Onveranderlijke keuzes in tijden van verandering

Onveranderlijke keuzes in tijden van verandering

Door Marc Desmet S.J.

Door Marc Desmet S.J.

Een reflectie over een actueel aspect van de Geestelijke Oefeningen waar geestelijke begeleiders veel mee te maken krijgen: de “onveranderlijke keuzes”.

De Geestelijke Oefeningen van Ignatius (1491-1556) vormen een methode die tot op vandaag mensen helpt om hun geloof te verdiepen, maar ook om op een gelovige manier keuzes te maken. Zelf ben ik overtuigd van haar waarde in deze tijd en pas ik de methode toe in mijn eigen leven, in geestelijke begeleiding en niet het minst in mijn geneeskundige beslissingen en de begeleiding van zieken en familieleden. Tussen de vele nuttige tips en richtlijnen die de methode aanbiedt, staan er echter ook tegendraadse zaken waarvan we ons afvragen of we er nog wat mee aankunnen in deze tijd. Om te beginnen stelt Ignatius dat je keuzes moeten overeenstemmen met de leer van de kerk. Dus zijn er bepaalde keuzes die je niet meer kunt veranderen, zelfs wanneer je de indruk hebt slecht gekozen te hebben, met name bij huwelijk, priesterschap, religieuze geloften. Kunnen we daar nog iets mee in onze cultuur, in onze lokale kerk? Wat te denken van “onveranderlijke keuzes”?

Eerst wil ik stilstaan bij de tekst: wat schrijft Ignatius juist? De archaïsch klinkende, weerbarstige tekst geeft me te denken. Vooreerst over onze context: waarom is die tekst nu helemaal niet evident meer? Ten tweede: hoe sta ik zelf in dit verhaal van onveranderlijke keuzes? Ten derde: relativeert de kerk niet zelf haar “onveranderlijke keuzes”? Ten vierde: wat betekent het hier dat de Geestelijke Oefeningen geen handboek van moraal of recht zijn, maar een methode om ruimte te creëren voor een diepe ervaring? En ten vijfde: op welke manier kan de “onmenselijke” idee van “onveranderlijke keuzes” levens toch humaniseren?

Onveranderlijke keuze in de tekst van de Geestelijke Oefeningen

De tekst van de Geestelijke Oefeningen leest niet als fijne geestelijke lectuur. Je treft een strak gestructureerd, zeer uitgepuurd geheel van punten, aantekeningen, oefeningen, toelichtingen en richtlijnen aan – allemaal genummerd. Vaak smaak je pas na jaren de blijvende relevantie voor het reële leven. “Het boekje” is dan ook in onze ogen voornamelijk voor begeleiders bestemd. Hier de nummers waarin de term “onveranderlijke keuze” verschijnt en die heel katholiek klinken:

170 Om te weten waarover een keuze moet worden gedaan. Vier punten en een opmerking.

Eerste punt. Het is noodzakelijk dat alles waarover wij een keuze willen doen in zich goed en onverschillig is. Het moet ook overeenstemmen met de leer van onze heilige Moeder de hiërarchische kerk en er niet mee in strijd zijn.

171 Tweede punt. Sommige dingen vallen onder een onveranderlijke keuze, zoals het priesterschap, het huwelijk, enz. Andere vallen onder een veranderlijke keuze, zoals inkomsten aannemen of opgeven, aardse goederen aannemen of ze van de hand doen.

172 Derde punt. Heeft men ooit een onveranderlijke keuze gedaan, dan valt er niet meer te kiezen, want die keuze kan niet ongedaan worden gemaakt. Bijvoorbeeld het huwelijk of het priesterschap, enz. En mocht iemand de keuze niet hebben gedaan zoals het hoorde en betaamde, namelijk zonder enige ongeordende gehechtheid, dan kan er alleen bekeken worden hoe hij berouwvol binnen die keuze een goed leven kan leiden. Zo’n keuze blijkt geen goddelijke roeping te zijn, omdat het een ongeordende, gebrekkige keuze was. Velen dwalen hier door van een gebrekkige of slechte keuze een goddelijke roeping te maken. Want elke goddelijke roeping is altijd zuiver en helder, onvermengd met een lichamelijke of andere ongeordende gehechtheid.

Waarom zijn onveranderlijke keuzes niet meer evident in onze cultuur?

Het hoeft geen betoog dat Ignatius’ tekst tegen de haren in strijkt. Maar al komt die uit de zestiende eeuw, in essentie is de katholieke leer op deze punten niet veranderd. In begeleiding is het evenwel altijd essentieel om te zien op welk punt de persoon voor mij staat en op welk punt onze cultuur staat waar dat individu deel van uitmaakt. Dat is voor mij een invulling van incarnatie. Dan alleen kunnen we goed zien waar verlossing nodig is.

Welnu, in verband met onveranderlijke keuzes zijn er belangrijke feitelijke verschuivingen ontstaan. Vooreerst: mensen kiezen veel minder in onze streken voor kerkelijk huwelijk, priesterschap, religieuze geloften. En ze worden bij die “onveranderlijke keuze” nauwelijks gemotiveerd door een kerkelijke carrière en bijhorende materiële voordelen, een fenomeen dat Ignatius’ cultuur en kerk wel kenmerkte. Vervolgens: gelovigen veranderen sinds de zestiger jaren niet zelden zogenaamd “onveranderlijke keuzes”: ze scheiden of ze laten soms hun huwelijk nietigverklaren, ze treden uit, ze vragen dispensatie. Ten slotte: er verschijnen mijns inziens nieuwe onveranderlijke keuzes die niet bestonden in de tijd van Ignatius, bijvoorbeeld: het ouderschap. Een kind krijgen is dank zij voorbehoedsmiddelen – overigens ook in strijd met de leer van onze heilige Moeder de hiërarchische kerk – voor de doorsnee gelovigen echt een kwestie van keuze geworden. “Wij hebben gekozen voor een kind”, zeggen koppels nu. Vroeger kwamen kinderen of ze kwamen niet, door vruchtbaarheidsproblemen. Vandaar nu een “secundaire keuze” voor een of andere vruchtbaarheidstechniek, ook al weer een keuze die niet bestond in de tijd van Ignatius. Als ouder heb je een onveranderlijke keuze gemaakt door een kind op de wereld te laten komen, ook al verander je die in een keuze voor abortus of afstaan van het kind door adoptie of pleegouderschap. Zelfs ons geslacht is voorwerp van keuze geworden. Denk aan transgenders. En homofielen kunnen hun burgerlijk huwelijk als een “onveranderlijke keuze” beleven. Nieuwe keuzes.

Bovendien kijken we ten opzichte van de late middeleeuwen – de tijd van Ignatius –ook fundamenteel anders aan tegen keuzemogelijkheden en veranderingen. Daar wijst de Nederlandse theoloog Carlo Leget bijvoorbeeld op in zijn hertaling van de Ars moriendi, in Ruimte om te sterven en Van levenskunst tot stervenskunst. Twee polen van een keuze verhouden zich niet langer als twee termen die elkaar uitsluiten zoals een demon tegenover een engel. We zien twee tegengestelde termen eerder als een spanningsveld waarin we ons bewegen. Bijvoorbeeld hoogmoed en nederigheid sloten elkaar uit; nu zoeken we eerder in het spanningsveld tussen zelfbeschikking en verbinding met de ander. Of nog: ongeduld en geduld sloten elkaar uit, terwijl we nu zouden zoeken naar een juist midden tussen zelf doen en dingen laten gebeuren. We denken nu met andere woorden meer inclusief dan exclusief: niet het een of het ander maar het een en het ander, bijvoorbeeld een gehuwde priester.

Verandering zit nu veel meer in het DNA van onze maatschappij. Vroeger domineerde de strakke hiërarchie van de kerkstructuur. Vanaf de negentiende eeuw kwamen de “onveranderlijke”, naast elkaar levende zuilen: socialistisch, liberaal, katholiek. In de 21e eeuw gonst het van vluchtige netwerken zonder echt centrum noch levensbeschouwelijke identiteit. In de middeleeuwen golden stabiliteit en onveranderlijkheid als basis voor de cultuur; sinds de Moderniteit is dat de veranderlijkheid. We horen dat in vertrouwde termen als procestheologie en –filosofie, evolutieleer, vooruitgangsdenken. De basiservaring in organisaties is verandering. Management is essentieel verandermanagement.

Ook het “evidente” maar zwaarwichtige biologische gegeven dat mensen veel langer leven maakt dat men levenskeuzes vaker verandert. Door de hogere levensverwachting wordt een levenslang engagement op jonge leeftijd immers “onoverzienbaar”. Mensen kennen niet zo zelden twee of drie langdurige relaties en gezinnen. Niet zelden zie je een eerste huwelijk tussen 25 en 50 jaar en komt er een tweede, derde relatie tussen 55 en 80, met fluïde gezinssamenstellingen tot gevolg. Een levenslang engagement is overigens in het algemeen niet meer evident: niet alleen in huwelijk, priesterschap of religieus leven, maar ook qua voetbalclub, job, politieke partij… Mensen hebben nu vaak een “nieuwe uitdaging” nodig.

Ongetwijfeld beïnvloedt ook onze veranderde houding tegenover het lijden onze omgang met keuzes. Vroeger klonk het: “Niet zagen noch klagen maar dragen en bidden om kracht.” Die kracht was nodig om vast te houden aan keuzes, ook al leed men eronder. Nu zijn we in een cultuur die nog nooit zoveel over “ondraaglijk lijden” heeft gesproken. Niet dat mensen nu niet meer willen lijden, maar ze moeten ervoor kunnen kiezen. Ze kiezen voor zware geneeskundige therapieën die hen doen lijden. Ze kiezen voor scheiding ondanks het relationeel lijden dat dit teweegbrengt bij kinderen en (ex-)partner. Ze kiezen zelf voor een soms heel drukke en drukkende combinatie van professioneel en gezinsleven. Maar mensen kiezen nu moeilijker om lijden te dragen dat hen overkomt buiten hun wil – bijvoorbeeld ondanks een verliefdheid doorgaan met je huwelijk of je religieus leven, maar ook een ernstige ziekte die ons overkomt ten einde toe dragen.

Wat ook onze keuzes beïnvloedt is het feit dat seksualiteit en lichamelijkheid een veel positievere waarde hebben gekregen in de loop van de twintigste eeuw. Er kwam in de marge van dat fenomeen veel pleidooi voor een ontkoppeling van priesterambt en celibaat, want dat celibaat leek en lijkt juist een groot obstakel. Ook trouw kreeg een dynamischer invulling: je moet elke dag kiezen, trouw vereist en verdient creativiteit. Al deze culturele verschuivingen hebben ook veel individuele beslissingen beïnvloed: de massale priester- en religieuze uittredingen in de jaren 60 en 70 waren niet alleen een individueel fenomeen, maar ook een sociaal.

Specifiek voor België en vooral Vlaanderen is mijns inziens ook het “liberaal katholicisme”, aangestoken in de negentiende eeuw door de Franse priester Lamennais. Hij probeerde de idealen van de Franse Revolutie te verzoenen met die van de katholieke kerk. In Frankrijk werden zijn ideeën niet aanvaard, wel in België. Vlamingen zijn zich niet bewust van hun liberale houding in alles wat persoonlijke moraal betreft, in vergelijking met de meeste andere geseculariseerde landen. Ik denk ook aan de interpretatie van de Geestelijke Oefeningen waarmee ik werd opgeleid. Deze was bijvoorbeeld veel minder strikt en een stuk vrijer dan wat men in Frankrijk of Wallonië aantreft.

Ten slotte is er een tendens die men zou kunnen samenvatten als: minder natuurwet, meer barmhartigheid. Minder uitgaan van een onveranderlijke ordening die door God in de schepping is gelegd dan wel van barmhartigheid, zoals bij paus Franciscus en in de brief van mgr. Bonny in de aanloop naar de synode over de familie.

Hoe “onveranderlijk”, hoe “absoluut” zijn onveranderlijke keuzes voor de rooms-katholieke kerk?

Misschien is de katholieke onveranderlijkheid van keuzes niet zo absoluut als op het eerste gezicht lijkt. Bijvoorbeeld, de criteria voor nietigverklaring van een huwelijk zijn verschoven in de loop van de tijden. Nu accepteert men veel meer psychiatrische redenen die verantwoorden dat er geen echte keuze en dus ook geen echt huwelijk was. En voor priesters die het ambt wilden neerleggen werd dispensatie in de loop van de laatste vijftig jaar nu eens gemakkelijker dan weer moeilijker gegeven.

De katholieke traditie weet: je hebt een ideaal en je hebt de realiteit. Hoe verzoen je die? In de rooms-katholieke kerk gebeurt dat door enerzijds het ideaal strak te houden: er bestaan “onveranderlijke keuzes” waarop je niet meer kan terugkomen. Anderzijds probeert men “pastoraal” recht te doen aan de realiteit van het mogelijke door onder meer de zaak kerkjuridisch te omzeilen: er was geen echte keuze – “nietigverklaring” van huwelijk – terwijl er natuurlijk wel degelijk een keuze was, zij het soms een onduidelijke. Anderzijds is er de barmhartigheid die ook de recente synode heeft gekleurd, met meer begrip voor gescheidenen en hertrouwden, homofiele samenwonenden.

Hoe sta ik zelf in mijn onveranderlijke keuzes?

Begeleiders ontmoeten mensen die denken aan het “verbreken” van onveranderlijke keuzes. Vaker nog worden begeleiders geconfronteerd met het voldongen feit van een scheiding of een uittreding. Essentieel voor de begeleiding lijkt me om voor mezelf te zien hoe ik zelf in dergelijke keuzes sta. Welke onveranderlijke keuze heb ik zelf gemaakt? Van waaruit? En niet in het minst: hoe ben ik omgegaan met mijn eigen worstelingen en ambiguïteiten, en wie of wat heeft mij daarbij geholpen? De persoon van de begeleider is als “een huis” waarin je terechtkomt. Welk huis heeft mijn persoon opgebouwd?

Van de vier jezuïeten met wie ik gewijd zou worden, werden er uiteindelijk drie gewijd en ben ik de enige die op de dag van vandaag nog jezuïet is. Vind ik mezelf dan superieur? Allerminst. Ik ervaar mijn jezuïet-zijn “gewoon” als “eine anerkennte Notwendigkeit”, een geleidelijk en ook “gelijdelijk” aanvaarde noodzaak. Onveranderlijk voor zover ik weet dat ik hier ergens nooit los van kom, zelfs al heb ik dat heel vaak gewild. Maar ik kan op beslissende momenten vrede vinden bij die “inwendige drang”, hoe veranderlijk ik die onveranderlijke keuze ook beleef. Zo was er een diepe verliefdheid op de vooravond van mijn priesterwijding in 1992. Emotioneel heel moeilijk. Ik sprak erover met mijn overste. Hij zei: “Je moet die keuze niet in vraag stellen.” Ik ben enkele dagen naar de abdij van Westvleteren gegaan. Ik ervoer veel verdriet, maar in de diepte ook troost en was drie dagen bezig met Johannes 12,27: “Nu is mijn ziel ontroerd. Wat moet Ik zeggen? Vader, red Mij uit dit uur? Maar daarom juist ben Ik tot aan dit uur gekomen.”

Vier jaar later – ik was in die periode begonnen te werken als palliatievezorgarts – dacht ik na over een voor mij niet onveranderlijke maar wel heel vitale onderscheiding: ga ik als jezuïet verder de geneeskunde beoefenen of niet? Als “goede jezuïet” wilde ik onverschillig zijn, met name echt de mogelijkheid onder ogen zien dat ik zou stoppen met geneeskunde. Maar ik ging spiritueel helemaal de mist in. Ik raakte helemaal niet onverschillig; ik wilde gewoon geneeskunde doen. Toen zei mijn Franse begeleider: “Mais Marc, Dieu n’a rien à foutre avec ta médecine. Il veut toi…” Toen trok de mist op en na de dertigdaagse retraite voelde ik de zegen over verder geneeskunde uitoefenen.

Mijn eigen levenservaring illustreert dat beslissingsprocessen, zeker belangrijke, niet zomaar logische processen zijn. Toch geeft de tekst van de Geestelijke Oefeningen soms die indruk:

Want het komt voor dat velen eerst het huwelijk kiezen, wat een middel is, en pas dan de dienst van God in het huwelijk, terwijl de dienst van God het doel is. Zo zijn er anderen die eerst inkomsten willen hebben en daarna God ermee willen dienen. Zo richten zij zich niet recht op God, maar verlangen dat God zich recht op hun ongeordende gehechtheid richt. Zo maken zij van het middel een doel en van het doel een middel. (GO 169)

Ignatius vindt dus dat mensen vaak eerst een “middel” kiezen (huwelijk, priesterschap, diaken, religieus enz.) en vervolgens het doel (God dienen). Je kan dit lezen als een kritiek; interessanter is het te lezen als een vaststelling: zo loopt het meestal. Zo koos ik zelf eerst geneeskunde (= middel), vervolgens jezuïet (= ook middel, levensstaat), vervolgens een doel: God dienen in de geneeskunde. Om het nog anders te zeggen: uiteindelijk was geneeskunde niet meer “een middel” maar mijn roeping. Maar wie stelt zich existentieel gezien zo de vraag: mijn doel is God te dienen en het “middel” daartoe is een huwelijk of religieus worden? – Weinigen of niemand. Het klinkt bovendien erg instrumenteel. Nee, velen zeggen nu bijvoorbeeld: “Ik wil samenleven met een partner.” Vervolgens vraag ik me af of dat ook onder de vorm van een huwelijk moet. Daarna misschien of dat ook een kerkelijk huwelijk moet zijn en tenslotte ontdek ik, misschien na vele jaren huwelijk, hoe essentieel mijn dienst aan mensen is en hoe ik daarin God dien.

De tekst van de Geestelijke Oefeningen is geen handboek moraal, maar gestolde ervaring

Het is dus belangrijk om te beseffen dat de tekst van de Geestelijke Oefeningen – en eigenlijk elke spirituele tekst – de weergave is van een dynamiek die je als zodanig niet ziet in de tekst en die veel meer spiraalsgewijs verloopt dan opeenvolgende “punten” doen vermoeden. Datgene wat in de Geestelijke Oefeningen als uitgangspunt van een “spiritueel stappenplan” staat – God dienen en daartoe enkel die middelen kiezen die me daarbij helpen – lijkt me eigenlijk een existentieel eindpunt van een spiraalsgewijs proces.

Ik lees die ervaring in het leven van de uitgetreden priester die tot het eind van zijn leven spiritueel gedreven blijft en die op zijn manier voorganger blijft. Of ik denk aan de gescheiden en gelukkig hertrouwde man die zegt: “Toch is het jammer dat mijn eerste huwelijk mislukte.” Ik zie de spiraal van diepgang ook in veel echtgescheiden personen die spiritueel en parochiaal actief zijn – vaak goede vrouwen. Er is de uitgetreden religieus die blijvend zoekend is.

Wat in de tekst als een koud verbod of inperking klinkt – “Heeft men ooit een onveranderlijke keuze gedaan, dan valt er niet meer te kiezen, want die keuze kan niet ongedaan worden gemaakt” – kan ervaring worden, feitelijke vaststelling: eigenlijk maak je daarover geen keuze meer. Dat een priesterwijding of een huwelijk of eeuwige geloften eigenlijk onveranderlijk zijn, komt misschien als een existentieel eindpunt. Je kan natuurlijk feitelijk uit die keuze stappen maar existentieel is er iets onomkeerbaars gebeurd in de persoon, tussen mensen, in een gemeenschap. Het doel van de tekst is een kader te scheppen voor dergelijke bevrijdende ervaring en niet een koud wettelijk of moraliserend kader. Het is gevaarlijk om het boekje (of gelijk welke spirituele methode) als een “logisch programma” te hanteren. Zo werkt het niet in het leven!

Als mensen onveranderlijke keuzes maken, maar ook als zij deze in vraag stellen of verlaten en andere keuzes maken, dan doen ze dat niet op een “logische” manier. Ze doen het op een bochtige, kronkelende manier. Ze worden overweldigd door diepe verliefdheden, diepe teleurstellingen en twijfels, maar ze groeien ook door voortschrijdend inzicht en ontdekkingen van psychologische tekorten en valkuilen (gebrek aan empathie, hypersensitiviteit, depressie e.d.). Soms moet men bijvoorbeeld tot net voor een beslissing komen, of een beslissing genomen hebben, om te zien dat het de verkeerde was. Soms kan men een beslissing maar beleven op een onzuivere manier, maar blijft men wel binnen zijn “onveranderlijke” keuze.

We zouden nooit moeten vergeten dat de woorden van het boekje de in inkt gestolde weerslag zijn van een lange worsteling van Ignatius. Daarvan zegt hij dan wel dat wij zijn stommiteiten niet moeten herhalen, maar volgens het drama van alle pedagogie moet die worsteling toch steeds opnieuw gebeuren.

Hoe kan de “onmenselijke” idee van “onveranderlijke keuze” levens toch humaniseren?

Geestelijke oefeningen helpen om ons dieper verlangen op het spoor te komen. Welnu, “onveranderlijke keuze” lijkt me een vertaling van wat nog steeds in mensen blijkt te leven: het ideaal van die ene partner, of van een leven volledig gewijd aan God zonder de “bemiddeling” van een partner; de intentie die mensen hebben wanneer ze een religieus leven of beginnen samen te wonen. Van dat ideaal en die intentie getuigt ook de vaststelling dat mensen vaak pas scheiden of het religieuze leven verlaten na een lange worsteling. Men laat het ideaal niet zomaar los.

Maar is dat ideaal menselijk? Het christendom wil immers de godsdienst van de menswording zijn. Anders verwoord: welke menselijkheid schuilt er in onveranderlijke keuzes? Onze eerste indruk is immers: vasthouden aan onveranderlijke keuzes, ook als het helemaal fout blijkt te gaan, is toch bovenmenselijk!? Maar hoe menselijk is een cultuur die de onveranderlijkheid overboord gooit? Ik raak hier aan de problematiek die ik met Ria Grommen beschreef in Moe van het moeten kiezen: hoe het in vraag stellen en herhalen van keuzes – ook fundamentele, unieke keuzes – een soms al te zwaar gewicht op onze postmoderne schouders leggen.

Misschien zijn er voordelen aan trouw. Denk aan de “onmenselijkheid” van meerdere relaties door de complexiteit van nieuw samengestelde gezinnen op organisatorisch, emotioneel-existentieel en relationeel vlak. We kunnen ook denken aan de traumata die kerkgemeenschappen soms oplopen wanneer een priester het ambt neerlegt.

Vasthouden aan fundamentele keuzes heeft ook te maken met het ervaren van zijn leven als zinvol. Zin kan je immers zien als een constructie die je geleidelijk opbouwt door een geheel van keuzes en betekenisvolle contacten: hoeveel van die constructie stort in bij het verlaten van onveranderlijke keuzes? Je kan de vele betekenissen die je als persoon vormt – als priester of als partner van – voor anderen en voor jezelf opsommen, en vervolgens overwegen hoeveel betekenissen wegvallen als je een “onveranderlijke keuze” verlaat.

Onveranderlijkheid heeft voor mij dus menselijke wortels, is niet zomaar een goddelijk zwaar juk dat ons onder de knoet houdt. Welke menselijke wortels zijn er nog? Inwendig is er de menselijke ervaring van een innerlijk moeten. Een erkende noodzaak. Uitwendig is er het uitspreken tegenover een gemeenschap van bepaalde beloftes en het zich verbinden van de ander(en) met jou. Bij het huwelijk spreken partners immers niet alleen een belofte uit aan elkaar, maar ook ten aanzien van een gemeenschap. In huwelijksvoorbereidingen merk ik dat precies zij die al vrij lang samenleven – en dat zijn de meesten – dit kerkelijk huwelijksaspect juist “onderscheidend” vinden ten opzichte van wat ze tot dan beleefden. Bij religieuze geloften is er bijvoorbeeld de jezuïetengemeenschap die zich bij de laatste geloften helemaal engageert ten opzichte van degene die zich bij de eerste geloften “enkel” van zijn kant aan de jezuïeten verbonden heeft: daarom is er verschil tussen verlaten na eerste geloften of na laatste geloften.

Hoe helpt “onveranderlijke keuze” nog bij het maken van keuzes? Het onderscheid veranderlijk-onveranderlijk herinnert eraan dat er een rangorde zit in keuzes. Het helpt in te gaan tegen de neiging die men heeft om bij moeilijkheden het schip te verlaten. Ignatius spreekt hier van het fameuze agere contra. Die uitdrukking heeft een wat kwalijke reputatie wegens zijn voluntarisme. Toch schuilt daar ook een beroep in op de veerkracht – resilience – van elke persoon, iets wat men in deze tijd lijkt te herontdekken. Omgekeerd herinnert het onderscheid veranderlijk-onveranderlijk er ook aan dat veranderlijke keuzes niet onveranderlijk zijn en dus ook mogelijk onderwerp van onderscheiding vormen. Het kan ons stimuleren om keuzes niet zomaar voort te zetten zonder ze in twijfel te trekken bijvoorbeeld. Ten slotte kunnen de Geestelijke Oefeningen niet alleen helpen om een keuze te maken of te veranderen, maar in veel gevallen om een engagement te verdiepen. Men kan in een terugblik op zijn of haar geschiedenis de wortels van zijn engagementen terug voelen. Of de verdieping van een keuze kan ontstaan door “in” zijn lijden omwille van zijn engagement te gaan staan.

Ik rond af met een misschien verrassend theologisch perspectief: het vasthouden aan een “onveranderlijke keuze” kan paradoxaal genoeg illustreren dat God de menselijke vrijheid heel ernstig neemt en ons niet in een religieuze dwangbuis duwt. God heeft de mens zo lief dat hij zich engageert in elke menselijke keuze, ook als die niet gezond is verlopen. God neemt in die zin onze vrijheid ernstig.

 KDit artikel verscheen eerder in: Maria Verwimp (red.), Kwetsbaar en krachtig. Liber amicorum voor Frans Van Steenbergen, Antwerpen, Halewijn, 2016, blz. 137-148

 

 

 

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel