Paus Franciscus over “onderscheiding”

Paus Franciscus over "onderscheiding" 1

Letterlijke citaten uit drie belangrijke documenten van Paus Francisicus: Evangelii Gaudium,  Gaudete et Exusltate en Amoris Laititia. Elders op de website van Cardoner, met name hier vlak boven, zijn verschillende artikelen geplaatst over onderscheiding. 

Letterlijke citaten uit drie belangrijke documenten van Paus Francisicus: Evangelii Gaudium,  Gaudete et Exusltate en Amoris Laititia. Elders op de website van Cardoner, met name hier vlak boven, zijn verschillende artikelen geplaatst over onderscheiding. 

Uit de exhortatie EVANGELII GAUDIUM: Over de verkondiging van het Evangelie in de wereld van vandaag (2013)

          De zending die gestalte krijgt in de menselijke beperkingen

  1. De Kerk, die missionaire leerlinge is, heeft behoefte eraan te groeien in haar interpretatie van het geopenbaarde Woord en in haar begrip van de waarheid. De taak van de exegeten en theologen helpt “het oordeel van de Kerk” te doen rijpen. Op een andere wijze doen dat ook de overige wetenschappen. Met verwijzing naar bijvoorbeeld de sociale wetenschappen heeft Johannes Paulus II gezegd dat de Kerk aandacht besteedt aan de bijdragen ervan om “daaruit concrete aanwijzingen te halen die haar helpen haar zending van leergezag te vervullen”. Bovendien zijn er binnen de Kerk talloze kwesties waaromtrent men in grote vrijheid onderzoek doet en nadenkt. De verschillende lijnen van filosofisch, theologisch en pastoraal denken kunnen, als zij zich door de Geest in respect en liefde met elkaar in overeenstemming laten brengen, de Kerk doen groeien, in zoverre zij helpen beter de zeer rijke schat van het Woord te verduidelijken. Aan allen die dromen van een monolithische, door allen verdedigde leer zonder nuances, kan dit een onvolmaakte versnippering schijnen, maar de werkelijkheid is dat een dergelijke verscheidenheid ertoe helpt de verschillende aspecten van de onuitputtelijke rijkdom van het Evangelie beter te laten zien en te ontwikkelen.
  2. Tegelijkertijd vragen de geweldige en snelle culturele veranderingen erom dat wij voortdurend opletten te trachten de waarheden van altijd in een taal uit te drukken die het mogelijk maakt de blijvende nieuwheid ervan te herkennen. Want in het goed van de christelijke leer “is de substantie één ding (…) en een ander de manier waarop dit wordt uitgedrukt”.  Soms is bij het horen van een volledig orthodox taalgebruik dat wat de gelovigen meekrijgen op grond van het taalgebruik dat zij gebruiken en begrijpen, iets dat niet beantwoordt aan het ware Evangelie van Jezus Christus. Met de heilige bedoeling hun de waarheid over God en het menselijk wezen mee te delen geven wij hun bij sommige gelegenheden een valse god of een menselijk ideaal dat niet werkelijk christelijk is. Zo zijn wij trouw aan een formulering, maar brengen wij het wezen niet over. Dat is het ernstigste risico. Laten wij eraan denken dat “de uitdrukkingsvorm van de waarheid vele gestalten kan aannemen en de vernieuwing van de uitdrukkingsvormen noodzakelijk wordt om aan de mens van vandaag de evangelische boodschap in haar onveranderlijke betekenis door te geven.”
  1. Dit is zeer van belang bij de verkondiging van het Evangelie, als het ons werkelijk ter harte gaat de schoonheid ervan beter te laten bespeuren en deze door allen te laten aannemen. Wij zullen in ieder geval nooit van het onderricht van de Kerk iets kunnen maken dat gemakkelijk te begrijpen is en dat door allen met blijdschap wordt gewaardeerd. Het geloof behoudt altijd een aspect van het kruis, enige duisterheid die geen afbreuk doet aan de vastberadenheid om erin toe te stemmen niet wegneemt. Er zijn dingen die men alleen begrijpt en waardeert uitgaande van deze instemming, die de zuster is van de liefde, uitstijgend boven de duidelijkheid waarmee men de redenen en de argumenten ervan kan begrijpen. Daarom is het noodzakelijk eraan te herinneren dat ieder onderricht van de leer moet worden geplaatst in een evangeliserende houding die met nabijheid, liefde en getuigenis de instemming van het hart wekt.
  1. In haar voortdurende onderscheiding kan de Kerk ook ertoe komen eigen gewoonten te herkennen die niet direct verbonden zijn met de kern van het Evangelie, waarvan enkele diep zijn geworteld in de loop van de geschiedenis, die vandaag intussen niet meer op dezelfde wijze worden verstaan en waarvan de boodschap gewoonlijk niet op de juiste wijze wordt waargenomen. Zij kunnen mooi zijn, maar doen nu niet op dezelfde wijze dienst met betrekking tot de overdracht van het Evangelie. Laten wij niet bang zijn deze te herzien. Zo zijn er ook kerkelijke normen en voorschriften die in andere tijden zeer doeltreffend kunnen zijn geweest, maar niet meer dezelfde opvoedende kracht hebben als kanalen voor het leven. De heilige Thomas van Aquino onderstreepte dat de voorschriften die door Christus en de apostelen aan het Volk van God zijn gegeven, “zeer gering in aantal” zijn. De heilige Augustinus citerend, merkte hij op dat men de voorschriften die door de Kerk later zijn toegevoegd, met mate moeten worden geëist “om het leven voor de gelovigen niet te verzwaren” en onze godsdienst te veranderen in een slavernij, wanneer “de barmhartigheid van God heeft gewild dat zij vrij was”. Deze waarschuwing, die verschillende eeuwen geleden werd gegeven, heeft een verschrikkelijke actualiteit. Het zou een van de criteria moeten zijn die in overweging moeten worden genomen op het ogenblik dat men denkt aan een hervorming van de Kerk en haar prediking die het mogelijk maakt werkelijk allen te bereiken.
  1. Anderzijds mogen zowel de herders als alle gelovigen die hun broeders en zusters in het geloof of op een weg van opening voor God begeleiden, niet vergeten wat de  Catechismus van de Katholieke Kerk met zoveel duidelijkheid leert: “De toerekenbaarheid van en de verantwoordelijkheid voor een daad kunnen verminderd of zelfs opgeheven worden door onwetendheid, onoplettendheid, geweld, vrees, gewoonten, onmatige verlangens en andere fysieke of sociale factoren”. Daarom is het noodzakelijk, zonder de waarde van het evangelische ideaal te verminderen, met barmhartigheid en geduld de mogelijke groeifasen te begeleiden van mensen die zich van dag tot dag vormen. Ik breng de priesters in herinnering dat de biechtstoel geen folterkamer moet zijn, maar een plaats van de barmhartigheid van de Heer, die ons ertoe aanzet het mogelijk goede te doen. Een kleine stap te midden van de grote menselijke beperkingen kan God aangenamer zijn dan een uiterlijk correct leven van wie zijn dagen doorbrengt zonder belangrijke moeilijkheden het hoofd te bieden. De troost en de prikkel van de heilzame liefde van God die op mysterieuze wijze werkzaam is in iedere persoon, boven zijn gebreken en misstappen, moet ieder kunnen bereiken.
  1. Zo zien wij dat de evangeliserende inzet zich beweegt tussen de grenzen van de taal en de omstandigheden. Hij tracht altijd de waarheid van het Evangelie zo goed mogelijk mee te delen in een bepaalde context, zonder af te zien van de waarheid, het goede en het licht dat hij kan brengen, wanneer volmaaktheid niet mogelijk is. Een missionair hart is zich bewust van deze beperkingen en wordt “zwak met de zwakken (…) alles voor allen” (1 Kor 9,22). Het sluit zich nooit af, het trekt zich nooit terug in eigen zekerheden, het kiest nooit voor een zichzelf verdedigende starheid. Het weet dat het zelf moet groeien in het begrip van het Evangelie en in de onderscheiding van de paden van de Geest en dan ziet het niet af van het mogelijk goede, hoewel het gevaar loopt vuil te worden door de modder van de straat.

          De persoonlijke begeleiding van het groeiproces 

  1. In een beschaving die paradoxaal getroffen is door anonimiteit en tegelijkertijd bezeten is van details over het leven van de ander, schaamteloos lijdt aan ziekelijke nieuwsgierigheid, heeft de Kerk een blik van nabijheid nodig om te beschouwen, geroerd te raken en te blijven staan voor de ander, telkens als dat noodzakelijk is. Op deze wijze kunnen de gewijde bedienaren en de andere werkers in de pastoraal de geur van de nabije tegenwoordigheid van Jezus en zijn persoonlijke blik tegenwoordig stellen. De Kerk zal haar leden – priesters, religieuzen en leken – moeten inwijden in deze “kunst van de begeleiding”, opdat allen leren steeds hun sandalen uit te doen ten overstaan van het heilige land van de ander. Wij moeten aan onze wandel het heilige ritme van de nabijheid geven, met een blik vol respect en vol medelijden, maar die tegelijkertijd ook geneest, bevrijdt en ertoe aanmoedigt te rijpen in het christelijk leven.
  1. Hoewel het voor de hand liggend klinkt, moet de geestelijke begeleiding steeds meer naar God leiden, in wie wij de ware vrijheid kunnen bereiken. Sommigen denken dat zij vrij zijn, wanneer zij gescheiden van de Heer gaan, zonder te merken dat zij existentieel wees blijven, zonder schuilplaats zonder een verblijf waar zij altijd kunnen terugkeren. Zij houden op pelgrim te zijn en zij veranderen in zwervenden, die altijd om zichzelf heen draaien zonder ergens aan te komen. Begeleiding zou contraproductief zijn, als het een soort therapie zou worden die dit zich opsluiten van mensen in hun immanentie versterkt, en ophoudt een pelgrimeren met Christus naar de Vader te zijn.  
  1. Meer dan ooit hebben wij behoefte aan mannen en vrouwen die, uitgaande van hun ervaring op het gebied van begeleiding, de werkwijze kennen, waarbij voorzichtigheid, begripsvermogen, de kunst van het wachten, gehoorzaamheid aan de Geest naar voren komen, om allen tezamen de schapen, die zich aan ons toevertrouwen, te beschermen tegen de wolven die de kudde trachten te verstrooien. Wij hebben er behoefte aan ons te oefenen in de kunst van het luisteren, dat meer is dan horen. Het belangrijkste in de communicatie met de ander is het vermogen van het hart dat de nabijheid mogelijk maakt zonder welke er geen er geen ware geestelijke ontmoeting bestaat. Luisteren helpt ons het juiste gebaar en het juiste woord te vinden dat ons uit de rustige toestand van toeschouwers losweekt. Alleen uitgaande van dit respectvol en medelevend luisteren kan men wegen vinden voor een authentieke groei, kan men het verlangen opwekken naar het christelijk ideaal, het verlangen om ten volle te antwoorden op de liefde van God en het verlangen het beste van hetgeen God in ons leven heeft gezaaid, te ontwikkelen. Steeds echter met het geduld van iemand die weet wat de heilige Thomas onderwees: dat iemand de genade en de liefde kan hebben, maar geen van de deugden goed kan beoefenen “op grond van enkele tegengestelde neigingen”,  die blijven bestaan. Met andere woorden, de organische samenhang van de deugden is er altijd en noodzakelijkerwijs in habitu, maar vormen van conditionering kunnen de uitvoering van die deugdzame gesteldheden bemoeilijken. Vandaar de noodzaak van “een pedagogie die de personen stap voor stap inleidt in het zich volledig eigen maken van het mysterie”. Om een punt van rijpheid te bereiken, dat wil zeggen opdat de personen in staat zijn tot werkelijk vrije en verantwoorde beslissingen, is het absoluut noodzakelijk het de tijd hiervoor te geven, met heel veel  geduld. Zoals de zalige Petrus Faber zei: “De tijd is de boodschapper van God”.
  1. Wie begeleidt, weet te erkennen dat de situatie van ieder subject ten overstaan van God en zijn genadeleven een mysterie is dat niemand ten volle van buitenaf kan kennen. Het Evangelie houdt ons voor iemand te corrigeren en te helpen groeien, uitgaande van het erkennen van de objectieve slechtheid van zijn handelingen , maar zonder een oordeel uit te spreken over zijn verantwoordelijkheid en schuld. In ieder geval geeft een goede begeleider niet toe aan fatalisme of aan kleingeestigheid. Hij nodigt er altijd toe uit dat men zich wil laten genezen, weer wil opstaan, het kruis omarmen, alles achter laten, altijd opnieuw erop uitgaan om het Evangelie te verkondigen. De persoonlijke ervaring ons te laten begeleiden en genezen, waarbij we erin slagen ons leven in volle oprechtheid tot uitdrukking te brengen ten overstaan van wie ons begeleidt, leert ons ten opzichte van anderen geduldig en vol begrip te zijn en stelt ons in staat de manieren te vinden om in hen vertrouwen, openheid en bereidheid tot groeien op te wekken.
  1. Authentieke geestelijke begeleiding begint en wordt altijd voortgezet in een omgeving van dienst aan de evangeliserende zending. De relatie van Paulus met Timotheüs en Titus is een voorbeeld van deze begeleiding en deze vorming gedurende de apostolische activiteit. Wanneer hij hun de zending toevertrouwt in iedere stad halt te houden “met de bedoeling dat gij de organisatie (van de Kerk) zoudt voltooien” (Tit 1,5),geeft hij hun criteria voor het persoonlijke leven en het pastorale handelen. Dit alles verschilt duidelijk van wat voor type intimistisch begeleiding, of geïsoleerde zelfverwezenlijking dan ook. Missionaire leerlingen begeleiden missionaire leerlingen.

Uit de exhortatie GAUDETE ET EXSULTATE, Over de roeping tot heiligheid in de hedendaagse wereld (2018)

         De onderscheiding

  1. Hoe kan men weten of iets komt van de heilige Geest of afkomstig is van de geest van de wereld of de geest van de duivel? De enige manier is de onderscheiding, die niet alleen om intelligentie en een gezond verstand vereist, maar ook een gave is waarom men moet vragen. Als wij de heilige Geest hierom met vertrouwen vragen en tegelijkertijd ernaar streven deze door gebed, reflectie, lezen en goede raad te onderhouden, zullen wij zeker groeien in dit geestelijk vermogen.
  2. Vandaag de dag is de houding van onderscheiding bijzonder noodzakelijk geworden. Het huidige leven biedt immers geweldige mogelijkheden om te handelen en afleiding te zoeken en de wereld presenteert die als waren ze alle waardevol en goed. Allen, maar in het bijzonder de jongeren, worden blootgesteld aan een voortdurend zappen. Het is mogelijk op twee of drie schermen tegelijk te navigeren en tegelijkertijd op verschillende virtuele niveaus interactie te hebben. Zonder de wijsheid van de onderscheiding kunnen wij gemakkelijk omgevormd worden in marionetten, die ten prooi vallen aan de trends van het moment.
  1. Dit blijkt in het bijzonder belangrijk, wanneer iets nieuws in het eigen leven verschijnt en men dus moet onderscheiden of het nieuwe wijn is die van God komt, of iets nieuws waarmee de geest van de wereld of de geest van de duivel ons bedriegt. Bij andere gelegenheden gebeurt het tegenovergestelde, als de krachten van het kwaad ons ertoe brengen niet te veranderen, de dingen te laten zoals ze zijn, voor starheid en rigiditeit te kiezen. Dan verhinderen wij dat de adem van de Geest werkt. Wij zijn vrij met de vrijheid van Jezus, maar Hij roept ons op om wat er in ons is, te onderzoeken – verlangens, angsten, vrees, verwachtingen – en wat buiten ons gebeurt – de “tekenen van de tijd” – om de wegen van de volle vrijheid te herkennen: “Onderzoekt alles, behoudt het goede” (1 Tess. 5, 21).
  1. De onderscheiding is niet alleen op bijzondere momenten noodzakelijk, of wanneer er ernstige problemen moeten worden opgelost, of wanneer er een cruciale beslissing moet worden genomen. Het is een geestelijk strijdmiddel dat ons helpt om de Heer beter te volgen. Zij is altijd nuttig voor ons: om in staat te zijn Gods tijd en zijn genade te herkennen, om de ingevingen van de Heer niet te veronachtzamen, om zijn uitnodiging om te groeien niet te laten voorbijgaan. Vaak speelt dat in kleine dingen, in wat irrelevant lijkt, omdat grootmoedigheid zich in eenvoudige en dagelijkse dingen uit. Het gaat er om geen grenzen te stellen aan het grootse, het beste en het mooiste, maar tegelijkertijd ons te concentreren op het kleine, de inzet van vandaag. Daarom vraag ik alle christenen niet na te laten iedere dag in dialoog met de Heer, die ons liefheeft, een eerlijk gewetensonderzoek te doen. Tegelijkertijd brengt de onderscheiding ons ertoe de concrete middelen te herkennen die de Heer in zijn mysterieuze liefdesplan vooraf beschikt, opdat wij niet blijven steken in alleen goede bedoelingen.
  1. Weliswaar sluit de geestelijke onderscheiding de bijdragen van de menselijke, existentiële, psychologische, sociologische en morele kennis niet uit, maar ze gaat ze te boven. En evenmin zijn hiervoor de wijze normen van de Kerk voldoende. Laten wij er altijd aan denken dat de onderscheiding een genade is. Ook al sluit ze de rede en de voorzichtigheid in, zij gaat ze te boven, omdat het erom gaat een glimp op te vangen van het mysterie van het unieke en eenmalige plan dat God met ieder heeft en dat wordt verwezenlijkt binnen van de meest uiteenlopende contexten en grenzen. Het gaat niet alleen om een tijdelijk welzijn, noch om de bevrediging iets nuttigs te doen en ook niet om het verlangen een gerust geweten te hebben. Op het spel staat de zin van mijn leven ten overstaan van de Vader, die mij kent en mij liefheeft, de ware Vader, voor Wie ik mijn bestaan kan geven, dat niemand beter kent dan Hij. De onderscheiding leidt uiteindelijk naar de bron zelf van het leven, dat niet sterft, dat wil zeggen “dat zij u kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus” (Joh. 17, 3). Zij vraagt niet om bijzondere vermogens, noch is zij weggelegd voor de meest intelligente en ontwikkelde mensen, en de Vader openbaart zich met genoegen aan de nederigen (vgl. Mat. 11, 25).
  2. Hoewel de Heer op zeer verschillende wijzen tot ons spreekt gedurende ons werk, door middel van anderen en op ieder ogenblik, is het niet mogelijk af te zien van de stilte van het langdurige gebed om beter die taal gewaar te worden, om de werkelijke betekenis te interpreteren van de ingevingen die wij denken te hebben ontvangen, om angsten tot rust te brengen en het geheel van het eigen bestaan in het licht van God opnieuw samen te voegen. Zo kunnen wij de geboorte van de nieuwe synthese mogelijk maken die ontstaat uit het door de Geest verlichte leven.
  1. Het kan echter gebeuren dat wij in het gebed zelf het vermijden de confrontatie aan te gaan met de vrijheid van de Geest, die werkzaam is, zoals Hij wil. Men dient eraan te denken dat de biddende onderscheiding voort moet komen uit de bereidheid tot luisteren: naar de Heer, naar de anderen, naar de werkelijkheid zelf die ons steeds op een nieuwe wijze bevraagt. Alleen wie bereid is te luisteren, heeft de vrijheid om af te zien van zijn eigen gedeeltelijke en ontoereikende standpunt, de eigen gewoonten, de eigen schema’s. Zo is hij werkelijk bereid een oproep te aanvaarden die zijn zekerheden doorbreekt, maar hem tot een beter leven brengt, omdat het niet voldoende is dat alles goed gaat, dat alles rustig is. Het kan zijn dat God ons iets meer aanbiedt en wij in onze gemakzuchtige verstrooidheid het niet herkennen.
  2. Deze houding van luisteren houdt natuurlijk gehoorzaamheid in aan het evangelie als laatste criterium, maar ook aan het leergezag dat het bewaakt, door te trachten in de schat van de Kerk te vinden wat het vruchtbaarst kan zijn voor het heden van het heil. Het gaat er niet om recepten toe te passen of het verleden te herhalen, daar dezelfde oplossingen niet in alle omstandigheden geldig zijn en wat in één context nuttig was, het in een andere niet behoeft te zijn. De onderscheiding van de geesten bevrijdt ons van rigiditeit, die geen ruimte heeft ten overstaan van het eeuwige heden van de Verrezene. Alleen de Geest weet in de donkerste uithoeken van de werkelijkheid door te dringen en rekening te houden met alle nuances ervan, opdat de nieuwheid van het evangelie met een ander licht zichtbaar wordt.
  1. Een wezenlijke voorwaarde voor de vooruitgang in de onderscheiding is zich te oefenen in het geduld van God en zijn tijden die nooit de onze zijn. Hij laat geen “vuur van de hemel neerdalen over de ongelovigen” (vgl. Luc. 9, 54), noch staat hij het ijveraars toe “onkruid uit te trekken” dat samen met het graan opgroeit (vgl. Mat. 13, 29). Bovendien is edelmoedigheid vereist, omdat “het zaliger is te geven dan te ontvangen” (Hand. 20, 35). Men beoefent geen onderscheiding om te ontdekken wat wij nog uit dit leven kunnen halen, maar om te herkennen hoe wij de zending beter kunnen vervullen die ons in het doopsel is toevertrouwd, en dit houdt in dat we bereid zijn tot zelfverloochening, zelfs tot het opofferen van alles. Geluk is immers iets paradoxaals en schenkt ons de beste ervaringen, wanneer wij de mysterieuze logica aanvaarden die niet van deze wereld is. Zoals de heilige Bonaventura zei met verwijzing naar het kruis: “Dit is onze logica”. Als iemand deze dynamiek aanvaardt, dan laat hij zijn eigen geweten niet in slaap sussen en stelt hij zich edelmoedig open voor de onderscheiding.
  1. Wanneer wij ten overstaan van God de wegen van ons leven onderzoeken, dan zijn er geen gebieden die uitgesloten blijven. In alle aspecten van het bestaan kunnen wij blijven groeien en God iets meer aanbieden, zelfs daar waar wij de grootste moeilijkheden ervaren. Maar het is nodig dat wij de heilige Geest vragen om ons te bevrijden en de angst te verdrijven die ons ertoe brengt Hem de toegang tot sommige aspecten van ons leven te ontzeggen. Degene die alles vraagt, geeft ook alles en wil in ons binnentreden, niet om te verminken of te verzwakken, maar om volheid te geven. Dat laat ons zien dat de onderscheiding niet een aanmatigende zelfanalyse is, een egoïstisch navelstaren, maar een waar buiten onszelf treden naar het mysterie van God toe, die ons helpt de zending te beleven waartoe Hij ons tot welzijn van onze broeders en zusters heeft geroepen.

 

Uit de exhortatie AMORIS LAETITIA, over de liefde in het gezin  (2016)

         Normen en onderscheiding 

  1. Het is kleingeestig om alleen te overwegen of het handelen van een persoon al of niet beantwoordt aan een wet of algemene norm, omdat dit onvoldoende is om een volkomen trouw aan God in het concrete bestaan van een mens te erkennen en te waarborgen. Ik vraag nadrukkelijk dat we altijd het onderricht van de heilige Thomas van Aquino herhalen en dit leren integreren in de pastorale onderscheiding: “Niettegenstaande er in de algemene principes een zekere noodzaak is, ontmoeten we des te meer afwijkingen naarmate we afdalen naar het specifieke […]. Op het vlak van het handelen daarentegen is de waarheid of praktische rechtschapenheid niet dezelfde voor allen in de specifieke toepassingen, maar alleen in de algemene principes. Bij hen bij wie de rechtschapenheid in hun daden dezelfde is, is die niet op dezelfde manier gekend door allen […]. Hoe meer men afdaalt in particuliere situaties, hoe meer uitzonderingen er zijn”. Het is waar dat algemene normen een goed zijn dat men nooit mag ontkennen noch verwaarlozen, maar in hun formulering kunnen ze onmogelijk alle particuliere situaties omvatten. Tegelijkertijd moet men zeggen dat het precies om die reden is, dat wat deel uitmaakt van een praktische onderscheiding in een specifieke situatie, niet tot het niveau van de norm verheven kan worden. Dat zou niet alleen leiden tot een onverdraaglijke casuïstiek, maar het zou ook de waarden die zorgvuldig moeten bewaard worden, in gevaar brengen.
  1. Bijgevolg kan een herder niet tevreden zijn als hij op hen die in “irreguliere” situaties leven, enkel de morele wetten toepast, alsof het stenen zijn om naar mensen te gooien. Dit is het geval van de gesloten harten die zich gewoonlijk verbergen achter de leer van de Kerk “om plaats te nemen op de stoel van Mozes en soms met superioriteit en oppervlakkigheid moeilijke gevallen en gekwetste gezinnen beoordelen”. In die zin heeft de Internationale Theologische Commissie zich uitgesproken: “De natuurwet mag niet voorgesteld worden als een reeds bestaand geheel van regels die a priori op een moreel onderwerp toegepast worden, maar eerder als een objectieve inspiratiebron voor het hoogste persoonlijke beslissingsproces”. Omwille van deze verzachtende omstandigheden en factoren is het mogelijk dat in een situatie van objectieve zonde – waarin men subjectief niet of niet volledig schuldig is – iemand kan leven in Gods genade en liefde en ook kan groeien in dit leven van genade en liefde en daartoe de hulp van de Kerk ontvangt.* Onderscheiding moet helpen mogelijke wegen te vinden om te antwoorden aan God en te groeien te midden van beperkingen. Door te denken dat alles zwart of wit is, sluiten we vaak de weg van genade en groei af en verhinderen we wegen van heiliging die eer brengen aan God. Laten we niet vergeten dat “binnen de menselijke begrenzing een kleine stap zetten, door God sterker kan gewaardeerd worden dan een leven leiden dat uiterlijk correct is, maar geen grote moeilijkheden kent”. De concrete pastorale zorg van bedienaars en gemeenschappen moet met deze werkelijkheid rekening houden.
  1. In alle omstandigheden moet voor hen die moeilijkheden ondervinden om de goddelijke wet volledig te beleven, de uitnodiging weerklinken om de via caritatis te bewandelen. De broederlijke naastenliefde is de eerste wet van de christenen (cf. Joh 15,12; Gal 5,14). Vergeten we de belofte van de Schriften niet: “Houd voor alles vast aan de liefde voor elkaar, want de liefde bedekt tal van zonden” (1 Pe 4,8). “Vereffen uw zonden door aalmoezen en uw misdaden door barmhartigheid voor de armen” (Da 4,24). “Water blust een laaiend vuur en goedheid verzoent de zonden” (Sir 3,30). Dit is ook wat Sint-Augustinus onderricht: “Zoals we bij brandgevaar snel water gaan zoeken om het te blussen, […] zo ook, wanneer uit ons stro de vlammen opslaan door de zonde en wij daardoor in nood zijn, verheugen wij ons over de mogelijkheid om een werk van barmhartigheid te verrichten als werd ons daarin een bron aangereikt om de brand te blussen”.

*(voetnoot 351): In bepaalde gevallen kan het ook de hulp van de sacramenten zijn. Daarom, “herinner ik de priesters eraan dat de biechtstoel geen folterplaats is, maar een plaats van Gods barmhartigheid”: apostolische exhortatie Evangelii Gaudium (24 november 2013, nr. 44). Ik onderlijn ook dat de eucharistie “geen prijs is voor de volmaakten, maar een deugddoende remedie en voedsel voor de zwakken” (Ibid., nr. 47). 

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel