Pierre Favre in zijn brieven (2)

Pierre Favre in zijn brieven (2)

door Mark Rotsaert S.J.

door Mark Rotsaert S.J.

De brieven van Pierre Favre belichten zijn apostolische ijver, en ook zijn aanvoelen, visie en spiritualiteit worden daarin duidelijk. Persoonlijk wordt Favre meestal niet, op enkele uitzonderingen na die hier aan bod zullen komen. In een eerdere aflevering van Cardoner opende pater Mark Rotsaert al een  aantal brieven van Favre. Alle brieven staan in het boek van de Zwitserse jezuïet Pierre Emonet dat in 2017 verscheen.*

Emonet neemt in zijn boek waarin hij alle 96 bewaarde brieven van Favre vertaald en uitgegeven heeft, ook de drie “instructies” op. Dit zijn uiteenzettingen over het christelijk leven, over geloof en zeden, en een pastorale instructie voor biechtvaders. Het zijn spirituele, theologische en soms praktische overwegingen voor een groter publiek dan beoogd met de brieven. Wie de binnenkant van de jezuïet wil leren kennen, moet zijn geestelijk dagboek, zijn Memoriale, lezen. Hierin noteert hij bijna dagelijks de bewegingen die zich in zijn ziel voordoen: vreugde, vertroosting, dankbaarheid, troosteloosheid, angsten, scrupules.

Brieven aan vrienden

In de brieven aan zijn vrienden komen vier jezuïeten voor: Franciscus Xaverius, Simon Rodrigues, Diego Laínez en Peter Canisius. De eerste drie kenden Ignatius al in Parijs.

Veruit de meeste brieven zijn gericht aan Ignatius; achttien aan Ignatius en zijn secretaris en 26 aan Ignatius persoonlijk. Ze zijn meestal zakelijk en informatief: Favre vertelt waar hij is en wat zijn werk inhoudt; soms schijnt er enthousiasme door. In deze brieven rapporteert hij aan de generaal-overste aan wie hij gehoorzaamheid verschuldigd is.

Dit heeft te maken met de organisatie van de correspondentie, zoals Ignatius die wenste. Elke jezuïet op missie moest regelmatig een langere brief naar Ignatius en het secretariaat in Rome sturen; eerst elke week, later minder frequent. Hierin rapporteerde hij waar hij was – welke stad, welk land en continent – over de gewoontes, de lokale cultuur, de natuur, enz., maar vooral toch over de situatie: welke problemen er waren en hoe hij daarop een antwoord probeerde te geven vanuit het apostolische karakter van de orde. Met de informatie die zo van overal in Rome toekwam, werd een omzendbrief opgesteld met de belangrijkste elementen.

Die brief ging vervolgens naar alle jezuïeten, waar ook ter wereld, of naar hun overste, indien er een communauteit was. Die interne communicatie moest de verbondenheid tussen de jezuïeten ondersteunen. Maar Ignatius stuurde die omzendbrief ook telkens naar bisschoppen, koningen en vicekoningen, naar ambassadeurs, prinsen, stadsbesturen en andere gezagsdragers. Hiermee wilde Ignatius hen informeren over de orde die pas in 1540 door de paus erkend was: hoe leven de jezuïeten en wat zijn hun apostolische werkzaamheden. Aan die langere brief moest elke jezuïet of de overste een kortere brief toevoegen waarin persoonlijke problemen of moeilijkheden in de communauteit werden geschetst. Die korte brief was alleen voor Ignatius bedoeld, meer bepaald om hem te helpen in zijn beleid.

Ook al verklaart die organisatie van de correspondentie het objectieve karakter van de brieven, het blijft enigszins bevreemdend dat Favre, die op spiritueel vlak zoveel van Ignatius meegekregen had, nooit een persoonlijk woord tot zijn meester richt. Uitzonderingen zijn de incidentele brieven waarin hij Ignatius terechtwijst vanwege het uitblijven van een antwoord of van informatie over de gang van zaken in de Sociëteit. Maar ook in de brieven aan zijn vriend Xaverius ontbreekt die persoonlijke noot.

Aan Franciscus Xaverius

Er zijn vijf brieven aan Franciscus Xaverius, waarvan er drie gericht zijn aan de secretaris van Ignatius en aan Xaverius, drie in de beginperiode van de Sociëteit (1539 en 1540) en twee in 1544. De eerste drie zijn informatieve brieven toen Favre nog in Italië werkzaam was. De twee brieven uit 1544 – Xaverius is dan al drie jaar in Zuidoost-Azië – zijn geschreven vanuit Keulen. In januari van dat jaar vertelt hij het succesverhaal van de roepingen tot de Sociëteit in Leuven, waarvan in de vorige bijdrage al sprake was. In mei beschrijft hij voor zijn vriend in het Oosten zijn contacten in Keulen, met name zijn ontmoetingen met Canisius en met de prior van de kartuizers.

In een brief uit 1540, gericht aan de secretaris van Ignatius en aan Xaverius, schrijft Favre over een broeder Raphael, die ondanks al zijn mooie openbare lessen over de Schrift, zich de woede van veel mensen op de hals haalde door al te eenzijdig traditionele goede werken van de Kerk aan te klagen. Favre besluit met dit prachtige gebed: “Moge de Heer ons de genade verlenen om de grote weldaad te erkennen die wij van hem ontvingen door ons de ogen te openen om dit soort toestanden te onderkennen, maar ook door ons het aanvoelen te geven om ze te ontdekken ook al zien we ze niet. Amen” [5].

Aan Simon Rodrigues

Er zijn ook vijf brieven aan Simon Rodrigues. In een eerste brief uit Leuven van begin 1544, legt hij uit waarom hij nog niet is kunnen inschepen naar Portugal waar Rodrigues hem opwacht. Een briefje uit Valladolid van juni 1545 begint informatief, maar krijgt in een laatste paragraaf een heel persoonlijk karakter:

Meester Simon, mijn broer, ik vraag je mij regelmatig te schrijven, want je weet hoezeer wij je gevoelens, je woorden, je werken en gebeden waarderen in de Heer. Moge Jezus Christus jou, en al wie met je is, openen voor de gevoelens van zijn geest, voor de woorden van zijn liefde, voor de werken van barmhartigheid en voor de heerlijkheid van zijn gelaat vol glorie […]. Moge Jezus Christus met ons allen zijn, hij die ons allen toebehoort, en mogen wij met hem zijn, hem die wij toebehoren. Amen. [79]

Twee andere brieven uit 1545 zijn weer informatief en in een laatste brief van april 1546, laat hij weten dat hij Spanje zal verlaten om als pauselijk gezant naar het Concilie van Trente te gaan. Hij eindigt die brief met een geestelijk onderricht (zijn testament?) waarin opnieuw de verbondenheid met Christus centraal staat.

 Aan Diego Laínez

Favre schrijft drie brieven aan Diego Laínez. De eerste brief heeft als datum 30 augustus 1542 en is verstuurd vanuit Speyer. Het is een hartelijke brief waarin Favre in zijn binnenste laat kijken. Enkele zinnen uit die brief:

Je kunt je niet inbeelden, mijn broer in Jezus Christus, de vertroosting die ik ervaren heb de dag dat ik je brief heb ontvangen, eigenhandig geschreven vanuit Rome […]. Moge het de Moeder Gods behagen dat ik je een idee kan geven van al het goede dat zich in mijn ziel voltrokken heeft sinds de dag dat ik afscheid van je nam in Plasencia tot op vandaag, en van het groeiend inzicht en aanvoelen dat ik heb van de dingen van God onze Heer, van zijn Moeder, van de heilige engelen, van de zielen in de hemel en in het vagevuur; maar ook van mezelf, wat betreft mijn hoogtes en laagtes, de keren dat ik in mezelf keer en weer uitkeer; mijn verlangen naar zuiverheid van lichaam, ziel en geest […]. Maar ook wat betreft mijn naaste: moge onze Heer mij de manier en de weg wijzen, de waarheid en het leven om mijn naaste te kennen en aan te voelen wat goed of slecht voor hem is in Christus, zodat ik hem mag liefhebben, verdragen, lijden en meelijden, om te kunnen danken en genade vragen voor hem, om te zoeken hoe ik kan vergeven en excuses vinden, door goed over hem te spreken in tegenwoordigheid van zijne goddelijke Majesteit en zijn heiligen [43].

Favres brief van 7 maart 1546 aan Laínez is de meest bekende, want geciteerd in vele biografieën over Ignatius. Hierin geeft hij acht richtlijnen over de omgang met protestanten, waaronder de volgende: Je moet beginnen met van hen te houden. In persoonlijke gesprekken over zaken die we gemeen hebben moet je ervoor zorgen dat zij van ons gaan houden. In een beginfase moet je vertrekken vanuit geestelijke ervaring, niet vanuit theologie. Het is verder belangrijk om het te hebben over de christelijke levenskwaliteit en hen uit te nodigen tot goede werken. Pas dan kan de inhoud van het geloof ter sprake komen. Maar Favre weet dat zonder Gods genade onze inspanningen niet veel zullen uithalen. Op 23 juli schrijft Favre nog een brief aan Laínez, die zijn laatste zal zijn. Hij sterft uitgeput in Rome op 1 augustus. Uit die brief blijkt nogmaals zijn grote aandacht voor de familie van medebroeders en voor de vele weldoeners. Niets wijst erop dat hij op sterven na dood is.

Aan Peter Canisius

Twee brieven aan Peter Canisius zijn vermeldenswaard. Er is een korte brief van 21 juni 1541 vanuit Mainz, met nieuws over medebroeders, priesters en gemeenschappelijke kennissen. Maar de begin- en slotformule zijn hier op hun plaats:

Zeer geliefde broeder in Jezus Christus. Moge de genade van Jezus Christus en de vrede die alle begrip te boven gaat je hart en je verstand bemoedigen en sterken […]. Moge Jezus Christus altijd in je hart zijn en moge zijn geest zich tonen in je lichaamstaal. Je broeder en grote vriend in Christus, Pierre Favre [52].

Vrienden in de Heer. Enkele maanden later schrijft Favre vanuit Leuven een brief geadresseerd aan Alfonso Álvaro en Peter Canisius met nieuws over medebroeders waarin de volgende zin voorkomt: “Ik verlang geen enkele brief van jullie te ontvangen die geen melding maakt van de prior van de kartuizers en van zijn medebroeders die, ik hoop het ten zeerste, in goede gezondheid zijn, gegrondvest in alle deugden” [58].

Aan Gerhard Kalckbrenner

Tenslotte, in de reeks “Brieven aan vrienden” moet de prior van de kartuizers in Keulen worden vermeld, Gerhard Kalckbrenner. Vier brieven zijn aan hem geadresseerd, drie uit 1543 en een laatste uit 1546. Tussen hen is een geestelijke vriendschap van een uitzonderlijke spirituele kwaliteit gegroeid. Behalve een korte brief over een ontmoeting van Favre met twee priors van andere kartuizerkloosters, zijn de andere traktaten over geestelijk leven en geestelijke vriendschap van aanzienlijke lengte. In een brief van 10 juli 1543 lezen we dat Kalckbrenner gevraagd heeft of Favre zijn geestelijke leidsman wil zijn, maar deze stelt voor dat hij dit vraagt aan een collega-prior. Hier volgen twee passages uit die brief: “Ik vind het moeilijk – en misschien is het dat ook voor u – de gevangene te blijven van om het even welke methode die niet de Heilige Geest zelf zou zijn, want Hij is de enige die ons komen en gaan kent, onze vooruitgang en onze terugval, de enige die de uiterste hoeken van onze zielen kent” [53].

En vervolgens de laatste zinnen uit dezelfde brief:

… Mocht de genade niet volstaan, God is voldoende barmhartig om ons toch zijn vrede te geven, een vrede vooreerst in zijn kruis, en vervolgens in zijn opstanding door Jezus Christus onze Heer in wie ik u toewens dat u het goed mag stellen, in welke omstandigheid ook. En dat Hij mij mag verlenen wat ik in vele woorden heb gezegd en wat in slechts één woord zou kunnen worden gezegd, namelijk dat ik evenzeer verlang dat u me zou helpen als u verlangt dat ik u zou helpen. Wat er ook van zij, ik geef de hoop niet op, noch voor het ene noch voor het andere. Hij die alles in allen is zal me niet ontbreken – bij u en door u – in Christus onze Heer. Mainz, 10 juli 1543, Geheel de uwe in Jezus Christus die verheerlijkt is, Pierre Favre.

Tenslotte, in de brief van 12 maart 1546, uit Favre zijn grote dankbaarheid voor de spirituele band tussen de kartuizers en de jezuïeten. In een algemeen kapittel in 1544 hadden de kartuizers beslist te willen samenwerken met de apostolische inspanningen van de Sociëteit, door deze voor altijd te laten delen in de geestelijke vruchten van hun offers, gebeden en andere vrome oefeningen, met de vraag of de jezuïeten in hun gebeden en goede werken de kartuizers zouden gedenken.

Tot slot

In deze tweede bijdrage over Pierre Favre in zijn brieven werd een aspect belicht dat in de eerste bijdrage misschien wel vermoed werd maar niet expliciet geformuleerd: de persoonlijke betrokkenheid, en soms zelfs vriendschap, van Favre met de geadresseerde. De citaten uit de brief aan Gerhard Kalckbrenner plaatsen dit in het volle licht. Deze tweede bijdrage is dan ook een bijna noodzakelijke aanvulling op de eerste. Toch bevatten de brieven van Favre veel meer dan in deze twee bijdragen is gepresenteerd – niets gaat boven het lezen van de brieven zelf.

*Saint Pierre Favre, Lettres et instructions – vertaald, geannoteerd en gepresenteerd door Pierre Emonet S.J. (Brussel, Lessius Éditions Jésuites, 2017). De brieven zijn genummerd van 1 tot 99. In dit artikel wordt bij de letterlijk uit een brief overgenomen teksten, het nummer van de brief tussen haakjes aangegeven. Mark Rotsaert heeft deze fragmenten in het Nederlands vertaald.

 

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel