Pierre Favre en de Brabant-Rijnlandse mystiek – Vriendschap met Gerard Kalckbrenner

Pierre Favre en de Brabant-Rijnlandse mystiek - Vriendschap met Gerard Kalckbrenner

door André Cnockaert S.J.

door André Cnockaert S.J.

St .Ignatius sprak lovend over de wijze waarop Pierre Favre de Oefeningen gaf  en ook nu nog inspireren geschriften van Favre  –  de eerste gezel van Ignatius van Loyola – begeleiders en andere geïnteresseerden. Pater Cnockaert schrijft over de invloed van de Brabant-Rijnlandse mystiek op Favre.

In zijn interview met pater Antonio Spadaro (Streven, 2013) deed paus Franciscus een opmerkelijke uitspraak over de manier waarop hij zowel naar Ignatius als naar Pierre Favre kijkt als inspiratiebronnen voor zijn pastoraal priesterlijk handelen maar ook vooral voor zijn persoonlijk innerlijk leven als jezuïet en religieus. Op een vraag van Spadaro waarom hij zo sterk door Favre geraakt is, citeert paus Franciscus een aantal karaktertrekken die hem het meest aanspreken bij Favre, in het bijzonder zijn eerbiedige luisterbereidheid en zin voor dialoog “ook met diegenen die het meest veraf stonden en met tegenstanders.” Favre bracht inderdaad in praktijk wat Ignatius zegt in zijn “vooronderstelling” bij het begin van de Geestelijke Oefeningen (GO 22): Men dient “van de vooronderstelling uit te gaan dat ieder goed christen eerder bereid moet zijn de opvatting van zijn naaste te sauveren dan te veroordelen.”

Maar dan, zegt Spadaro: “zet (de paus) het gesprek voort met een reflectie over het ware gelaat van de stichter van de Sociëteit.” En hij citeert: “Ignatius van Loyola is een mysticus, geen asceet. (…) De stroming die het ascetische karakter, de stilte en de boetedoening (in de Geestelijke Oefeningen) benadrukt is een vervormde stroming die zich binnen de Sociëteit heeft verspreid, vooral in het Spaanse milieu. Ikzelf daarentegen leun dichter aan bij de mystieke stroming, zoals die van Louis Lallemant en Jean-Joseph Surin. En Favre was een mysticus.”

Michel de Certeau stelt in zijn voorwoord bij het Mémorial terecht dit geschrift van Pierre Favre voor als “het dagboek van een jezuïet” en als zijn “manier van doen” in het zoeken naar Gods wil in zijn persoonlijk en apostolisch leven. In Cardoner 2007/3 maakte pater Frans Kurris zelfs een treffende reconstructie van die ignatiaanse wijze van bidden, zoals deze op te maken valt uit de nota’s en reflecties die Favre in dit Mémorial neerschreef over zijn gebed. Zelf zou ik hier even willen belichten dat er in Pierre Favres getuigenissen over zijn gebed en innerlijk leven ook een aantal elementen waar te nemen zijn die hoogstwaarschijnlijk mogen toegeschreven worden aan de invloed van de Brabant-Rijnlandse mystieke traditie en Favres contact met de kartuizers, in het bijzonder de kartuizers van Keulen en hun prior Gerard Kalckbrenner.

Pierre Favre en de kartuizers

 “De rol van de kartuizers (in het leven van Favre) is evident”, schrijft Michel de Certeau, en:

Vriendschappen met kartuizers doorkruisen zijn leven. Hij is als het ware geboren tussen twee kartuizers, dom Mamert Favre, broer van zijn vader, en dom Claude Périssin, broer van zijn moeder. Zij hebben hem binnengeleid in het geestelijk leven, zij bemoedigden zijn studies en, bij zijn vertrek naar Parijs, brachten ze hem in contact met het kartuizerklooster van Vauvert.

Pierre Favre werd geboren in het gehucht Le Villaret in de vallei van de Grand Bornand, halfweg tussen het stadje Thônes en de bergpas van La Colombière in de Franse Alpen. Men moest alleen de bergpas oversteken om bij de ooms op bezoek te gaan in het lager gelegen kartuizer klooster van Le Reposoir, hoewel dat in de winter zeker niet al te gemakkelijk was! “In de vallei van de Grand Bornand,” schrijft Michel de Certeau nog, “was het klooster van Le Reposoir een haard van religieus leven en (voor de Favres) een familiehuis: men ging er de oom, de broer en de kozijn bezoeken die er waren ingetreden. En het was om over God te spreken.” Het zijn ongetwijfeld deze ooms die kartuizer monnik waren die hebben bewerkt dat men de verstandige en leergierige herdersjongen liet naar school gaan in Thônes om ten slotte, amper negentien jaar oud, aan de Parijse Sorbonne te belanden.

In getuigenissen over het leven van de eerste gezellen in Parijs vernemen we dat de aanbeveling van de ooms van Favre niet werd in de wind geslagen. Elke zondag trokken de gezellen naar het kartuizer klooster van Vauvert (het huidige Jardin du Luxembourg) “om er te bidden, te lezen en zich te bezinnen”. Maar ook later tijdens zijn apostolische pelgrimstocht van Duitsland naar Spanje en omgekeerd, zal Favre contact met de kartuizers blijven houden. Op de 102 bewaarde brieven die hij verstuurde is de enige in het Frans geschreven, een brief naar zijn kartuizer oom dom Claude Périsson, verstuurd vanuit Mainz in 1542: “Ik heb hier goed contact in Mainz met je broeders kartuizers. Er is niemand met wie ik niet één of andere keer een onderhoud kan hebben. Ik zie hoe zij verlangen te groeien in het geestelijk leven. Allen geven mij hun vertrouwen en luisteren gewillig naar mij zoals de monniken van Le Reposoir het zouden doen.”

Maar het is vooral tijdens zijn tweede verblijf in Rijnland-Palts dat dit contact met de kartuizers tot volle bloei zal komen. In februari 1542 wordt Favre uit Madrid door kardinaal Farnese naar Duitsland teruggeroepen. Hij zal van april 1542 tot juli 1544 in verschillende steden van Rijnland-Palts verblijven en zelfs ook tweemaal Leuven aandoen. Een langere tijd verblijft hij in Mainz; van januari 1543 tot eind juli van dat jaar. Het is daar dat hij in april de Geestelijke Oefeningen geeft aan een zekere “magister Petrus van Gelderland”, de 22 jarige Petrus D’Hondt-Canisius uit Nijmegen die hem vanuit Keulen is komen opzoeken. Hij heeft een brief bij zich van de prior van het Keulse kartuizer klooster, Gerard Kalckbrenner, met de uitnodiging om aan de kartuizergemeenschap van Keulen geestelijk onderricht te komen geven.

 

Gerard Kalckbrenner en de “mystieke campagne” van de Keulse kartuizers

In het kartuizer klooster van Keulen was men toen al enkele decennia intens begaan met de geestelijke vernieuwing van een kerk in diepe crisis en hervormingsnood. De Keulse kartuizers zagen het heil in vernieuwing van het innerlijk leven. Zij wilden daartoe bijdragen door uitgave en heruitgave van geschriften uit de Brabant-Rijnlandse mystieke traditie. Deze werd in de Lage Landen van Maas en Rijn in ere gehouden door begijnen, tertiarissen van Sint-Franciscus en de nabloei van de moderne devotie waartoe ook de auteur van de Imitatio Christi behoorde, Thomas Hemerken van Kempen.

Michel de Certeau spreekt in dit verband over “de mystieke campagne van de Keulse kartuizers”. Hoewel die drang naar vernieuwing van het innerlijk leven door herbronning in de mystieke traditie aanwezig was in alle kartuizer kloosters die Favre aandeed zowel in Spanje, Rijnland-Palts als Brabant (Leuven), had, zo schrijft Michel de Certeau, “geen enkel kartuizer klooster zo’n uitstraling als dat van Keulen en zo een invloed op Pierre Favre”.

Ten tijde van het verblijf van Favre in Duitsland werd de Keulse “mystieke campagne” geleid door Gerard Kalckbrenner: “Kalckbrenner was een fervent propagandist van de Rijnlandse mystiek. Hij voelde de noodzaak aan om alle geestelijke krachten te bundelen die in staat waren de innerlijke vernieuwing te bevorderen en aan de kerk een nog te vermijden breuk te sparen.” Deze in Hamont-Achel geboren Limburger (1488/1490) was niet alleen een man van intens innerlijk leven; als oud-advocaat en notaris was hij ook een uitstekend organisator en zakenman. Inspelend op de nog jonge boekdrukkunst, maakte hij van het Keulse kartuizer klooster één van de voornaamste kerkelijke drukkerijen en uitgeverijen van de tijd.

Nog voor zijn intrede bij de kartuizers was Kalckbrenner in contact gekomen met de begijn Maria van Hout uit Oisterwijk (bij Tilburg) en haar “Oisterwijkse kring”. In 1532 had hij één van haar geestelijke geschriften uitgegeven onder de titel Dat Paradijs der liefhavender sielen. In een artikel over Maria van Hout dat ik op Google vond, lees ik: “Kalckbrenner geldt wel als de ‘ontdekker’ van Maria van Hout. Dat neemt niet weg dat hij haar naam in de eerste uitgave verzweeg, haar Brabantse dialect omzette in onvervalst Keuls en talloze passages van gevestigde auteurs in haar werk invoegde.” De auteur, Kees Kuiken, verwijst daarvoor naar een artikel dat verscheen in Ons Geestelijk Erf 72 (1998): K.M. Christensen, Maria van Hout and her Carthusian editor.

Na zijn intrede in de kartuize van Keulen, werd Kalckbrenner de geestelijke vader van Maria van Hout en ging deze in Keulen wonen waar ze ook stierf en begraven ligt (1547). In 1541 werd ook in Keulen anoniem De evangelische Peerle uitgegeven. Men is het erover eens dat dit geschriftje samen met Gods Tempel zijn wij, in 1543 in Antwerpen van de pers gekomen, zo niet aan dezelfde Maria van Hout dan toch moet worden toegeschreven aan iemand uit dezelfde Oisterwijkse kring.

Ook de jonge theologiestudent Petrus Canisius, behoorde tot die Rijnlandse middens en, zegt Michel de Certeau: “Op het ogenblik dat hij besloot in te treden bij de ‘Broeders van de sociëteit van de naam Jezus’ had hij in juni 1543 de (weliswaar verkeerdelijk) aan Tauler toegeschreven ‘Institutiones’ uitgegeven bij de kartuizers van Keulen.” Aan de theologische faculteit van Keulen werd hij ook bevriend met een in Lübeck geboren (1522) Duitser, Lorenz Sauer, die intrad in de kartuize van Keulen en er onder zijn Latijnse naam Surius de Latijnse vertaling van Ruusbroec zou verzorgen (1549). Ook de band van Canisius met Maria van Hout is niet onbekend. Hij noemde haar “mater fidissima” en zou zelfs met haar kort voor haar dood in Keulen een “jezuïetessen gemeenschap” hebben opgericht…

Het is dus naar een uitgesproken haard van innerlijk leven en Brabant-Rijnlandse mystieke traditie dat Pierre Favre uitgenodigd werd in de brief van prior Kalckbrenner die “Petrus van Gelderland” meebracht naar Mainz. Favre heeft daarop ingespeeld – zo schrijft Michel de Certeau:

Van zodra hij van Favre hoorde, deed hij alles om hem naar Keulen te halen en hem te introduceren in de geestelijke kringen van de stad. De brieven die hij hem schreef zijn helaas verloren maar er zijn drie antwoorden van de jezuïet bewaard, geschreven in een tijd toen ze elkaar nog niet hadden ontmoet. Ze behoren tot de schoonste brieven die Favre heeft geschreven. Wat hen beiden diep bezorgt – de geestelijke vooruitgang en de innerlijke hervorming van de Kerk – zijn erin ontwikkeld met zo een warmte en op zo een persoonlijke toon dat dit alleen al getuigt van hun gemeenschappelijke overtuigingen en hun eensgezindheid. Voordat ze elkaar hadden ontmoet, hadden ze zich in elkaar herkend. De man die de jezuïet noemt “reverendus ille amicus noster” en die in feite, met Franciscus Xaverius, zijn beste vriend is geweest, had van zijn kant een eerbiedige genegenheid voor de Meester (Magister Favre). Hij ging bij hem te rade, hij nodigde hem uit om in zijn klooster de Oefeningen te geven en hij nam later uitspraken van hem over in een boek dat hij schreef over de broederliefde, De caritate fraterna.

Favre zal tweemaal in Keulen verblijven. Een eerste maal van begin augustus tot eind september 1543, onderbroken door een korte reis naar Bonn met een missie naar de pauselijke nuntius en de keizer. Een tweede maal in het voorjaar van 1544 tot hij op 12 juli over Leuven naar Antwerpen trekt om er in te schepen naar Lissabon. Hoewel Favres verblijf in Keulen niet uitsluitend te maken had met zijn vriendschap met Kalckbrenner en zijn band met de kartuizers – hij sticht er een jezuïetenhuis – kan men zich toch afvragen of er van die nauwe banden en geestverwantschap niets waar te nemen is in zijn gebed en spreken over zijn innerlijk leven.

 

Thema’s uit de Brabant-Rijnlandse mystiek in het Mémorial van Favre

Hoewel Favre ook duidelijk reserves heeft uitgesproken tegenover bepaalde stellingen en uitspraken in de Rijnlandse mystieke geschriften die soms leidden tot een te wereldvreemde spiritualiteit en tot dubieus illuminisme, in een tijd van veel verwarring en tastend zoeken naar geestelijke vernieuwing, mag men aannemen dat Favre voor de verdieping van zijn innerlijk leven inspiratie heeft geput in de geschriften uit de Brabant-Rijnlandse mystieke traditie, volgens Michel de Certeau:

Al was het maar door zijn omgang met degenen die ze uitgaven en hem hun leer doorgaven. (…) Door zijn persoonlijk leven, dat vooral bekommerd was om de kwaliteit van zijn gebed, en zijn apostolische werkzaamheid, stootte hij voortdurend en overal op die sterk besproken werken, oorzaak van verlichting maar ook van veel illusies… Persoonlijk voelde hij er zich steeds dichter mee verwant. Zijn eigen ideeën kwamen met die van die werken overeen.

Michel de Certeau vindt die verwantschap “zelfs in wat de terminologie betreft”. Hij somt enkele van die thema’s op:

– actie als vrucht en gevolg van terugkeer naar innerlijkheid (Ruusbroecs “ghemeyne leven”);
– noodzaak van een innerlijk zuiveringsproces als voorbereiding op Godsvereniging;
– Godsvereniging in “het diepste van de ziel”;
– het beeld van de Drie-eenheid in het meest intieme van ons wezen;
– de beweging van “uitvloeien en invloeien” van God, waarover Ruusbroec het heeft;
– of nog, naar Tauler, het geboren worden van Christus in de ziel;
– de bruidssymboliek getemperd of verdiept door de leer van de ”ver-vorming” enz.

In een bijkomende nota merkt de Certeau op dat Ignatius nooit de ziel als bruid van God of Christus voorstelt en dat hij nergens spreekt over vereniging met de Drie-eenheid of met de persoon van Jezus-Christus in termen van geestelijk huwelijk. Canisius, zegt de Certeau, “maakt geen gebruik meer van deze beeldtaal na zijn intrede in de Sociëteit”. Ignatius leidt inderdaad degene die de Oefeningen doet naar een spiritualiteit van gelijkvormigheid met Christus, de Imitatio Christi, als een zich eigen maken van de manier van Jezus door contemplerende overweging van het evangelie. Het mystiek thema van de inwoning van God (Joh 14, 23) en het geboren worden van Jezus in de ziel, zo sterk aanwezig in de Brabant-Rijnlandse geschriften onder meer bij Ruusbroec, Tauler en de schrijfster van de Evangelische Peerle, komt bij Ignatius niet voor.

 

Het thema van Gods geboren worden in de ziel

Het Tauleriaanse thema van Gods inwoning en geboren worden in de ziel, is bijzonder sterk aanwezig in Gods Tempel zijn wij, een collectie meditaties voor het kerkelijk jaar toegeschreven aan een “verlicht mens die de Evangelische Peerle ook gemaakt heeft”. De schrijfster mediteert bijvoorbeeld over Jesaja’s vers dat in de liturgie van de advent wordt gezongen: “Zie, een stem roept: bereid de Heer een weg in de woestijn, maakt alle paden naar Hem recht” (Js 40,3). Zij zegt: “Daartoe zendt God u boden”. Hoewel die boden “eertijds gezonden waren om de lichamelijke geboorte van Christus aan te kondigen”, worden ze nu tot ons gezonden om ons aan te kondigen dat “Christus eens lichamelijk is geboren met de bedoeling altijd in (ons) geestelijk te worden geboren.”

In haar meditaties voor Kerstmis kijkt de schrijfster vooral uit naar een innerlijk kerstgebeuren: “Kom en maak uw troon in mijn geest, uw zetel in mijn ziel, uw tabernakel in mijn lichaam. (…) Gij zijt de her-schepper van de wereld: maak dan voor Uzelf een geschikte woning in mij…” Een derde kerstoverweging gaat specifiek over “Gods geboren worden in de mens”: “Wat eens aan Maria lichamelijk is geschied, moet in elke christen geestelijk gebeuren.” En nog: “De hoogste eer die wij aan God kunnen bewijzen is dat Hij geestelijk in ons allen wordt geboren.”

In tegenstelling tot Canisius, naar het zeggen van Michel de Certeau, blijft Favre die symboliek en beeldtaal in zijn geestelijke nota’s gebruiken en dit nog wel in de context van zijn Ignatiaans gebed. Het mediteren en contempleren van de Schrift stelt hij voor als “een verinnerlijking (…) waardoor de heilige Woorden in ons binnendringen, wortel schieten en ons doordringen van hun vruchtbare kracht. Want elk woord uit Gods mond is werkelijk zaad van God; door zijn kracht wordt God als het ware in ons geboren.” Hoewel een “als het ware” de affirmatie schijnt te verzwakken (om begrijpelijke redenen in een context van een inquisitoriale doctrinaire waakzaamheid) wordt hier hetzelfde geaffirmeerd als wat Erasmus, opgegroeid in het milieu van de moderne devotie, schrijft in zijn Inleiding op het lezen van het Evangelie: “Niets staat er in dat boekje dat niet dagelijks ook in ons leven gebeurt… Christus wordt in ons geboren.”

 Op Kerstmis 1542 schrijft Favre in dezelfde zin deze aandoenlijke bedenking neer:

Tijdens de eerste mis (op Kerstmis mocht een priester driemaal na elkaar eucharistie vieren) voelde ik mij voor de communie zo koud als een blok ijs. Ik was diep bedroefd dat mijn huis niet beter was voorbereid (om de Heer te ontvangen). Maar toen ontstond er in mij een nogal hevige innerlijke beweging, vergezeld van een innig gevoel van vroomheid dat mij tot wenen toe bewoog, en waarin ik dit als antwoord vond: “Dat is het, de geboorte van Jezus in een stal!” Indien je al heel vurig was, dan zou de menswording van je Heer je ontgaan want in de geest zou je dan minder op een stal hebben geleken.

Jezus, de ignatiaanse mens geworden “Schepper en Heer”, wordt in Favres koude stal geboren!

 

Het thema van het eucharistisch “hongeren van Christus” naar de mens

Tot waar die verwantschap rijkt met de mystieke traditie in de kerk, in het bijzonder met de spiritualiteit van de Brabant-Rijnlandse kringen, vond ik in het hierboven geciteerde artikel Cardoner van Frans Kurris, Bidden met Pierre Favre, een reconstructie. Pater Kurris verwijst er naar een passage in het Memoriale waarin Favre het heeft over de eucharistie. Favre schrijft: “Laat de mens zichzelf onderzoeken, vooral als hij het hemels brood wil eten, voedsel van de ziel en heel het lichaam (…). Ook wij moeten ernaar streven om voor Christus eten en voedsel te worden, dat Hij opneemt om ons te veranderen in zijn eigen mystiek lichaam.” (M 345)

In Den blinckende Steen schrijft Ruusbroec over de eucharistie:

De vrucht van God is Gods Zoon die de Vader in onze geest baart. Deze vrucht is zo grondeloos zoet voor onze mond, dat we ze niet verzwelgen, noch verteren kunnen. Integendeel, zij verzwelgt en verteert ons.

Het eucharistisch brood lijkt in ons lichaam dezelfde weg te volgen als biologisch voedsel, maar, commenteert Paul Verdeyen: “Geestelijk beschouwd werkt de eucharistie precies omgekeerd. De etende mens wordt zelf omgevormd tot lidmaat van Christus.” Ruusbroec kan dan ook schrijven dat Christus “hongert naar ons” en dat Hij “ons ten gronde uit verteert” om ons in hem te transformeren en op te nemen in zijn goddelijk leven.

In de kerkelijke traditie is Ruusbroec hoogstwaarschijnlijk niet de enige die zo over de eucharistie spreekt. Het zou dus voortvarend zijn hieruit te besluiten dat Favre Ruusbroec heeft gelezen. Maar dat Favre, in een tijd waarin men over het verstandelijk begrijpen van de eucharistische tegenwoordigheid zo aan het redetwisten was onder theologen, in dergelijke mystieke taal over de eucharistie blijft spreken, is zonder meer merkwaardig. Favre was inderdaad meer mysticus dan theoloog.

De man die in veel kringen van innerlijk leven aanbevolen werd als Magister Favre, de Parijse theoloog” was, laat Michel de Certeau opmerken: “hoofdzakelijk literair en filosofisch gevormd (…) Hij doorliep de voorgeschreven cyclus die tot een “maîtrise ès arts” leidde. Zijn studies van theologie begon hij slechts laat, volgde hij op verschillende locaties en waren eerder eclectisch. Ze bleven onaf en hadden niet de ernst en de continuïteit van zijn vorige studies.”

Ik denk dat hiermee moet worden rekening gehouden voor het appreciëren van Favres nogal gereserveerde houding tegenover de heersende (scholastieke) theologie en zijn voorkeur naar geestelijke “mystieke” theologie: “Een deugdzaam leven en handelen doet hier in Duitsland meer goed aan de mensen dan veel discussies en uiteenzettingen over geloof en werken, uitgedokterd door de Duitse theologen die voortdurend nieuwe boeken schrijven.” Wat Thomas a Kempis schrijft in de Imitatio Christi zal Favre zeker niet vreemd zijn geweest: “Groot is het verschil tussen de wijsheid van een verlicht, innerlijk levend man en de wetenschap van een geleerde, ijverig studerende clericus. Veel edeler is de lering die van boven door goddelijke invloeiing neerstroomt, dan die met ingespannen arbeid door het menselijk verstand verworven wordt.”

Zo een “wijs, verlicht, innerlijk levend man”, is Pierre Favre ontegensprekelijk geweest.

 

Pater André Cnockaert (*1937) is lid van de Centraal-Afrikaanse jezuïetenprovincie en bracht bijna vijftig jaar door in Congo. De afgelopen jaren was zijn basis De Oude Abdij in Drongen, het retraitehuis van de jezuïeten in de Lage Landen. 

Pater Cnockaert heeft veel ervaring in geestelijke begeleiding, maar hij publiceert ook regelmatig op Ignis webmagazine (www.igniswebmagazine.nl) – het online tijdschrift over geloof en samenleving – en niet alleen over ignatiaanse spiritualiteit in strikte zin.

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel