Met moslims samen leven in Europa

Met moslims samen leven in Europa

door Jean-Marc Balhan S.J.

door Jean-Marc Balhan S.J.

 De vrees overwinnen, dat is een “geestelijke oefening”. Zo kun je het leven in een multireligieuze samenleving benaderen vanuit de invalshoek van de ignatiaanse spiritualiteit.

I.  Beginnen daar waar men is

 Men noemt geestelijke oefeningen elke manier waarop men de ziel voorbereidt en klaarmaakt om zich van elke ongeordende gehechtheid te ontdoen, en om dan te zoeken en te vinden wat Gods wil is bij de inrichting van zijn leven tot heil van zijn ziel. (GO 1)

Korte historische inleiding

In heel wat Europese landen heeft de recente komst van moslims, die historisch met die landen geen band hadden of een heel andere band dan de meerderheid van de bevolking van die landen, een band die bijvoorbeeld door kolonisatie was ontstaan, voor veel wrijvingen gezorgd waar het de vraag van het samen leven betreft en dat is nog steeds zo. De moslims worden vaak beschouwd als dragers van waarden die om verschillende redenen niet altijd overeenkomen met de waarden van de landen die hen oorspronkelijk ontvingen. We spreken hier uiteraard over de landen van West-Europa. In het geval van de Balkanlanden nam de aanwezigheid van de moslims al vele eeuwen terug een aanvang en ze droeg ook bij aan de geboorte en de ontwikkeling van die landen.

Toen de moslims in de tweede helft van de 20e eeuw als gastarbeiders begonnen te komen, vaak uit vroegere kolonies, vooral uit de Maghreb, Turkije en uit het subcontinent van India en Pakistan, werd hun aanwezigheid aanvankelijk nauwelijks opgemerkt. Dat begon te veranderen tegen het einde van de jaren 70, toen er een dubbele dynamiek op gang kwam, zowel intern als extern. Van de ene kant begonnen de migranten om verschillende redenen zich te vestigen en zich ook religieus te organiseren. Van de andere kant werd de islam tegelijkertijd dominant in de landen die we “islamitische landen” noemen. Wat dit betreft was de revolutie in Iran in 1979 een keerpunt.

Het jaar 1989 was het begin van de eerste controversen in Europa, de fatwa tegen Salman Rushdie of de “kwestie van de hoofddoek” in Frankrijk. Op dat moment begonnen de Europeanen zich te realiseren dat de islam niet een werkelijkheid ergens ver weg was, maar midden onder hen en dat die werkelijkheid ook een “bedreiging” voor hen zou kunnen zijn. Zoals Nilüfer Göle, een Turkse socioloog werkzaam bij het EHESS in Parijs het uitdrukt, is deze opkomst van de islam “vaak beschouwd als een stap terug, een bedreiging van de rechten van de vrouw en de vrijheid van meningsuiting, een opnieuw ter discussie stellen van wat verworven was ten koste van een lange strijd tegen de greep van de kerk, dankzij de secularisering van de politieke macht.” Deze twee controversen schiepen een conflictsituatie die nog steeds duurt en die gevoed wordt door andere controversen in verschillende landen en die te maken hebben met de bouw van moskeeën en minaretten, het bidden in het openbaar, karikaturen van Mohammed, de kleding van vrouwen, halal voedsel en de sharia.

11 september 2001 is een ander keerpunt: de gewelddadigheid van radicale islamitische groepen en individuen. Daarop volgen andere aanslagen door Al Qaida in Europa, waaronder die in Londen in 2005, onlangs nog gevolgd door de aanslagen die opgeëist werden door Daesh. De Europeanen hebben met afschuw ontdekt dat degenen die zulke aanslagen plegen jongeren kunnen zijn die zijn geboren en getogen “bij hen”, in Europa.

Reacties

De vrees die door het anders-zijn van de moslims werd opgeroepen, gekoppeld aan de vrees voor aanslagen die door de radicale moslims werden gepleegd, heeft de aanwezigheid van de moslims voor veel Europeanen tot een probleem gemaakt. De diagnose en de oplossing voor dit probleem verschillen naargelang de personen en de landen.

Deze vrees heeft verschillende politici ertoe gebracht om de karakteristieke eigenschappen van hun eigen cultuur opnieuw te definiëren. Zo is in Frankrijk het seculiere karakter van de staat geherinterpreteerd als de neutralisering van de publieke ruimte en de standaard geworden voor de culturele identiteit van Frankrijk. In Duitsland ontstond het begrip Leitkultur als verplichting om loyaal te zijn met de heersende cultuur. In Nederland werd de traditie van het samenleven van verschillende culturen tot een vraag omdat het conservatisme erdoor versterkt werd onder het mom van respect voor de afzonderlijke culturen. Ook in Groot-Brittannië ontstond het gevoel dat de scheiding en verdeling van de verschillende gemeenschappen hadden geleid tot een radicalisering.

Deze vrees heeft het ook mogelijk gemaakt dat onder “intellectuelen” discussies ontstonden die zogenaamd vrij waren van “complexen”, waarin  extreme simplificaties gepaard gingen met beledigingen, alsof het “gevaar” dat verondersteld werd allerlei misvattingen rechtvaardigde en een eind maakte aan taboes als racisme en xenofobie. En men begon te spreken van “islamofobie”, een dubbelzinnige term waarin van alles ondergebracht kan worden. Daarom is de term controversieel, maar heeft wel de verdienste een naam te geven aan een sociale werkelijkheid, zodat die herkenbaar wordt. Bovendien heeft deze term de verdienste dat ze verwijst naar het religieus aspect – dat van de islam – van de nieuwe politieke en sociale verdeeldheid.

Op het politieke vlak schiepen deze debatten over identiteit de ruimte waarin een nieuwe vorm van populisme kon ontstaan. “Het gaat minder om een nieuwe aanval van extreem rechts dan om een populistische beweging die gedragen wordt door een golf van taboes die niet meer bestonden… De politieke manipulatie van de vrees voor de islam brengt uiteenlopende tendensen, ideologieën en personen bij elkaar, die normaal gesproken elkaars tegengestelde zijn op het politieke spectrum, zodoende de traditionele scheiding van politiek rechts en links verstorend.” De extreem rechtse bewegingen kregen een ander aanzien, waren niet meer marginaal en kozen voor een nieuw politiek programma dat de islam als schietschijf gebruikte. Zo verwierven zij een nieuwe legitimiteit. Deze nieuwe politieke groeperingen beweren dat zij de nationale gemeenschap verdedigen tegen de “islamitische invasie”. Ze komen samen op Europees niveau om de uiterlijke tekenen van de aanwezigheid van de islam in Europa te bestrijden, terwijl in hun ogen de moslims een uniform blok vormen, zonder afzonderlijke gezichten of stemmen.

Deze vormen van vrees die heden ten dage onder ons leven, moeten benoemd en erkend worden zonder zichzelf te beschuldigen of anderen te stigmatiseren. Dan wordt het mogelijk om ze te ontwapenen en te herordenen. Zodoende zullen we in staat zijn een goed antwoord te vinden op de uitdaging waar we vandaag voor staan: Hoe leven we in Europa samen met de moslims, nu zij met al hun verschillen een integrerend onderdeel zijn geworden van veel Europese landen?

II.  “Zich ontdoen van ongeordende gehechtheden”

Behandel anderen steeds zoals je zou willen dat ze jullie behandelen. Dat is het hart van de Wet en de Profeten. (Mt 7,12)

 Niemand van jullie gelooft echt, tenzij hij voor zijn broeder hetzelfde verlangt als hij voor zichzelf verlangt. (Traditie van de Profeet)

Het mechanisme van de vrees

Op zich genomen is vrees een goede zaak. Zonder de vrees zouden we allen dood zijn! We zouden niet in staat zijn om reële gevaren in te schatten en ons ertegen te beschermen. Maar de vrees is geen onfeilbare gids. Als we reageren op iets wat we als een gevaar beschouwen, wil dat nog niet zeggen dat het ook werkelijk een gevaar is. Daarom kan de vrees ook oorzaak zijn van vreemde reacties die onszelf of anderen of de gemeenschap waarvan wij deel uitmaken schade toebrengen. Zoals we gezien hebben, kan zij ook door politici zonder scrupules worden uitgebuit. Zelfs als de vrees opkomt in zaken die werkelijk van belang zijn, is het verband tussen de waarden die behouden moeten blijven en de bedreiging die uitgaat van een religieuze minderheid, dikwijls kunstmatig en nog vaker het gevolg van verzinsels.

Om een gids voor ons te zijn moet de vrees gepaard gaan met sympathie, dat wil zeggen de zorg voor het welzijn van allen. Vrees komt immers voort uit egoïsme en is een vorm van extreme aandacht die op zichzelf gericht is. Vrees verduistert het zicht op wat goed is. Hierna zullen wij een paar manieren bekijken die kunnen helpen om die vrees te ontwapenen. Maar eerst zullen we een paar mechanismen die eigen zijn aan de vrees de revue laten passeren, voordat we in het volgend deel de twee belangrijkste oorzaken zullen onderzoeken van “de vrees voor de islam” in Europa.

Volgens de Amerikaanse filosoof Martha Nussbaum zijn de belangrijkste mechanismen die vrees tegenover een bepaald fenomeen veroorzaken en vergroten de volgende:

 1 – Het gebruik van een retoriek die het fenomeen voorstelt als van wezenlijk belang voor ons overleven en als een onmiddellijk gevaar dat ons het gevoel geeft kwetsbaar te zijn en niet meer meester van de situatie. De populisten wijzen hierbij op de macht van  de moslims en op hun slechte bedoelingen, terwijl ze tegelijk de nadruk leggen op hun eigen heldere visie en betrouwbaarheid.

 2 – De interpretatie van de informatie die voorhanden is. Als een gebeurtenis ons bijzonder raakt of als wij er veel over horen spreken, zullen we de neiging hebben om er een te groot belang aan te hechten. Daarvoor hoeft men alleen maar de weerklank van de aanslagen van de Daesh in Europa te vergelijken met die in een land van het Nabije Oosten.

 3 – Het verschijnsel van de waterval, dat wil zeggen dat we de neiging hebben om anderen te imiteren, omdat ze een bepaalde reputatie hebben of omdat we de indruk hebben dat hun gedrag ons nieuwe informatie verschaft, bijvoorbeeld in dit geval over het veronderstelde “gevaar dat de moslims vormen”.

 4 – De druk die uitgaat van de mensen om ons heen, dat wil zeggen dat we anderen volgen uit schaamte of omdat we bang zijn een afwijkende mening te hebben.

5 – De angst met betrekking tot onze lichamelijkheid en de kwetsbaarheid daarvan: sommige groepen van mensen worden in onze projectie in verband gebracht met onze dierlijke natuur en met wat ons minder aanstaat in onszelf. Ze hebben een geur die ons tegenstaat of herinneren ons aan bloed. Deze afkeer gaat gepaard met de vrees erdoor besmet te worden.

Op dit punt laten we het aan een ieder over om zijn geweten te onderzoeken om te zien bij welke gelegenheid en hoe een of ander mechanisme enig effect kan hebben gehad op een bepaald moment in zijn leven. We zullen nu de twee belangrijkste verschijnselen onderzoeken die deze mechanismen op gang brengen.

De bronnen van de vrees

In Europa hebben twee verschijnselen in het bijzonder de gevoelens van onbehagen en van vrees ten opzichte van de aanwezigheid van de islam en de moslims gevoed: De gewelddadigheid van de zogenaamde “radicale” moslims die een gevoel van fysieke onveiligheid veroorzaakt, de vrees namelijk dat wijzelf of onze naasten gewond of gedood worden door een aanslag; en de aanwezigheid in het publieke domein van tekenen en symbolen die “anders” zijn, wat een gevoel van symbolische onveiligheid veroorzaakt, de vrees dat dit niet meer ons huis is.

Radicalisering en het gevoel van fysieke onveiligheid

Farhad Khosrokhavar, een socioloog van Iraanse origine die werkt aan het EHESS in Parijs, definieert radicalisering als “het proces waardoor een individu of een groep overgaat tot een gewelddadige vorm van actie die direct verbonden is aan een extremistische ideologie met een politieke, sociale of religieuze inhoud, die ingaat tegen de gevestigde orde op het politieke, sociale of culturele gebied.” In het Westen en ook elders vormt dit verschijnsel een minderheid: velen kunnen een radicale ideologie aanhangen of overgaan tot gewelddadige actie om economische of sociologische motieven, maar er zijn er maar weinigen die deze twee met elkaar verenigen en zich zo presenteren.

De radicalisering kan verbonden worden met verschillende ideologieën, maar in Europa is de jihadistische radicalisering niet op dezelfde leest geschoeid als het politieke of separatistische extremisme en het gevaar dat ervan uitgaat wordt niet op dezelfde wijze ervaren. Het politiek extremisme wordt beschouwd als een verschijnsel binnen de maatschappij, terwijl de radicale islam beleefd wordt als iets van buiten, omdat de islam nog in meerderheid een niet-Europese godsdienst is. Vanuit dit oogpunt worden de radicale islamieten die in Europa geboren zijn beschouwd als gevaarlijker, omdat ze verraad plegen tegenover een Europees land of de Europese identiteit.

Hoe moet de radicalisering verklaard worden? Eerst moet opgemerkt worden dat er een verband bestaat tussen het jihadisme en sociale uitsluiting. In Europa gaat het om de sociale uitsluiting van generaties immigranten die gemarginaliseerd zijn, terwijl het in het Nabije Oosten gaat om de uitsluiting van een moderne sociale klasse, doordat veel goed opgeleide jongeren zonder werk zijn en zichzelf buiten de maatschappij gesloten voelen door despotische en corrupte machten. Daaraan kan worden toegevoegd het verdwijnen van een tweepolige wereld, waarin de ideologie een wezenlijke rol speelde, en waarbij de islam ten dele de rol overneemt die eens vervuld werd door de utopieën over algemeen welzijn.

De geradicaliseerde individuen gedragen zich volgens een drievoudige oriëntatie:

1 – Als vernederde individuen verwijten zij het systeem dat dit hen heeft gemaakt tot een onbelangrijke factor en hen politiek en economisch heeft gemarginaliseerd.

2 – Als individuen die zich het slachtoffer voelen wordt de vernedering en de uitsluiting beleefd op zo’n manier dat ze aan het individu de indruk geven geen toekomst te hebben en in een innerlijk ghetto te leven. Degenen die deze situatie passief ondergaan komen terecht in het misdadige en gewelddadige circuit. Anderen kiezen voor de innerlijke ballingschap door zich uit de maatschappij terug te trekken en zich aan te sluiten bij identiteitsgerichte vormen van de islam die een inwendige vrede geven ten koste van het opgesloten raken in een min of meer sektarische wereld en worden salafisten. Maar degenen die in opstand komen en tot actie willen overgaan, kunnen dat doen door hun haat tegen de niet-moslims te verdiepen door het overnemen van de visie van de jihadisten. De islam verschaft hen dan een actief alternatief dat de ideologieën van extreem links niet langer te bieden hebben.

3 – Als leden van een gemeenschap die in de verdediging is (zo wordt de moslimgemeenschap dan gezien) hebben zij een gevoel erbij te horen dat hen in staat stelt om het stigma van de uitsluiting te overwinnen en een nieuw gevoel van identiteit te krijgen. Ze worden “opnieuw geboren”. Terwijl ze tevoren behoorden tot een lagere sociale klasse, worden ze helden van de islam en dit wordt nu de godsdienst van de verdrukten. Tegenover de uiterlijke wereld die hij wil bestrijden, wordt hij een negatieve held, dat wil zeggen dat hij, hoe meer hij gevreesd en gehaat zal zijn door die zwart afgeschilderde wereld, des te meer eer daaraan zal ontlenen.

Zoals we onder punt (2) zagen, geeft niet ieder gevoel van een onverdraaglijke onrechtvaardigheid een radicalisering tot gevolg, maar iedere radicalisering veronderstelt een gevoel van onrechtvaardigheid. Gelukkig zijn er ook zeer velen die kiezen voor een sociale en economische integratie. Zij overwinnen hun gevoel van slachtoffer te zijn en komen tot een meer realistische visie op de maatschappij. Ze laten dat zien door een gedrag dat gevoel heeft voor flexibiliteit en door hun aanpassingsvermogen. En voor hen is haat niet langer een fundamentele categorie. Voorzorgsmaatregelen zijn nodig die de marginalisering en de sociale uitsluiting tegengaan van de klassen die ontstaan zijn door de immigratie. Al het mogelijke moet gedaan worden om mensen te helpen de positieve keuze te maken die hierboven beschreven werd en tegelijk zijn er programma’s nodig om te “deradicaliseren” zoals die al in verschillende landen bestaan.

Symbolen van “anders-zijn” en gevoelens van onzekerheid

 Ook al doen de radicale islamisten veel van zich spreken en brengen ze een gevoel van onzekerheid teweeg, ze vormen toch maar een kleine minderheid. In Europa wordt de vrees voor de islam vooral veroorzaakt door de groeiende aanwezigheid in het publieke domein van symbolen die tegengesteld uitgelegd kunnen worden, zoals de minaretten of in de zomer van het jaar 2016 in Frankrijk de burkini, die heel verschillende reacties oproepen en bron zijn van verharding in het handhaven van eigen identiteit.

Het publieke domein is vol van tekenen en symbolen: hoe we ons fysiek in het publiek presenteren en hoe onze gebouwen in hun vormgeving een gezamenlijke geschiedenis laten zien. Die symbolische ruimte heeft de structuur van een taal. Als we die taal verstaan, voelen we ons thuis. We voelen daarentegen angst als we ons moeten bewegen in een ruimte waar die signalen niet aanwezig zijn, zoals dat het geval is in sommige nieuwe steden die ontworpen zijn door moderne architecten, of waar de symbolen voor ons onverstaanbaar zijn, zoals dat het geval is in sommige steden in verre landen, vooral als daar een ander alfabet dan het onze gebruikt wordt.

Van hun kant bevestigen de immigranten en de generaties na hen hun culturele en religieuze identiteit als iets waaraan zij hun waardigheid ontlenen. Zij hebben er behoefte aan de publieke ruimte die ze met anderen delen te voorzien van hun eigen symbolen, vooral in hun wijze van kleden, om zich van hun kant “thuis te voelen”. Toch “is de gemeenschap die hen ontvangen heeft niet in het bezit van de sleutels om deze signalen te verstaan. Zij begrijpt ze niet en geeft er vaak een negatieve interpretatie aan om haar gevoel van onbehagen te rationaliseren… Die gemeenschap heeft dan het gevoel dat zij onverbiddelijk verdreven wordt uit haar eigen huis en dan ontstaat er een storm van paniek: we moeten ertegen in opstand komen en deze islamitische symbolen koste wat kost verdrijven voordat het te laat is.” En deze uitbanning van symbolen gaat vaak gepaard met een sociale verbanning. De ene kan niet zonder de andere.

Er bestaan verschillende oplossingen om deze confrontatie te vermijden:

1 – Geruggesteund door het feit dat zij de meerderheid vertegenwoordigen kunnen de ontvangende gemeenschappen op een autoritaire manier al die praktijken verbieden, waarvan zij vinden dat ze niet passen in de ruimte die ze met elkaar delen, ook als ze daarvoor sommige mensenrechten met voeten moeten treden. Maar men kan aanpassing niet afdwingen, zelfs niet als men die aanpassing als wenselijk beschouwt, want dat zou ten koste gaan van de sociale samenhang.

2 – Omgekeerd zou het ook niet van respect getuigen, als men de “autochtonen” zou aansporen om tolerant te zijn en vol goede bedoelingen. Dat zou in feite betekenen dat men het onbehagen van een meerderheid niet serieus zou nemen.

3 – Het zou ook niet van wijsheid getuigen om de minderheid ervan te overtuigen dat ze voor haar rechten moet opkomen zonder dat hen gesuggereerd wordt zich ook te realiseren dat sommige van hun praktijken, hoe onschuldig die misschien ook zijn, onbehagen oproepen.

Met het oog op deze wederzijdse gevoelens van vrees en tegen de achtergrond daarvan de behoefte om over en weer de eigen identiteit te versterken, is er geen andere keuze dan permanent met elkaar te onderhandelen hoe men de ruimte van de symbolen met elkaar deelt. De groep van burgers die ontstaan is als gevolg van immigratie moet de gelegenheid krijgen ook de publieke ruimte tot de hare te maken, dat wil zeggen dat zij de symbolen mogen gebruiken die voor hen belangrijk zijn, in de hoop dat de anderen op den duur ook met die symbolen vertrouwd zullen raken. Het zou ideaal zijn, als zij dit op een gematigde manier zouden doen, om te vermijden dat er een afwijzende reactie op zou komen. Maar het is niet altijd gemakkelijk om dat te vragen van mensen die vaak gediscrimineerd en vernederd worden. Als antwoord op de uitsluiting die zij ondervinden zullen zij soms hun plaats in de maatschappij opeisen door de nadruk te leggen op hun anders-zijn.

Hier worden we uitgenodigd om de ruimte van de symbolen met elkaar te delen “zoals we een maaltijd delen, waar ieder zijn eigen voedsel heeft meegebracht en nieuwsgierig is om het voedsel van de anderen te proeven. Op zo’n manier zou iedere groep in staat zijn de symbolen te ontvangen en eventueel zich eigen te maken die anderen op een verstandige manier in de gemeenschappelijke schaal hebben gelegd. Men zou er daarbij op moeten letten dat men de papillen van elkaar niet teveel prikkelt, als deze aan een bepaalde spijs niet gewend zijn. Zo zou er een gemeenschappelijk “wij” kunnen groeien als een weefsel van verschillende uitingen van “wij”.

Dat beeld van een weefsel wordt verder uitgewerkt door Nilüfer Göle. Zowel de jihadisten als degenen die vrees hebben voor de islam “hebben een weerstand tegen dit proces van culturele vermenging en komen op voor een onmogelijke vorm van zuiverheid – religieus en nationaal. Daarom saboteren zij het samenleven, ontwijken het debat, maken iedere ontmoeting onmogelijk door hun verbaal geweld of door het fysiek uitsluiten. Het tegengif tegen deze strategie van de extremisten kan gevonden worden in de mogelijkheid om de verschillen niet aan elkaar te lijmen maar met elkaar te verweven. Dit is wat Europa zo uitzonderlijk heeft gemaakt: haar creatieve vrijheid, haar neiging om zichzelf samen met anderen te hervinden. Of nog beter gezegd, Europa is als een magisch tapijt dat een horizon opent van mogelijkheden om te leven met de moslims.” Maar het moet nog wel beginnen…

Daarom willen we nu een paar wegen aangeven die ons kunnen helpen om deze maaltijd en dit weefsel te realiseren.

III. “Zoeken en vinden wat Gods wil is”

Alles staat klaar voor het bruiloftsfeest, maar de gasten waren het niet waard genodigd te worden. Ga daarom naar de toegangswegen van de stad en nodig voor de bruiloft iedereen uit die je tegenkomt. (Mt 22,8-9)

 O mensen, Wij hebben jullie uit een man en een vrouw geschapen en Wij hebben jullie tot volkeren en stammen gemaakt opdat jullie elkaar zouden kennen. (Koran 49, 13)

De vrees ontwapenen

Martha Nussbaum noemt drie elementen die ons kunnen helpen om onze vrees te overwinnen en om ons te motiveren een proces van sociaal onderhandelen op gang te brengen, en die ons de middelen daarvoor verschaffen. Ik zal hier vooral ingaan op het derde element, omdat dit het belangrijkste is, namelijk opnieuw de communicatie met de ander op gang te brengen.

(1) Kiezen voor politieke principes die getuigen van een even groot respect voor alle burgers. Het gaat erom te erkennen dat alle mensen gelijkwaardig zijn en dat de Staat dus niet die waardigheid die allen met elkaar delen, kan schenden. Het gaat er ook om te erkennen dat de vrijheid van geweten wezenlijk bij de menselijke waardigheid hoort en dat deze gewetensvrijheid kwetsbaar is. Men gaat tegen die vrijheid in, als men mensen belemmert in het praktiseren van de riten die hun geloof van hen vraagt en men neemt ze niet serieus als men mensen dwingt om overtuigingen aan te hangen die niet de hunne zijn. De concrete toepassing van deze abstracte principes in een bepaalde gemeenschap zal afhangen van haar geschiedenis, maar het is ook van belang dat het mogelijk is kritiek uit te oefenen op de eigen cultuur en gevestigde tradities in vraag te stellen, in naam van het enige wat absoluut is: de gelijkwaardigheid van alle mensen.

(2) Kiezen voor een kritische manier van denken die het mogelijk maakt tegenstellingen bloot te leggen en aan te geven. Dit geldt in het bijzonder als deze erin bestaan om voor zichzelf een uitzondering te maken, dat wil zeggen “de splinter in het oog van de ander te zien en niet de balk in zijn eigen oog” en in de ander de duisternis te projecteren die men weigert te zien in zichzelf. Vaak zal het dan gaan over zaken van godsdienst, sekse en geweld. Dat werd een paar jaar geleden, in een artikel in Le Monde over een vrouwelijke journalist die in Sudan een boete had gekregen omdat ze een broek droeg, als volgt beschreven: “Die boze mensen zijn kostbaar voor ons: ze bieden ons op een presenteerblaadje de kans om ons beter en intelligenter te voelen.” De geschiedenis van de relaties tussen Oost en West is vol van deze projecties en men komt ze ook weer tegen in de hedendaagse debatten, zoals bijvoorbeeld over het verbod van de niqab.

(3) Systematisch de blik naar binnen keren, dat wil zeggen ons vermogen aanspreken om de wereld te bekijken met de ogen van de ander. Zoals ik eerder heb opgemerkt, gaat het hier om het belangrijkste element. Dat blijkt uit het feit dat de regio’s waar het meest extreem rechts wordt gestemd die regio’s zijn waar de minste “vreemdelingen” wonen. Want het is vooral het contact met de ander dat helpt om de vrees te ontwapenen. Maar daarvoor is het wel nodig de moed op te brengen om het contact aan te gaan en soms ook de eerste stap te zetten… Zo’n contact zal het mogelijk maken de wereld te zien met de ogen van de ander en misschien ook de vrees te overwinnen. Maar tegelijk zal het de ander in staat stellen de wereld te zien met mijn ogen en dat zal hem helpen mijn reacties en mijn gevoel van onbehagen of mijn andere gevoelens beter te verstaan. Dat zal zowel de een als de ander helpen om met elkaar in gesprek te komen en om het juiste evenwicht te vinden in een concrete situatie waarin ze samen leven.

In waarheid met elkaar communiceren

Om dit te doen kunnen de principes van de Geweldloze Communicatie, die zijn opgesteld door de Amerikaanse psycholoog Marshall Rosenberg, bijzonder nuttig zijn. Waar gaan die over? De Geweldloze Communicatie  berust op een manier van spreken die ons in staat stelt om welwillend te blijven tegenover de ander, zelfs als de omstandigheden moeilijker worden. Dat houdt in dat we proberen aandachtig te blijven voor de manier waarop we ons uitdrukken en waarop we luisteren naar de ander. Woorden zijn dan niet langer routineuze en automatische reacties, maar doordachte antwoorden waarbij we ons bewust zijn zowel van onze eigen gevoelens en verlangens als van die van anderen. We drukken ons dan ernstig en helder uit en we beschouwen de ander met respect en empathie. En gedurende het hele gesprek zijn we attent op de diepste noden van onszelf en van de ander.

Geweldloze communicatie maakt een eind aan onze oude verdedigingsschema’s, van terugtrekken of aanvallen, en doet ons op een nieuwe manier naar onszelf en anderen kijken. Ze matigt ook onze reacties van weerstand, verdediging en agressiviteit. Ze bestaat uit vier componenten:

1 – Observatie: We nemen waar wat er werkelijk in een gegeven situatie gebeurt: wat is het in de woorden en daden van de ander dat mij een goed of een slecht gevoel geeft? Het is belangrijk om deze observaties te beschrijven zonder er een oordeel of een evaluatie aan toe te voegen. Bijvoorbeeld: “Jij geeft mij geen hand’’ of “Jij bidt in het openbaar.”

2 – Gevoelens: We zeggen wat we voelen als we met zo iets geconfronteerd worden, bijvoorbeeld dat we erdoor geagiteerd worden, of dat we er bang van worden, of gekwetst, gechoqueerd; dat het ons in verwarring brengt, kwaad maakt, verveelt; dat we ons er ongemakkelijk bij voelen, onrustig, niet op ons gemak; dat we er nerveus van worden, in paniek raken; dat het ons bezig houdt, verrast, bedroefd maakt enz.

3 – Behoeftes: We proberen aan te geven wat er onder die gevoelens aan behoeftes leeft, zoals de behoefte aan vrijheid, harmonie, vrede, orde, veiligheid, respect, liefde enz.

4 – Vragen: Wat vragen we van de ander, opdat ons leven aangenamer wordt?

Een deel van de geweldloze communicatie heeft dus ten doel om deze vier elementen van informatie helder voor onszelf uit te drukken. Het andere aspect bestaat daarin om dezelfde vier elementen van informatie ook van de kant van onze gesprekspartner te horen. Dat wil zeggen dat we in de boodschap die we van hem horen, allereerst proberen te verstaan welke feiten hij geobserveerd heeft, wat hij daarbij gevoeld heeft en wat zijn onderliggende behoeftes zijn. Om dan eenvoudig vast te stellen wat tot zijn welzijn zou kunnen bijdragen, als we horen wat hij als vierde component inbrengt.

Als we onze aandacht concentreren op die vier punten en als we de ander proberen te helpen hetzelfde te doen, kan er een communicatiekanaal ontstaan dat heel natuurlijk uitmondt in een wederzijdse welwillendheid: Ik zeg wat ik waarneem, voel, verlang en wat ik van de ander vraag om mij beter te voelen; ik luister naar wat jij waarneemt, voelt, verlangt en wat je vraagt opdat jij je beter zult voelen.

Het is belangrijk om hierbij te onderstrepen dat de ander nooit verantwoordelijk is voor mijn gevoelens. Ik ben zelf verantwoordelijk voor mijn gevoelens en die gevoelens hangen samen met een behoefte die ik heb en waaraan wel of niet beantwoord wordt. Daarom kunnen de woorden en de daden van de ander een factor zijn die gevoelens in ons oproepen, maar ze zijn nooit de oorzaak van die gevoelens. Wij stellen vast dat onze gevoelens ontstaan door de wijze waarop we de woorden en de daden van de ander verkiezen te ontvangen én alles te maken hebben met onze behoeftes en verwachtingen op dat bepaalde moment. Als we ons daarvan bewust zijn, zullen we ervoor behoed worden van de ander de bron van ons onbehagen te maken en zo zal er een eind komen aan een situatie die explosief had kunnen worden.

De drie elementen die Martha Nussbaum aanreikte, aangevuld met de principes van Marshall Rosenberg, wijzen ons zo een paar wegen die ons kunnen helpen om wat verder te komen met de opbouw van een maatschappij die meer inclusief is en zo in ons leven en in onze Europese samenlevingen het Rijk dat aan het werk is, te verwelkomen.

                                      uit: The Way, oktober 2016 (55/4)
vertaling: Hans van Leeuwen S.J.

 

De auteur Pater Jean-Marc Balhan (*1966) is lid van de Waals-Franse jezuïetenprovincie (ingetreden in 1987). Hij studeerde o.a. islamologie en is sinds 2001 de pastoor van de rooms-katholieke parochie in Ankara, Turkije. Eerder woonde hij al in Egypte. Belangrijk in zijn verschillende werkzaamheden is het verlangen om vooroordelen tussen christendom en islam te overbruggen en bij te dragen aan de interreligieuze dialoog.

 

 

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel