Angst heeft invloed op ons gebedsleven en dat geldt ook voor medicatie tegen angst. Deze medicatie geeft vaak een vervlakking van de emoties waardoor vragen opkomen over het gebed. Maar wat bepaalt de kwaliteit van ons gebed? Is hier wellicht sprake van culturele bepaaldheid? De auteur is een Anglicaanse priester in Melbourne, Australië. Hij beantwoordt deze vragen vanuit zijn eigen ervaring, waarbij hij naar God bleef zoeken in alle dingen.
Angst heeft invloed op ons gebedsleven en dat geldt ook voor medicatie tegen angst. Deze medicatie geeft vaak een vervlakking van de emoties waardoor vragen opkomen over het gebed. Maar wat bepaalt de kwaliteit van ons gebed? Is hier wellicht sprake van culturele bepaaldheid? De auteur is een Anglicaanse priester in Melbourne, Australië. Hij beantwoordt deze vragen vanuit zijn eigen ervaring, waarbij hij naar God bleef zoeken in alle dingen.
door Robert Culhane
Juist toen ik zijn kabinet verliet, stelde mijn dokter mij een vraag. Ik had hem opgezocht om de gevolgen te controleren van een kalmerend middel dat hij mij had voorgeschreven. “Welk gevolg voor je geestelijk leven, denk je, zal dit geneesmiddel hebben?” Sinds Aldous Huxley in de 50er jaren mescaline gebruikte, heeft de vraag hoe drugs en geestelijke ervaring zich tot elkaar verhouden veel interesse gewekt en heeft nog altijd geen antwoord gekregen. Deze vraag van mijn dokter, evenals die van mijn geestelijke begeleider, bleef maar in mijn hoofd spelen. Welk effect heeft dit geneesmiddel op mijn gebedsleven? Meer in het bijzonder, roept het middel authentieke religieuze ervaringen op of brengt het alleen een schijnervaring tot stand die zal verdwijnen zodra ik ermee stop?
Ondanks alles wat ik weet over God, als iemand die ons vrede schenkt (Joh 14,27), op wie we al onze zorgen mogen afwentelen (Ps 55,23) en aan wie we al onze smeekbeden kunnen voorleggen zonder ons zorgen te maken over onze toekomst (Fil 4,6), lijd ik onder angstgevoelens. Ik ben als priester werkzaam in een parochie en een aantal conflicten met parochianen en hun pesterijen, hebben van mij hun tol geëist. Op de achtergrond speelt de invloed mee van gebeurtenissen uit mijn late kindertijd en vroege volwassenheid die mijn reacties in bepaalde situaties beïnvloeden en bijgedragen hebben tot een toestand van overgevoeligheid.
Dankzij mijn beroepstraining ben ik goed geplaatst om sommige symptomen te herkennen en weet ik als theoloog dat ons menszijn geen bundel onderscheiden en onafhankelijke delen is, maar een geïntegreerde eenheid van ziel, geest, verstand en lichaam in één persoon. Wat invloed heeft op een van die elementen, beïnvloedt ook de andere, zoals de apostel Paulus terecht opmerkt wanneer hij de vergelijking maakt tussen ons menselijk lichaam en het lichaam van Christus, de Kerk (1 Kor 12,12-27). Onze ervaringen met een verkoudheid of slaapgebrek bevestigen deze vaak miskende maar reële integratie en wederzijdse afhankelijkheid van de delen die we als “zelf” omschrijven met ons lichaam.
Mijn angstgevoelens hadden een negatief effect op mijn concentratievermogen en geheugen; de vergeetachtigheid versterkte de al toegenomen indruk mijn zelfcontrole te verliezen. Ik voelde me lichamelijk steeds meer gespannen, ervoer dat ik op mijn grenzen botste en psychisch overvraagd werd bij het doen van alledaagse dingen. Kleine gebeurtenissen leidden tot disproportionele en nutteloze reacties, soms van woede of diep verdriet. Verschillende stemmen, herinneringen en gevoelens over wat ik had moeten zeggen, of wat anderen tegen mij hadden gezegd, herhaalden zich in mijn geest. Wanneer ik in de vroege ochtenduren wakker lag, keerden gesprekken van de week ervoor of twintig jaar geleden terug. Er moest iets gedaan worden. Nadat ik dit jarenlang had verdragen, stemde mijn arts met mij in: het was tijd om een therapie op grond van medicatie uit te proberen.
Voor ik met deze therapie begon, vond ik het praktisch onmogelijk om iedere morgen op mijn gewone plaats te bidden. Mijn geest vulde zich voortdurend met allerlei gedachten die het me moeilijk maakten mij te concentreren. Centering Prayer, mijn gewone gebedsmethode, was een worsteling geworden, omdat gedachten in slierten binnenstroomden en elke mogelijkheid om in Gods tegenwoordigheid te vertoeven dwarsboomden. Mijn angst interfereerde vaak met het gebedswoord of de zin die ik herhaalde om terug te keren bij God en in hem verankerd te raken. En dit resulteerde in een versterkt gevoel van agitatie. Het gevoel dat de vrede van God je dagelijkse ervaringen vergezelt en je met grotere opgewektheid in het leven doet staan, was verdwenen. Een gevoel van broosheid en stress was ervoor in de plaats gekomen.
Toen ik begon met de medicatie, leek het alsof de stemmen en de druk om dingen te realiseren verdwenen waren; alsof zij door een glazen wand van mij afgescheiden waren. De ontstane afstand was in het begin een beetje verontrustend omdat ik er zo aan gewend was geraakt en mij begon af te vragen of ik zonder nog zou kunnen functioneren. Door de medicatie was het gevoel van urgentie, dat ik zo lang gevoeld had, verdwenen en ik begon mij af te vragen of ik misschien mijn ambities en verlangens, met betrekking tot bepaalde plannen, verloren had. Maar ik voelde hier ook vrede bij, zelfs al zouden die plannen nooit gerealiseerd worden. Mijn aandacht had zich verlegd van planning op lange termijn – met de ermee samenhangende inspanningen om doeleinden te bereiken en het risico van ontgoocheling – naar het hier en nu.
Het positief effect van de therapie was de verdoving van mijn overgevoelig geweten dat midden in de nacht zorgen, gesprekken en negatieve commentaren opriep. Het negatief effect echter was de afstomping van mijn gevoel van hunkering naar God. Ik had geen woorden voor deze hunkering. Maar vlak onder de oppervlakte van mijn alledaags denken was zij altijd aanwezig geweest en functioneerde zij als een weerhaan die me verwees naar God. In mijn diepste wezen wilde ik één zijn met hem en wilde ik hem kennen en ervaren. Dit gevoel van zoeken naar God, een heilige ontevredenheid met de gewone religieuze praktijk en ervaring, is nu verdwenen. In plaats daarvan vult een warme leegte mijn innerlijk, maar dit stelt me slechts gedeeltelijk tevreden.
Mijn gevoeligheid voor God is slechts de helft van wat verloren is gegaan. De andere helft is mijn besef van hoe dit seculiere tijdperk het gesprek over God in het dagelijks leven verstikt en vreet aan onze ervaring van God. Nu ben ik me vaak gewoonweg niet bewust van de nood in mijn hart. Mijn ontevredenheid over deze wereld en over de nietsontziende westerse consumptiemaatschappij zijn nu verdoofd. Mijn intellect, verfijnd door academische studie, dat alert als een geigerteller alles analyseerde, is nu uitgeschakeld. Ik heb het gevoel dat ik vlieg zonder de instrumenten van intuïtie, ervaring en bewustzijn of een kompas in mijn cockpit. Ik moet opnieuw leren wat het is om te onderscheiden zonder me automatisch te verlaten op een intuïtief vertrouwen dat iets goed is. Ik moet me opnieuw laten leiden door de klassieke regels en richtlijnen van de geestelijke onderscheiding.
De therapie heeft bevestigd dat het geen nut heeft intens, vurig gebed te identificeren met authentieke religieuze ervaring en zulk gebed hoger aan te slaan dan een eerder saai, prozaïsch of alledaags gebed van strijd, stille dankbaarheid en zachte vreugde. Van deze vruchten kan gezegd worden dat ze de praktijk van het contemplatieve gebed kenmerken. Het rustgevende effect van de medicatie dwingt me nu onder ogen te zien dat explosies en vuurwerk geen onfeilbare aanwijzingen waren voor het feit dat de Geest van binnen werkte. Maar er waren ook nevenwerkingen die niet bevorderlijk waren. Zo hebben de medicijnen de kleur van het dagelijks leven met zijn lichte en donkere tinten veranderd. De liefelijke extase van een gouden zonsondergang, weerspiegeld door de fris beregende straat, is nu beroofd van haar intensiteit en vreugde. Waar dit me ooit tot tranen bewoog, blijft dit nu iets flets. Muziek raakt nog zelden mijn hart en verveelt me gauw. Een blijspel wekt eerder minachting dan gelach.
Ik heb moeten erkennen hoezeer de geest van de romantiek mijn christelijke ervaring had aangetast. De romantiek huldigde de mening dat onze persoonlijke ervaring, bevrijd van traditie of cultureel gezag, de esthetische waarde van iets bepaalt en de waarheid ervan bevestigt. Deze geest van de romantiek had mijn gespannen emoties bekrachtigd en mij doen geloven dat zij de werkelijkheid en de aan- of afwezigheid van God aangaven. Maar de kalmerende invloed van de medicatie heeft duidelijk gemaakt dat het om een cultureel aangroeisel ging dat moest verdwijnen. Het heldere licht, dat ik zocht in het contemplatieve gebed, kon pas zo gevonden worden.
Zelfs na vele maanden is de medicatie er niet volledig in geslaagd om, tijdens mijn pogingen om tot Centering Prayer te komen, emoties en gedachten te doen zwijgen. In dat opzicht verschilt mijn ervaring, denk ik, maar weinig van die van een normale persoon. Wanneer we gaan zitten om te bidden – en daarmee bedoel ik ons uitdrukkelijk openen in overgave aan Gods liefde – worden we ons ervan bewust dat we in God zijn, en God in ons is (Joh 14,20), maar blijven we ook het gewauwel in ons hoofd horen. Dat behoort nu eenmaal tot onze condition humaine. Martin Laird typeert dit als “…een innerlijke soap, het constante geklets tijdens een borrel”. Er bestaat een verschil tussen het zelfgesprek vóór mijn therapie en het gebabbel en de afleidingen nu. Het geklets van vroeger ging vergezeld van nutteloze emotionele boventonen, terwijl de huidige afleidingen alleen maar vervelende irritaties zijn, die komen en gaan zoals wolken en nevel over de top van een berg drijven, om het met woorden van Laird te zeggen. De “berg”, die diepe werkelijkheid van Gods leven in ons, wordt door hun voorbij drijven niet gestoord.
In het algemeen, is de gevoelsintensiteit die mijn gebedsleven dreef, verstild, maar wel zijn er een aantal knagende problemen opgedoken. Is het God of is het de medicatie die mijn contemplatieve ervaring voortbrengt? En in welke mate? Ervaar ik echt de aanwezigheid van God in het diepst van mijzelf, of is het gewoon de invloed van de medicijnen? In welke mate kan ik mijn nieuwe ervaring beschouwen als “echt”? Hoe kan ik dit nieuwe landschap duiden en daarin mijn nieuwe “zelf” met enige zekerheid herkennen?
Soms brengt de subjectieve aard van het gebed ons ertoe haar waarde te willen afmeten, hetzij aan onze eigen normen of aan die van de auteurs die we momenteel lezen. Sommigen onderschrijven de klassieke beschrijvingen van de drie stadia van mystieke transformatie (verlichting, zuivering en vereniging, n.v.d.r.). Maar welke norm we ook aanhangen, we moeten weten dat onze gebeden niet meer betekenen dan de muntjes die de arme weduwe in de schatkist van de tempel wierp (Lc 21,3).
Maar stille gebeden worden opgemerkt door God en zijn net zo authentiek als de intense, hooggespannen gebeden van voor de therapie. Of ze nu als echt gelden of niet, als warm of koud, ze onthullen de toestand van ons hart zowel voor ons als voor God, ook als ze niet langer aangezwengeld worden door de intensiteit van onze emoties. Zelfs als de woorden van ons gebed kil zijn of slaperig gemompeld worden, God kent onze bedoelingen. Zoals Michael Casey het met zijn karakteristieke benedictijnse wijsheid zegt, er zijn seizoenen in het gebed: zomer, winter, de stille vreugde van de herfst, de energie van de lente. Maar of we ons dor voelen of vervuld van Gods genade waarbij ons gebed vrij en uit een vol hart stroomt, is zonder belang. We mogen ons niet “laten tiranniseren door verwachtingen van wat we zouden moeten ervaren. Als het binnen winter is, mag ik mezelf niet straffen voor mijn gebrek aan warmte”, zegt hij.
Het effect van de therapie was dat ik een aantal verwachtingen over “wat er zou moeten gebeuren” liet varen en leerde vertrouwd te raken met een zachtere, stillere en meer liefdevolle aanwezigheid. Het is zoals de ervaring die een echtpaar op leeftijd wellicht samen beleeft: de vrucht van concessies aan beide kanten en hun instelling om liefdevol en vergevensgezind samen te leven. Ik heb opnieuw moeten leren om beschouwend te bidden, zonder heftige emoties en vanuit een verlangen naar God. Om dit verlangen te beschrijven gebruikt men vaak analogieën uit de traditie van de mystieke bruiloft van de minnaar en de beminde. Als een beschrijving van het innerlijk leven is deze vergelijking een bruikbare verklaring van wat uiteindelijk onuitsprekelijk en onkenbaar is voor hen die het niet zelf hebben meegemaakt of die niet bereid zijn het te zoeken, aangezien het achter de horizon van hun bewustzijn ligt. Het is een manier om God te kennen, onafhankelijk van emoties of stemmingen en zeker niet cognitief, maar veeleer vanuit een dieper besef dat uit het hart opstijgt en tot gemeenschap leidt.
Bij het contemplatieve gebed wordt het belang benadrukt van een verder gaan dan louter woorden en te erkennen dat “gebed niet alleen maar dialoog is; het is de eerste fase van overgave”. Of, volgens een beschrijving die ik ooit tijdens een gebedsworkshop hoorde, het is “…liggen in de armen van het goddelijke, in een ontspannen toestand”. Beelden en concepten, als een manier om God te leren kennen, zijn in deze benadering van het gebed nutteloos, omdat ze God beschouwen als een object van de geest dat in intellectuele en esthetische termen moet worden begrepen.
Door de overheersing van stemmen in mijn hoofd, had mijn ervaring van angst, tot op zekere hoogte, de tweedeling tussen subject en object opnieuw geïntroduceerd. Hun aanhoudende commentaar had een drievoudig gesprek op gang gebracht: er was mijn gesprek met God, nu gekleurd door de werking van medicijnen, en een ander gesprek tussen mij en de “stem”, dat aan mijn angst ontsprong. Het resultaat was dat ik mijn aandacht verlegde naar mezelf als subject en dus naar God als object, ook al was het een object dat nu ver weg was, zelfs verborgen.
Maar onze kennis van God is niet het resultaat van de wetenschappelijke methode waarmee de toeschouwer als subject het object probeert te controleren of te beheersen. Het wordt bereikt door meditatie over wie God is, een voelbare waarneming van en deelname aan Gods liefde. Zo wordt de tweedeling, die nog steeds in veel moderne theologische uiteenzettingen terug te vinden is, opgelost. Er is zeker plaats voor woorden en concepten, maar die mogen pas achteraf gebruikt worden, zoals Thomas Merton in het spoor van Johannes van het Kruis opmerkt.
Waar sta ik in dit alles? Als contemplatie een alternatief biedt voor – en een methode om om te gaan met – het lawaai en de opdringerige gedachten die deel uitmaken van het dagelijks leven, vooral bij het gebed, waarom heeft dat me dan niet belet om met medicijnen te beginnen? Er is een eenvoudig antwoord op deze vraag. Ten eerste hadden de intensiteit en de lange duur van de aanvallen mijn beschermende muren verwoest. Angst had ze belegerd en er een bres in geslagen, die werd vervolgens zorgvuldig uitgebuit voor het bereiken van een maximaal effect. Toen mijn verdedigingswallen eenmaal doorbroken waren, begon de bezorgdheid het zelfvertrouwen, dat ik binnenin nog had, te vernielen. Me terugtrekken in de comfortzone werd een prioriteit en de medicatie gaf me wat ademruimte om in het reine te komen met wat er was gebeurd. Ten tweede, de angst gebruikte precies de gebedsmethode, die voorheen troost en een zekere mate van vrede en geestelijke kracht had gebracht, tegen mij, door het overnemen van de controle.
In de nasleep van het medicijngebruik was één manier om naar de dingen te kijken de erkenning dat het object (God) en het subject (ik) een onopgeloste tweedeling blijft zolang ik doorga met het benadrukken van mijn stemmingen en reactieve emoties en met het accentueren van de innerlijke gesprekken en het commentaar die deze gevoelens vergezellen. Zowel de stemmingen als het commentaar kunnen misleidend zijn en kunnen mij een verkeerde indruk geven van mijzelf, God en het leven. Martin Laird en anderen, die de woestijntraditie volgen, hebben beklemtoond dat in het commentaar in onze gedachten niet ons ware zelf aan het woord is, maar onze constructie van een vals zelf, in de vorm van verhalen die we ons zelf vertellen. Toch blijven deze verhalen een deel van mij, ook al dringen ze zich, vanwege het medisch effect van de medicijnen, niet langer op de voorgrond van mijn gebed.
Een geestelijke begeleider beschreef deze persoon, die zich laat leiden door zijn vroegere botsingen en reacties en zijn commentaar erop, als “de historische Rob”. Ik had die persoon al jaren lang herkend. En voor ik met mijn therapie begon, gebruikte ik elke dag massa’s energie om hem naar mijn hand te zetten. Ik zei als grap, maar het was heel ernstig bedoeld, dat ik elke morgen eerst toezicht moest houden op en zorg dragen voor de “historische Rob” voordat ik met het leven en mijn werk kon beginnen. Een positief effect van de medicatie is dat ik veel minder energie aan dit proces moet wijden. Toch blijven zelfbewustzijn en zorg dragen voor mijn innerlijk leven en het leven met God uiterst belangrijk. Dat geldt niet enkel voor mij maar ook voor allen die oprecht leerlingen van Christus willen zijn. De medicatie mag mij nooit mijn persoonlijke verantwoordelijkheid doen vergeten of Gods geboden, om hem en de naaste lief te hebben, laten opgeven. Het bewustzijn van de neiging te vallen voor bepaalde verleidingen is noodzakelijk om zonde te voorkomen. Zonde dreigt ons beroeps- en gezinsleven te saboteren en ons christelijk geloof schipbreuk te doen lijden.
Een punt waarop ik vooruitgang heb geboekt, weg van de onoplosbare dichotomie en van mijn eigen onjuiste commentaar, was het verleggen van mijn bewustzijn van God in God zelf, zonder mij nog zorgen te maken over wat mijn waarnemingen van God zouden kunnen zijn. Michael Casey beklemtoont: “God is nooit helemaal aanwezig of afwezig in ons leven”. Vaak geeft het contemplatieve gebed ons een gevoel van niet-weten, waarin ons hart een oproep hoort om verder te gaan dan de eerste stadia van de kind-ouder relatie met God en te komen tot een diepere contemplatie als de plaats waar onze werkelijke thuis te vinden is. We zijn rusteloos, zoals Augustinus zo goed wist, tot we antwoorden op deze diepere oproep waartoe God ons uitnodigt. We worden aangetrokken door iets dat te omschrijven is als “dorst” of “nood”. We gaan verder en volharden, in het geheim gedragen op een dieper niveau dan het gevoel én met een vermoeden dat God op ons wacht.
Mijn zekerheid berust niet op het oplossen van een onoplosbare dichotomie (een fascinerend onderwerp voor de theologische epistemologie), maar op God die God is – een God die mij begrijpt, ook al ben ik onzeker over mijn eigen zelfkennis of bewustzijn van mezelf. Zoals de psalmist schrijft: “Heer, Gij doorgrondt en Gij kent mij” (Ps 139,1) . De focus van mijn aandacht moet zich dus verleggen van mijn op zichzelf gesloten wereld met al haar onzekerheden, naar Gods waarneming en kennis van mij.
Twee 20e-eeuwse auteurs hebben getuigd van die strijd tussen onzekerheid over hun eigen motieven, de betrouwbaarheid van hun zelfkennis en de vraag of ze zelfs op de juiste weg waren. Beiden waren theologen, maar hun getuigenis ging via poëzie. Zowel Thomas Merton in zijn Thoughts in Solitude als Dietrich Bonhoeffer in zijn Wie ben ik? verwoorden de verbijsterende ervaring dat wij onzeker kunnen zijn over onze motivatie, over waar wij naartoe gaan en over wie wij zijn, maar dat dit op zich niet belangrijk is, omdat God het weet. Hier zien we niet alleen eenvoudig vertrouwen in Gods wijsheid, maar ook grote zekerheid dat alleen al ons verlangen om hem te behagen genoeg is voor God die eindeloos genadig is. Merton: “Het feit dat ik denk dat ik uw wil volg, betekent niet dat ik dat ook daadwerkelijk doe. Maar ik denk dat het verlangen om u te behagen u in feite behaagt. En ik hoop dat ik dat verlangen heb in alles wat ik doe”.
Toen ik voor het eerst het gedicht van Bonhoeffer las, glimlachte ik omdat ik erkende dat dit ook mijn ervaring geweest was: “Wie ben ik? / Eenzame vragen drijft met mij de spot. / Wie ik ook ben, Gij kent mij, / Van U ben ik, o God!”. Ik had me er zelfs mee verzoend dat ik was aangekomen op deze plaats van het niet kennen van God door mijn zintuigen of stemmingen. Of dit al dan niet het gevolg was van de medicatie speelde uiteindelijk geen rol. Of het kwam door de zintuiglijke en sociale ontbering van Bonhoeffers gevangeniservaring, of door Mertons intellectuele verwarring of, in mijn geval, door mijn angsten en de behandeling ervan, was van minder belang dan de erkenning op zich dat dit het was waar ik was beland en wie ik nu was en dat God daar was. Maar deze aanwezigheid neemt niet de vorm aan van een actieve kennis ter bevrediging van mijn rusteloze geest, die onverzadelijk weetgierig is en zich eindeloos bezighoudt met reflecties op mijn ervaring en waarnemingen.
Mijn geestelijke begeleider, die geduldig geluisterd had naar de monoloog over alle dingen die zich in mijn leven afspeelden en de invloed van de medicatie erop, ging naar de kern van de oplossing door mij de klassieke vraag van de ignatiaanse onderscheiding te stellen: “Wat is Gods verlangen voor Rob?” en vervolgens: “Wat is Robs verlangen betreffende God?” Mijn antwoord op deze tweede vraag zou zijn: overgave aan een God die ik nooit zal kennen met de precieze zekerheid waarop mijn geest en mijn formele theologie gebrand zijn, maar wiens leven en tegenwoordigheid ik in mijn innerlijk ontwaar.
Gevoelens van rusteloosheid, dorst, innerlijke leegte, verlangen zijn diepe en krachtige aanduidingen dat we God zoeken. We leren deze roeping te herkennen samen met de ermee verbonden kosten: we zullen geen voldoening vinden totdat we God tegenkomen in de dagelijkse praktijk van contemplatie en in een levensstijl die ons de mogelijkheid biedt om ons bewust te zijn van God in ons eigen leven en in de wereld. Zij die gehoor geven aan deze oproep tot gebed, stilte en eenzaamheid zullen de kansen om tot stilte te komen koesteren. Ze zullen de raad van de woestijnvaders opvolgen en het “hart behoeden” voor verstrooiingen, interesses die nergens toe leiden en bijvoorbeeld computerspelletjes die ons zenuwstelsel kunnen overstimuleren.
Het dempende effect van de medicatie op mijn zintuigen en mijn daaruit voortvloeiende vragen over de authenticiteit van religieuze ervaringen, hebben mij ertoe aangezet om na te denken over de verschillende manieren waarop Gods liefde en aanwezigheid voor mij bemiddeld kunnen worden. Herinneringen aan eerdere religieuze ervaringen, de sacramenten en het lezen van de Schrift zijn slechts enkele voorbeelden daarvan. Maar ik wil speciaal de aandacht vestigen op de rol die de liturgische gebeden van de Kerk spelen om mij te helpen me te concentreren op wie God is en zijn intieme kennis van ons. Als ik ze lees, ben ik vaak getroffen door de zekerheid die ze me geven. Zelfs als ik niet zeker weet waar ik me op mijn reis bevind, of wat ik van mijzelf en van God versta, God begrijpt het en dit biedt me grote en blijvende troost. Deze vaste liturgische gebeden, die maar al te vaak zonder nadenken gereciteerd worden, zijn zorgvuldig samengesteld en leiden onze aandacht af van onze eigen in zichzelf besloten wereld, om ons terug te voeren naar een ruimer besef van Gods aanwezigheid en zijn verbondenheid met ons.
We leven in een cultuur die gekenmerkt wordt door angst en overprikkeling. Deze beide kenmerken dringen binnen in het individu en kunnen daar versmelten met de persoonlijke angst die iemand ervaart als gevolg van overbelastende werksituaties, dagelijkse rompslomp en ga zo maar door. De Kerk is niet immuun voor deze problemen omdat ze vaak de heersende cultuur weerspiegelt en onbewust de waarden ervan overneemt in een poging om aan te slaan bij een jongere generatie. We moeten dan ook niet verbaasd zijn als we hyperactieve, gestresseerde zielzorgers hebben, die overijverige en multitaskende parochianen voortbrengen.
Gezien deze verraderlijke en niet aflatende ondermijning van onze rust, is de kalmerende werking van medicatie niet per se een slechte zaak, vooral voor zielzorgers zoals ik. Mijn angst betreft nu niet het professioneel falen of de overspannenheid, maar wel dat ik, die me ertoe verbonden heb, Christus te volgen, elke dag bewust in zijn aanwezigheid te leven en dit in mijn levenswijze tot uitdrukking te brengen, me met middelmatigheid tevreden stel. Mijn contemplatief gebed zal er vaak toe leiden dat ik me ontevreden voel met alles, mijn zielige pogingen tot gebed, het gevoel dat ik komedie speel. Maar er is ook het besef dat er voor hen die de kostbare parel hebben gevonden, geen andere optie blijft dan hun leven te wijden aan het oppoetsen ervan, omdat dit de manier is om hun leven te wijden aan God, die in Christus gevonden wordt. Het blijft een dubbelzinnige ervaring, een onzekere plaats om te wonen, maar anderzijds is het een roeping die dieper gaat dan alle andere roepingen die we wellicht gehoord en gevolgd hebben, zelfs nadat we Gods eerste oproep hoorden om zijn Zoon te volgen. Het is de roeping om thuis te komen en onszelf te vinden in God.
De auteur is een Anglicaanse priester in Melbourne, Australië.
Hij werkt aan een doctoraat in de theologie aan de Yarra Theological Union in zijn woonplaats.
uit: The Way, 58/1 (januari 2019)
vertaling en bewerking: Roger Lenaers S.J. en redactie
Bekijk alle artikelen van Cardorner