenslotte heb ik er bewust voor gekozen om geen hertaling te maken van de originele tekst van Ignatius. Ik wil liever zo dicht mogelijk bij de ervaring blijven van wie zich engageren voor klimaat en milieu. Deze richtlijnen zijn trouwens voor uitbreiding vatbaar: de lezer mag zich vrij voelen om ze aan te vullen vanuit de eigen ervaring.
Een fundamentele oorzaak van onze milieuproblemen, zo stelt paus Franciscus in Laudato si’, is de manier waarop we naar de natuur kijken. Onze blik op de wereld beïnvloedt hoe we met de wereld omgaan. Als we de aarde zien als een eindeloze voorraad hulpbronnen die zomaar tot onze beschikking staan, en als we onszelf zien als de heersers van de schepping die geen verantwoording hoeven af te leggen voor ons gebruik van grondstoffen, planten of dieren (vgl. Gen 1,28), dan zullen we haar ook zo gebruiken. We moeten daarom, aldus paus Franciscus, onze kijk op die wereld veranderen. We moeten haar leren zien als een geschenk, een huis dat ons geschonken is en dat we delen met mensen en andere levende wezens (vgl. LS 67-68).
Wie zo naar de schepping kijkt en blijheid ervaart om het geschenk dat het leven is – in ons en overal rondom ons – beleeft ecologische vertroosting. Je kunt daar in groeien. Dit sluit aan bij het ignatiaanse thema van dankbaarheid zoals we dat bij uitstek in de “Beschouwing om tot de liefde te komen” – zeg maar het slotakkoord van de Geestelijke Oefeningen – tegenkomen:
Vragen wat ik verlang. Hier zal dat zijn: innerlijke kennis van zoveel goeds dat ik ontvangen heb, opdat ik, geheel en al erkentelijk, zijne goddelijke Majesteit in alles kan liefhebben en dienen (GO 233, vgl. ook 234-235).
Dankbaarheid plaatst ons voor God als Gever van zoveel goeds. We staan in relatie tot die Gever, en in de Gever, in relatie tot alle schepselen. Ecologische vertroosting brengt ons ertoe al die relaties te waarderen en onszelf in een juiste verhouding tot hen te plaatsen (vgl. LS 69). Dit zal de manier waarop we omgaan met het milieu veranderen.
Non multa sed multum is een bekend ignatiaans adagium: niet de kwantiteit maar de kwaliteit telt. Het verwijst naar een van de inleidende aantekeningen van de Geestelijke Oefeningen:
Want niet het vele weten verzadigt en voldoet de ziel, maar wel het innerlijk voelen en smaken (GO 2).
Hier geven we er een ecologische toets aan: minder is meer. Als christen weiger ik me te laten meeslepen in een totalitaire economische logica. Ik wil de aarde niet leegplunderen en evenmin mezelf laten gelden door mijn rijkdom. Dat hoeft immers niet: er zit échte vreugde in een soberder gebruik van de dingen en een eenvoudigere manier van leven.
Ecologische troost in deze zin gaat in tegen verschillende tendensen die onze samenleving kenmerken. Het streven naar voortdurende economische groei; de uitputtende ontginning van de aarde; ons onbeheerste consumptiegedrag; de mimetische begeerte (‘wat die ander heeft wil ik ook hebben’); het “FOMO”-syndroom: Fear of Missing Out – we willen van alles proeven – etc…. Waarom zouden we geen vreugde vinden in een eenvoudige manier van leven, in een “JOMO” – een Joy of Missing Out?
Om die eenvoud kunnen we bidden met bijvoorbeeld de overweging van het zogenaamde Principe en fundament (GO 23). Daar geeft Ignatius aan dat er wel degelijk een grens zit aan ons gebruik van aardse zaken:
Daaruit volgt dat de mens er gebruik van moet maken voor zover ze hem helpen dat doel na te streven, en dat hij ervan moet afzien voor zover ze daarbij een hinder zijn.
Respect voor die grens zal ons helpen om, zoals Ignatius dat formuleert, God te loven, eer te bewijzen en te dienen.
De ecologische uitdagingen dwingen ons ertoe keuzes te maken in uiterst complexe materies. We hebben daarom stevige houdingen nodig die ons in staat stellen om het goede te kiezen in verschillende en wisselende omstandigheden. In de filosofie en theologie worden die stevige houdingen deugden genoemd.
Ook Ignatius vermeldt deugden in zijn Geestelijke Oefeningen. Aan het einde van de beschrijving van vertroosting, schrijft hij bijvoorbeeld:
Ten slotte noem ik vertroosting elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde en elke innerlijke blijdschap die een oproep en aantrekking inhoudt tot het hemelse en het eigen heil van de ziel en haar aldus rust en vrede geeft in haar Schepper en Heer (GO 316).
Ignatius noemt blijdschap in hetzelfde rijtje als de theologale deugden geloof, hoop en liefde. Ware vertroosting draagt altijd wel een element van vreugde in zich. Vreugde is een teken dat we zelf op de goede weg zijn en is bovendien uitnodigend voor anderen die misschien dezelfde weg willen gaan. Ik vermeld hier ook graag het gevoel voor humor als een deugd.
Bij het doen van de Geestelijke Oefeningen en meer algemeen in het gebed, groeien de christelijke en algemeen-menselijke deugden in ons, krijgen ze inhoud en bepalen ze meer en meer ons zijn en handelen. Laudato si’ spreekt over ecologische deugden (LS 88). In een cultuur waarin ruimte is voor dit soort deugden, heeft ecologische transitie meer kans op slagen (vgl. bijv. LS 224).
Het kenmerk van een gezonde christelijke spiritualiteit is haar vruchtbaarheid. Geïnspireerd door Jezus voelen we het verlangen opborrelen om anders te leven. Bij Ignatius blijkt dat bijvoorbeeld uit de “Beschouwing om tot de liefde te komen”:
De liefde moet zich meer uiten in daden dan in woorden (GO 230).
Het verlangen om iets concreets te doen als je geraakt wordt door de milieuproblematiek, is een vorm van vertroosting. Het is goed dat verlangen serieus te nemen. Misschien is het inderdaad een teken dat je je leven moet veranderen.
De encycliek Laudato si’ staat vol concrete tips om tot handelen over te gaan: afval verminderen en sorteren, zuinig zijn met water, geen voedsel verspillen, rekening houden met je ecologische voetafdruk, maatschappelijke-, economische- en politieke keuzes maken, etc… Paus Franciscus vraagt trouwens ook aandacht voor kleine gebaren, onder verwijzing naar de “kleine weg” van Theresia van Lisieux (LS 230). Alledaagse liefdevolle handelingen kunnen de logica van geweld, zelfzucht en uitbuiting doorbreken.
Ignatius geeft tal van verbeeldingsoefeningen om tot een grotere vrijheid en betere onderscheiding te komen bij het maken van keuzes (GO 185-187). Bijvoorbeeld, stel je iemand voor die je niet kent en die jou om advies vraagt; wat zou je advies zijn? Of zie jezelf liggend op je sterfbed of staand voor God bij het Laatste Oordeel; wat zou je op dat moment willen dat je gedaan had in de loop van je leven?
Op dezelfde manier helpt de bovenstaande verbeeldingsoefening – die overigens gebaseerd is op paus Franciscus’ ideeën over integrale ecologie (LS 137-162) – om tot een betere ecologische onderscheiding te komen. In die oefening laat ik de stemmen klinken van de toekomstige generaties, de armen, de natuur. Zij moeten aan tafel zitten. De gedachte aan hen helpt bij het maken van keuzes en het bepalen van de richting die ik persoonlijk en wij samen moeten gaan.
Waarom deze imaginaire gesprekspartners? Ten eerste breidt de paus het begrip van de naaste uit tot de komende generaties; de schepping is een geschenk dat ook aan hen toekomt (vgl. LS 159). De gedachte aan onze kinderen en kleinkinderen is een sterke prikkel om ons gedrag en mentaliteit te veranderen. Verder kan integrale ecologie ook niet zonder het perspectief van de armen te integreren (61 vermeldingen in LS!): hun stem moet klinken willen we een duurzame verandering tot stand brengen. Ten slotte, de filosoof Michel Serres stelt dat de natuur ons door de verschijnselen van klimaatverandering iets wil vertellen (Temps des crises, Paris, 2009); de wetenschap neemt daarbij de functie van tolk op zich.
Deze laatste drie richtlijnen beschrijven duidelijk voorbeelden van ecologische troosteloosheid. Ignatius schrijft troosteloosheid toe aan de werking van de kwade geest, die hij ook “de vijand van de menselijke natuur” noemt. Die zorgt ervoor dat we ons onnodig slecht voelen over onszelf; hij wil ons de indruk geven dat God ons verlaten heeft. De gedachten die door de kwade geest geïnspireerd zijn, geven vaak een vervormde of eenzijdige visie op onszelf, op anderen en op God. De kwade geest breekt redenen en motivaties om te groeien in geloof, hoop en liefde af (vgl. GO 317).
Dit soort ecologische troosteloosheid doet zich met name voor in de vorm van gevoelens van moedeloosheid. Iedereen die de ecologische problemen wil aanpakken, wordt wel eens overvallen door dat soort moedeloosheid. Je hebt de indruk dat de toestand van de wereld hopeloos is; elke inspanning voor de planeet en de mensheid lijkt futiel en zinloos (richtlijn 6). Je hebt geen geloof meer in je vermogen om te veranderen (richtlijn 7). Je lijkt er helemaal alleen voor te staan (richtlijn 8). De volgende beschrijving van Ignatius over de ziel die in een toestand van troosteloosheid verkeert, is je op het lijf geschreven:
Ik noem troosteloosheid (…) duisternis en verwarring in de ziel, een beweging naar wat laag en aards is, onrust vanwege verschillende beroeringen en bekoringen, een neiging tot wantrouwen, de ziel die zonder hoop is, zonder liefde, geheel lui, lauw, droevig en als het ware gescheiden van haar Schepper en Heer (GO 317).
Hoe gaan we om met dergelijke gevoelens? Daarover gaat de volgende richtlijn.
Over de huidige toestand van de aarde moeten we schuld bekennen, want ze is grotendeels veroorzaakt door menselijk gedrag. Ondanks onze goede voornemens, slagen we er niet in om onszelf te veranderen. Om weerwerk te bieden aan de gevoelens van troosteloosheid die daarmee samen hangen, is het belangrijk onze schuld te erkennen. Maar het is ook belangrijk om barmhartig en geduldig te zijn met onszelf en met anderen. “Eco-fundamentalisme” of “eco-extremisme” zijn niet behulpzaam. De ecologisch geëngageerde gelovige kan zich gesterkt voelen door het geloof in een barmhartige God die altijd nieuwe kansen geeft. We kunnen steeds opnieuw beginnen. Dat geeft de moed om opnieuw te kiezen voor de goede weg, en niet te blijven hangen in onze schuld.
In de Geestelijke Oefeningen nodigt Ignatius de retraitant uit om een persoonlijke ervaring van Gods barmhartigheid op te doen. Een meditatie over persoonlijke zonde in de eerste week mondt uit in een kreet van vreugde om Gods barmhartigheid en om de hervonden levensenergie die nieuwe wegen doet gaan; de tweede week, met de navolging van Jezus, gaat daarop door. Ignatius betrekt er de hele Schepping bij:
Een kreet van verbazing, met grote innigheid. Ik ga alle schepselen na en zie hoe zij mij in leven hebben gehouden (…) en de hemelen, zon, maan, sterren en elementen, vruchten, vogels en vissen en alle dieren; en de aarde, hoe zij niet openscheurde om mij te verslinden in een nieuw hellevuur waardoor ik voor altijd pijn zou lijden (GO 60).
Bovendien kunnen ook de eerste vijf richtlijnen voor ecologische onderscheiding helpen om in te gaan tegen ecologische troosteloosheid en om meer innerlijke ruimte te scheppen voor ecologische troost. Ik leg ze naast Ignatius’ eigen suggesties om met troosteloosheid om te gaan:
Al moeten wij tijdens de troosteloosheid de vroegere voornemens niet veranderen, toch is het zeer nuttig zichzelf intens te veranderen tegen die troosteloosheid in. Bijvoorbeeld door ons meer toe te leggen op het gebed en de overweging, door onszelf veel te onderzoeken en door royaler te zijn in een gepaste wijze van boete doen (GO 319).
Richtlijnen 1 en 5 (en dadelijk ook 10) vragen om een gebed waarmee je je Gods blik op zijn schepping meer eigen maakt. Verder veronderstellen richtlijnen 2, 3 en 4 een bekering van een troosteloos leven gericht op bezit en consumptie in de richting van een troostvolle, ecologisch bewuste levenswijze. De kenner van de Geestelijke Oefeningen zal ze verbinden met de overwegingen van de zogenaamde Twee Standaarden. Daarin gaat het over de keuze tussen een leven in het teken van rijkdom, wereldse eer en hoogmoed, of juist een leven in armoede en soberheid dat Christus voorstaat:
[Christus] geeft [zijn dienaren en vrienden] de aanbeveling allen te willen helpen door hen eerst tot de hoogste geestelijke armoede te brengen, en niet minder tot materiële armoede, indien de goddelijke Majesteit ermee gediend is en hen ertoe wil kiezen. Ten tweede zullen ze hen brengen tot het verlangen naar smaad en minachting, want uit die twee dingen volgt de nederigheid (GO 146).
In ecologische zin zouden we dit als volgt vertalen. Jezus navolgen betekent: minder consumeren (armoede), afstand doen van aanzien dat gefundeerd is op uiterlijkheid en bezit (minachting), en verbondenheid met Gods schepping koesteren (nederigheid – in het Latijn humilitas, afgeleid van humus of aarde).
In dit verband is het ook goed de eerste stap naar waarde te schatten. Een nieuw, meer milieubewust leven kan beginnen met een eerste stap, een stap die binnen onze mogelijkheden ligt, maar die ons een kleine overwinning verschaft en ons de moed geeft om verder te gaan.
De bron bij uitstek van spirituele vertroosting is ontroering om het wonder van de schepping. Paus Franciscus spreekt hierover in Laudato si’ (LS 84), maar we willen vooral het voorbeeld van Ignatius van Loyola aanhalen:
Het was mijn grootste troost om naar de hemelen en de sterren te kijken, wat ik vaak deed, en gedurende lange tijd, want als dat gebeurde, voelde ik in mijzelf een sterke drang om onze Heer te dienen (Het verhaal van de pelgrim, 11).
In de Geestelijke Oefeningen drukt Ignatius een gelijkaardige verwondering uit in de “Beschouwing om tot de liefde te komen”:
Kijken hoe God woont in de schepselen: in de elementen door ze het bestaan te geven, in de planten door ze te doen groeien, in de dieren door ze te doen voelen, in de mensen door hun verstand te geven. Zo woont Hij ook in mij, door mij het bestaan te geven, mij te bezielen, mij te doen voelen en mij verstand te geven. Bovendien maakt Hij van mij een tempel, daar ik geschapen ben naar het beeld en de gelijkenis van zijne goddelijke Majesteit (GO 235).
Daarmee verschijnt Ignatius ons als een mysticus van de schepping. Ook wij kunnen om ecologisch onderscheidingsvermogen bidden en vragen om die vertroostingen die ons tot ware mystici van de schepping maken (vgl. GO 316), met een hart ontvlamd door liefde voor Gods scheppend werk, in tranen van verwondering over de majesteit van de wereld en de schoonheid van het universum – ondanks alle vervuiling, onrecht, geweld en rampspoed – en met een diep gevoel van hoop, geloof en liefde met betrekking tot alle schepselen, zowel de menselijke als niet-menselijke.
Besluit
Op 19 februari 2019 werden door de Algemene Overste van jezuïeten, p. Arturo Sosa, vier universele apostolische speerpunten voorgesteld. Het derde speerpunt ging over de ecologie: “Zorg dragen voor ons gemeenschappelijke huis. Inzet, met evangelische diepgang, voor de bescherming en hernieuwing van Gods schepping”. Met dit artikel wilde ik dit speerpunt mee concretiseren. Ik hoop dat de lezer bemoedigd werd in het zoeken naar een meer ecologische levenshouding.
Eerder gepubliceerd in: The Way , 85/4 (oktober 2019), p. 59-69
Over de auteur: Walter Ceyssens (°1973) is jezuïet in Leuven. Hij werkt er op het seminarie Johannes XXIII en is programmacoördinator van de studentenresidentie Lerkeveld. Hij begeleidde in de zomer van 2019 het ignatiaanse “Ecofriendly”-experiment op het MAGIS Europe-jongerenevenement in Litouwen.
Bekijk alle artikelen van Cardorner