door Thomas Flowers SJ
door Thomas Flowers SJ
De Sociëteit van Jezus heeft in 2019 vier Universele Apostolische Speerpunten afgekondigd, bedoeld om de jezuïeten te begeleiden in hun missie van vrede en rechtvaardigheid gedurende de komende tien jaar. De Speerpunten, zegt Thomas Flowers, “zijn een oproep tot een hernieuwde persoonlijke, gemeenschappelijke en apostolische onderscheiding over hoe de Kerk en de wereld van vandaag te dienen”. Wat kan de huidige jezuïetenorde leren van het voorbeeld van een zestiende-eeuwse jezuïet, die aandachtig moest luisteren om te vernemen hoe God hem riep om van dienst te zijn terwijl hij zich aangetrokken voelde tot veel verschillende bedieningen?
Het stoorde Peter Canisius (1521-1597) dat hij niet alles kon doen. Hij was al maandenlang bezig met het schrijven van een “samenvatting van de christelijke leer” toen hij in een brief aan Ignatius van Loyola toegaf hoe zwaar hij de taak vond. Het werk hield hem eenzaam opgesloten in zijn kamer met zijn boeken en hij kon slechts dromen van al het goede dat hij niet deed in ziekenhuizen en gevangenissen. Gezien het doceren van theologie aan de universiteit van Wenen zijn eerste missie was, had hij nauwelijks voldoende tijd om aan zijn boek te werken. We kunnen bijna de ergernis in zijn stem horen wanneer hij schrijft: “Ik ben niet tevreden met al dit uitputtende werk en ik vrees dat het nog vele jaren zal duren voor ik het kan voltooien als ik doorga met lesgeven terwijl ik ook moet schrijven.”
Drie jaar voordat hij de verbluffend populaire en heldere catechismus zou publiceren, die hem uiteindelijk de bijnaam van de “tweede apostel van Duitsland” zou opleveren, vroeg Peter Canisius zich af of dit wel de moeite waard was. Canisius, in de geschiedenis bekend als een catechist, had een pastoraal hart dat soms verontrust werd door de missies die hem door zijn jezuïeten-oversten werden toevertrouwd. Nu wij, jezuïeten en medewerkers, ons moeten toeleggen op de vier nieuwe Apostolische Speerpunten, de missie die generaal-overste Sosa en paus Franciscus ons hebben toevertrouwd, ben ik ervan overtuigd dat de getuigenis van Canisius ons kan helpen bij onze onderscheiding.
Eigenlijk mogen de Universele Apostolische Speerpunten ons niet verbazen. Niet alleen herkennen we erin de vele manieren waarop verschillende jezuïetenwerken het belang benadrukken van de diensten die de Speerpunten aangeven, maar we weten ook dat het grootste deel van de jezuïeten en hun medewerkers zich al vanaf het begin van de orde met deze werken bezighouden. Om dit te zien hoeven we niet verder te kijken dan de begindocumenten van de jezuïetenorde – de twee versies van de Formula Institutis zoals opgenomen in de pauselijke bullen van 1540 en 1550. De Formula garandeert ons dat de Sociëteit moet werken aan “de vooruitgang van de zielen in christelijk leven en leer” door onder andere “de Geestelijke Oefeningen [en] de opvoeding van kinderen”, wat ons doet denken aan het eerste en het vierde Apostolische Speerpunt met betrekking tot respectievelijk de Geestelijke Oefeningen en het op weg gaan met jongeren. De oproep om “degenen die in de gevangenis of het ziekenhuis verblijven te helpen en te dienen” in de Formula vestigt onze aandacht op het tweede Apostolische Speerpunt over het meegaan met de armen en de gemarginaliseerden. En hoewel een specifieke ecologische focus op de zorg van ons gemeenschappelijk huis nieuw kan lijken, als we ons de woorden van pater Sosa herinneren dat “schade aan de aarde ook schade betekent aan de meest kwetsbaren”, kunnen we het verband herkennen tussen dit derde speerpunt en de aansporing in de Formula om jezuïeten bereid te vinden andere “werken van naastenliefde” te ondernemen die “bijdragen aan de glorie van God en het algemeen belang”.
Maar de missie van de Apostolische Speerpunten gaat veel verder dan het erkennen van wat jezuïeten hebben gedaan of wat we nu doen. In de meest fundamentele betekenis roepen de Speerpunten op tot een hernieuwde persoonlijke, gemeenschappelijke en apostolische onderscheiding over hoe de Kerk en de wereld van vandaag te dienen. Vergelijkbaar met Canisius’ bezorgdheid over hoe hij persoonlijk de gevangenen en zieken verwaarloost om te kunnen werken aan zijn catechismus, zit hem het probleem voor ons, mensen met pastorale harten en gepassioneerde geesten, niet in de erkenning van de behoeften die ons omringen, maar in de onderscheiding over hoe we onze beperkte energie en middelen het best kunnen aanwenden tot meerdere glorie van God. Uit de verschillende werken die op hem afkwamen dát werk herkennen waarmee hij het best God en de Kerk kon dienen, was een bekwaamheid die Canisius pas verwierf via een heel traag leerproces.
De brief, waarin Canisius klaagde over zijn werk aan de catechismus, moet bijzonder moeilijk geweest zijn om te schrijven. De reden, waarom hij die op die specifieke dag schreef, was dat de dag tevoren zijn overste was overleden en dat iemand Ignatius hierover moest informeren. Zijn overleden overste was Claude Jay, een van de oorspronkelijke tien jezuïeten en een van de eerste mentoren bij de roeping van Canisius – zijn eerste leraar was Pierre Favre en Canisius had hem al verloren toen hij nog maar kort jezuïet was. En hoewel Canisius in de brief een vrome en nuchtere houding probeerde aan te nemen, ontglipt hem alle kalmte van zodra hij over Jay schrijft en lijken zijn gedachten alle kanten op te gaan wanneer hij vertelt over al het goede dat Jay gedaan had en over de velen die om hem rouwden. Het is dus des te schrijnender wanneer hij, terwijl hij klaagt over de manier waarop zijn werk aan de catechismus hem van pastoraal werk afhoudt, dan pauzeert om Ignatius te vertellen dat toen hij deze zorgen deelde met Jay, de oudere Jezuïet hem had verzekerd: “Ik zou al de rest kunnen laten en mezelf en al mijn tijd geven om dat werk te schrijven”. Dit te horen van Jay had Canisius duidelijk verward, maar hij geeft geen enkele aanwijzing in de brief dat hij begreep waarom Jay het project zo belangrijk vond.
Hij liet nochtans toe dat de woorden van Jay hem verwarden. De voorkeur die Jay toonde voor de samenstelling van een catechismus schudde zijn eigen voorkeuren over hoe hij zijn tijd als jezuïet indeelde door elkaar. Canisius had uiteindelijk meer dan voldoende ander werk om zijn leven te vullen: als provinciaal gedurende veertien jaar, als hoofdpredikant in de kathedraal van Augsburg gedurende een groot deel van de tijd dat hij provinciaal was, en als medeoprichter van of als drijvende kracht achter meer dan een dozijn jezuïetencolleges; om maar een paar dingen te noemen die hem bezighielden in meer dan 54 jaar als jezuïet. Maar toen hij in het jaar voor zijn dood zijn Spirituele Testament schreef, Gods goedheid voor hem prees en de belangrijkste gebeurtenissen uit zijn leven daarmee in verband bracht, reserveerde hij het laatste hoofdstuk van zijn levensverhaal voor de bergen werk die hij had verzet met zijn pen. Hier verklaarde hij dat hij wilde “vertellen over mijn geschriften … door de genade Gods in Duitsland gepubliceerd en dikwijls elders gedrukt” zodat “mijn manier van ijveren voor de Kerk van Christus op deze manier ook zeker bekend zou worden.” Zijn publicaties kregen een ereplaats op de lijst van zijn realisaties en hij dankte God en zijn oversten dat men hem had gevraagd om in de laatste jaren van zijn leven al zijn tijd aan het schrijven te wijden omdat hij geloofde dat dit voor hem de beste manier was geweest om dienstbaar te zijn. Vertrekkende van het idee, dat schrijven een afleiding was van zijn pastorale werk, was Canisius zijn publicaties gaan zien als belangrijker dan wat hij ook maar had kunnen ondernemen. Op een of andere manier hadden de voorkeur van Jay en de constante aanmoediging van Ignatius en de andere algemene oversten onder wie hij diende (Diego Lainez, Francisco Borgia en Claudio Acquaviva) hem op andere gedachten gebracht en hem op een andere manier naar zijn werk doen kijken.
Canisius verloor nooit zijn bezorgdheid voor de armen – preek na preek in Augsburg getuigen van zijn niet aflatende inspanningen om de katholieken op te roepen te zorgen voor hun noodlijdende broeders en zusters. En terwijl Canisius provinciaal was en predikant in de kathedraal van Augsburg, bleef hij ziekenhuizen bezoeken, aan kinderen de catechismus onderwijzen en de Geestelijke Oefeningen geven aan individuen. Ook als bestuurder nam Canisius de rechtvaardigheid serieus. Hij vond het zorgwekkend dat al te vaak prinsen die wilden dat de jezuïeten een college zouden opstarten, hen gebouwen of eigendommen aanboden die zogenaamd verlaten waren, terwijl zij in feite een kleine groep religieuzen uit hun bloeiende klooster hadden verjaagd of leken-huurders van het land van het klooster hadden weggestuurd. Canisius’ strijd tegen dergelijke praktijken toont aan dat zijn educatieve bekommernis nooit zijn zorg voor het algemeen belang heeft gedoofd. Bij alles wat hij deed wist hij dat, indien hij geen rekening hield met de armen, de jongeren, de spiritueel behoeftigen en het algemeen belang, dit zijn hele missie zou uithollen. Het volstond niet om alleen te denken aan de mensen met wie hij te maken kreeg – hij moest in elk dienstwerk, waarbij hij betrokken was, de integrale missie van de jezuïetenorde ter harte nemen.
Dit is misschien de reden waarom de catechismus van Canisius er zo anders uitziet dan bijna elke andere catechismus in de geschiedenis van de Kerk. Velen van ons weten uit de Catechismus van de Katholieke Kerk van 1992 dat de standaard benadering van het catechese onderwijs in de Katholieke Kerk de leer presenteert volgens een vierdelige structuur: het geloof (volgens de tekst van de geloofsbelijdenis van de apostelen), de sacramenten, de moraal (met de tien geboden als gids) en het gebed (waarbij het Onzevader dient als gids). Dit gold zowel voor als na dat Canisius zijn catechismus schreef en hij onderwijst zeker al deze elementen in de zijne. In plaats van de klassieke vierdelige structuur heeft Canisius’ catechismus een indeling in twee boeken. Het eerste boek gaat over wijsheid, waarin hij geloof presenteert (volgens de geloofsbelijdenis), hoop (volgens het Onzevader), liefde (volgens de tien geboden) en de sacramenten. Het tweede boek, over rechtvaardigheid, is meer een eigen creatie. Het heeft twee hoofdstukken: het eerste hoofdstuk over “het kwade ontvluchten” waarin hij spreekt over zonde en ondeugd en het tweede hoofdstuk over “het goede zoeken” waarin hij onder andere spreekt over deugdzaamheid, goede werken, de zaligsprekingen en de evangelische raden. Wanneer we de algehele structuur van zijn catechismus vanop een zekere afstand bekijken, krijgen we inzicht in hoe Canisius zijn pastorale zorg invulde zelfs wanneer hij de voorkeur gaf aan het onderwijzen van jongeren. Immers, de catechismus van Canisius beweegt zich van de openbaring van Gods goedheid en wijsheid zoals dit belicht wordt door geloof, hoop en liefde, en ervaren via de sacramenten, naar hoe we ons geloof in de wereld kunnen beleven door die dingen te vermijden die ons van God wegleiden en door Gods gerechtigheid te zoeken in ons leven. Petrus Canisius’ catechismus nodigt zijn lezers uit om aan te vangen in het geloof en dit vervolgens in praktijk te brengen in de manier waarop we liefhebben en dienen.
Uiteindelijk kwam Canisius ertoe om voorkeur te geven aan zijn katechetisch werk, omdat hij daarin een unieke manier herkende om het geloof door te geven aan jongeren, en hen zo een manier van leven bijbracht waarbij zij de armen niet vergaten. Dit alles was daarenboven geworteld in gebed en onderscheiding met inachtneming van het algemeen belang. Hij kwam pas tot het besef van het vele goede dat hij met zijn specifieke apostolaat kon doen, toen hij stopte met zich zorgen te maken over al het goede dat hij te weinig deed en luisterde naar de manier waarop God tot hem sprak doorheen de oproep van de Sociëteit en het gekreun van de Kerk.
Na een bijzonder ontmoedigende periode waarin Canisius een secundaire rol had gespeeld bij politiek en religieus getouwtrek op hoog niveau in Polen, beëindigde hij een brief aan Diego Lainez, toen algemeen overste, met de verklaring: “Hoe schrijnender en zelfs hopeloos de dingen lijken in het oordeel van de wereld, des te meer zal het onze taak zijn om de kracht van Jezus uit te dragen aan de hopelozen, want wij zijn immers gezellen van Jezus”.
De Apostolische Speerpunten nodigen ons uit tot een even vastberaden hoop in de manier waarop ze ons uitdagen om na te denken over hoe we ons werk opnieuw kunnen vormgeven. Canisius’ ervaring om zijn catechismus geleidelijk aan te zien als het belangrijkste apostolische speerpunt van zijn leven en als de manier waarop hij de speerpunten van de hele jezuïetenorde het best kon dienen, kan ons wijzen op het belang van bij het luisteren niet onszelf in het centrum te zetten om zo te ontdekken wat “de beste bijdrage is die we kunnen leveren met wat we hebben en wat we zijn”.
uit: Thinking Faith, the online journal of the Jesuits in Britain, 23 april 2019 vertaling: Anne Lyssens en redactie
De auteur is de jonge Amerikaanse jezuïet Thomas Flowers (*1984). Hij werkt aan de universiteit van York (Engeland) aan een proefschrift over de geschiedenis van de jezuïetenorde.
Petrus Canisius, kerkleraar, heilig verklaard in 1925 en de eerste Nederlandse jezuïet, werd geboren in Nijmegen in 1521, 500 jaar geleden. Cardoner publiceert in de komende maanden verschillende bijdragen over hem.
Bekijk alle artikelen van Cardorner