door Vincent Ferrant S.J. Sinds oktober 1985 wijd ik mij haast ononderbroken aan het ziekenhuispastoraat, een boeiende en veeleisende missie. Terugblikkend kan ik zeggen dat het dagelijks dienstwerk bij de zieken mij heeft doen groeien als priester en als religieus. Ook ben ik getuige geweest van de razendsnelle evolutie in de geneeskunde en in het ziekenhuisbeleid, en van de vernieuwing van de rol van de ziekenhuispastor in de afgelopen decennia. Veel is in dit laatste opzicht veranderd: van een eenmanszaak belichaamd door een aalmoezenier “fin de carrière” is het ziekenhuispastoraat uitgegroeid tot een professioneel en bewogen apostolaat dat door geëngageerde leken mee vorm wordt gegeven in het kader van een pastorale dienst die intussen een vaste plaats heeft verworven in de grote verzorgingsinstellingen. Bovendien onderging het publiek van onze ziekenhuizen in de loop der jaren een ingrijpende gedaanteverandering en moet er vandaag de dag rekening gehouden worden met een verscheidenheid van levensbeschouwingen. Ik draag in mij een hele levensgeschiedenis, een weg gegaan met zovele zieken die mij aan hun ziekbed hebben geroepen, met wie ik lief en leed heb gedeeld, een stukje weg heb afgelegd, soms slechts enkele ogenblikken, soms maanden, ja zelfs jaren lang.
Sinds oktober 1985 wijd ik mij haast ononderbroken aan het ziekenhuispastoraat, een boeiende en veeleisende missie. Terugblikkend kan ik zeggen dat het dagelijks dienstwerk bij de zieken mij heeft doen groeien als priester en als religieus. Ook ben ik getuige geweest van de razendsnelle evolutie in de geneeskunde en in het ziekenhuisbeleid, en van de vernieuwing van de rol van de ziekenhuispastor in de afgelopen decennia. Veel is in dit laatste opzicht veranderd: van een eenmanszaak belichaamd door een aalmoezenier “fin de carrière” is het ziekenhuispastoraat uitgegroeid tot een professioneel en bewogen apostolaat dat door geëngageerde leken mee vorm wordt gegeven in het kader van een pastorale dienst die intussen een vaste plaats heeft verworven in de grote verzorgingsinstellingen. Bovendien onderging het publiek van onze ziekenhuizen in de loop der jaren een ingrijpende gedaanteverandering en moet er vandaag de dag rekening gehouden worden met een verscheidenheid van levensbeschouwingen. Ik draag in mij een hele levensgeschiedenis, een weg gegaan met zovele zieken die mij aan hun ziekbed hebben geroepen, met wie ik lief en leed heb gedeeld, een stukje weg heb afgelegd, soms slechts enkele ogenblikken, soms maanden, ja zelfs jaren lang.
Met deze getuigenis tracht ik een antwoord te formuleren op de vraag waarom ik als jezuïet dit apostolaat uitoefen. Vanuit welke bronnen eigen aan de jezuïtische traditie leef en handel ik? Hoe probeer ik concreet gestalte te geven aan onze eigen manier van doen als jezuïeten? Om deze eigen handelwijze in de ziekenhuiscontext te illustreren wil ik hier de verschillende krachtbronnen belichten die op mijn leven als pastor énals jezuïet invloed uitoefenen. Het zijn stuk voor stuk typisch ignatiaanse krachtbronnen.
Toen ik in september 1980 in de Sociëteit intrad, had ik niet het minste vermoeden dat ik de weg van het ziekenhuispastoraat zou inslaan. Enkele maanden na onze intrede werd ons gevraagd een eerste experiment of “levenservaring” aan te vatten. Dit soort ervaringen is een vrucht van het genie van onze stichter, de heilige Ignatius. Hij wilde dat de novicen zouden groeien in vertrouwelijke omgang met God, en later in het apostolaat echt betrokken zouden zijn op de wereld met zijn noden. Hij begreep dat dit dubbele doel kon worden bereikt door de confrontatie met contrastsituaties, waarin de novice tijdens een aantal van deze “experimenten” zou worden ondergedompeld. Met werken in contrastsituaties wordt bedoeld: precies daar God dienen waar Hij niet vanzelfsprekend aanwezig is, namelijk te midden van armoede, onrecht, discriminatie, enzovoorts.
Aan mij stelde de novicemeester een levenservaring voor als hulpverlener in een ziekenhuis te Brugge, een klassiek ignatiaans experiment. Ignatius, die zelf een ziekteperiode had doorgemaakt als gevolg van zware verwondingen tijdens een veldslag opgelopen, heeft altijd oog en hart gehad voor de noden van de zieken. Zelf heeft hij gedurende een jaar in een opvanghuis voor pelgrims te Manresa de zieken verzorgd. De vraag van mijn novicemeester riep weerstand in mij op. Ik had geen zin om naar Brugge te gaan. In feite worstelde ik met grote angst, de angst om mensen te benaderen in hun aftakeling, in hun gebrokenheid, in hun sterven. Tegen heug en meug ben ik dan toch maar vertrokken. En precies daar in Brugge heb ik het virus opgescharreld. Het bleek warempel een goedaardig virus te zijn! De confrontatie met zieke, lijdende mensen werd voor mij een weg van echte bekering. Het waren de zieken die mij bekeerden. Ze confronteerden mij met mijn eigen wonden, mijn eigen kwetsbaarheid, beperktheid en kleinheid. Gaandeweg groeide in mij diepe dankbaarheid, de dankbaarheid het leven van gebroken mensen te mogen delen. Deze zieken maakten mij gelukkig, tegen al mijn verwachtingen in. Terwijl ik hen droeg en tegemoet kwam aan hun behoefte aan steun en begeleiding, wist ik mij ook zelf door hen gedragen. De relatie tussen hulpbehoevende en hulpverlener als een ontmoeting tussen mensen die beiden door het leven verwond zijn, greep mij aan en stimuleerde mij tot verdieping, tot meditatie en gebed.
Naar aanleiding van deze eerste ervaring begon ik me af te vragen of dit soort apostolaat niet iets voor mij zou zijn… Gezonden worden om anderen helend nabij te zijn in de geest van Jezus en zijn Blijde Boodschap, in de geest van het Exodusverhaal, waarin God tegen Mozes zegt: “Ik heb de ellende van mijn volk gezien. Ga! Ik zend u naar de farao om mijn volk uit Egypte te bevrijden!” (Ex 3,7.10). Was ik niet geroepen door de God van het Leven om, door zijn Geest gedreven, op mijn beurt een teken te zijn van bevrijding voor zovele gewonden? Deze vraag heeft mij niet losgelaten. Anderhalf jaar later stelde de novicemeester me voor een gelijkaardig experiment te doorleven in een groot bejaardentehuis te Brussel. Tijdens deze tweede proeftijd werd mijn aanvoelen bevestigd. Na drie jaar theologiestudie peilde mijn provinciaal naar mijn affiniteit met het ziekenhuispastoraat. Na enige overweging zegde ik toe. Ik kon beginnen.
Zo werd ik dus geroepen om Gods getuige te zijn in de ziekenhuissector. Geregeld vragen de mensen mij: “Hoe ben je daartoe toch gekomen? Wat heeft je bewogen? Hoe hou je het vol in die wereld van lijden en dood?” Een rationeel antwoord kan ik hierop niet geven. Ik kan alleen met veel overtuiging bevestigen dat ik dit werk graag en met vreugde doe, zonder te vervallen in routine, ofschoon ik in deze boeiende werkomgeving ook woestijnmomenten ken. Maar ongeacht de wisselende omstandigheden en stemmingen blijf ik vurig verlangen een teken te mogen zijn van Gods liefde voor de zieke mens – tot Gods meerdere eer en glorie. Op die manier wil ik God de ruimte geven om zijn werk van liefde en heling te realiseren in deze welbepaalde verscheurde wereld.
Het is een goede zaak gedreven en gemotiveerd te zijn en dat ook te blijven. Maar voor kwaliteitsvol ziekenhuispastoraat is meer nodig. Gedrevenheid moet voortdurend worden aangevuld door een gedegen permanente vorming. In onze ignatiaanse traditie wordt de vorming als een belangrijke pijler beschouwd van een vruchtbaar apostolisch leven. Een degelijke vorming is een must, wil een jezuïet op een evangelische manier zijn zending vervullen. Twee vragen zijn in dit verband belangrijk: in welke context werk ik en over welke specifieke instrumenten dien ik te beschikken? Actief in een hoog professioneel milieu werk ik dag in dag uit samen met professionelen. Ik dien dus ook zelf als pastor naar een zekere professionaliteit te streven. Op deze vereiste wordt de laatste jaren door de vormingsverantwoordelijken grote nadruk gelegd. Van mijn oversten heb ik dan ook alle ruimte gekregen om mijn competenties als pastor verder te ontwikkelen en te vervolmaken. De tijd is al lang voorbij dat ziekenhuispastores (zowel priesters als leken) er zomaar aan konden beginnen. Onvoorbereid aan de slag gaan zou trouwens heel nadelig kunnen uitvallen voor de zieke, die meer verwacht dan een sympathiek schouderklopje of een beetje vriendelijkheid.
Hoe kun je je dan als pastor profileren en hoe kun je opkomen voor je eigen inbreng? Het is allerminst evident voor een pastor om zijn plaats te vinden in deze hooggespecialiseerde wereld, waarin de zieke mens meer en meer wordt geobjectiveerd en gereduceerd tot een meetbaar gegeven, met het gevaar dat de diepere bestaansvragen waarmee de zieke worstelt buiten het gezichtsveld van de hulpverlener vallen.
Met betrekking tot mijn opleiding heb ik voor mezelf altijd een onderscheid gemaakt tussen het weten en het kunnen. Wat het weten betreft staat buiten kijf dat een degelijke theologische scholing noodzakelijk is en blijft. Als pastor moet ik vrijwel dagelijks op een gelovige manier omgaan met de fundamentele levens- en geloofsvragen die bij de zieke opkomen: zijn eindigheid (sterven en dood), zijn bestemming. Gelukkig bevatten de cursussen die ik heb gevolgd ook goede inleidingen in de hedendaagse menswetenschappen, het leren van luistervaardigheden en gesprekstechnieken, een inwijding in de klinische psychologie en de algemene ziekteleer, enzovoorts.
Naast het weten wordt van mij ook een kunnen verwacht, zoals praktische vaardigheden om met zieke mensen te converseren ongeacht hun ziektebeeld, om overleg te plegen met artsen en verpleegkundigen teneinde een gepaste bijdrage te kunnen leveren in het ziekte- en genezingsproces van de betrokkene. Ook de viering van de sacramenten verdient de nodige aandacht.
Door stages (als gewijde en niet-gewijde) ben ik erin geslaagd dit weten en kunnen geleidelijk in mijn roeping en beroep te integreren. Zo heb ik het klappen van de zweep geleerd. Vooral de sessies klinische pastorale vorming waren verhelderend en nuttig.
Maar hoe je het ook draait of keert, het komt erop aan een bezielde, gelovige, evangelische aanwezigheid te zijn in een overwegend geseculariseerde, pluralistische wereld. Daar was ik zelf zeer op bedacht. Ik wou in geen geval overkomen als een koele, afstandelijke pastor, die zoals de andere professionelen zijn werk gewoon “goed” doet, naar behoren, zonder meer. De Geestelijke Oefeningen van Ignatius hebben mij erg geholpen om die valkuil te vermijden. Mijn vorming als jezuïet werd vanaf het begin door deze Oefeningen bepaald. In mijn apostolisch leven kon ik ze perfect toepassen. Dit instrument geldt als een leidraad om God te dienen in deze wereld met ruimte voor een soepele gebedsmethode. De Geestelijke Oefeningen zijn het grondstramien van mijn leven en activiteit. Ik blijf er voedsel uit halen voor onderweg, om met zieken om te gaan, om de verlangens van de zieke ruimte te geven, om hem te helpen zijn weg te vinden in de eigen ziektegeschiedenis.
De Geestelijke Oefeningen bestaan uit vier momenten, vier gebedsperiodes die rekbaar zijn in tijd. In het eerste moment gaat het vooral om de mens in zijn gebrokenheid, in zijn zondigheid. Het doel dat Ignatius hiermee beoogt is de betrokkene Gods goedheid te laten ontdekken die hem geschonken wordt als antwoord op zijn kleinheid. Als pastor ben ik vaak een bevoorrechte getuige van de persoonlijke geschiedenis van de zieke. Ik mag naar veel zulke verhalen luisteren. Verdriet en pijn maken daarvan een essentieel deel uit. Zo komt men tot het besef dat mensen die ziek zijn een soort crisis doormaken, een doortocht, en dat doet hen grondig en lang nadenken over hun leven. In die omstandigheid komt er vaak heel wat naar boven. Door de zieke mens die mij zijn leven toevertrouwt met schroom en eerbied te benaderen kan ik hem al helpen om een eerste stap te zetten op de weg naar aanvaarding en barmhartigheid. Soms kan ik dan verwijzen naar de mee-lijdende God. Soms ook niet. Ik moet daarin heel tactvol zijn en niet te vlug willen gaan. Als het wel kan, draait dit niet zelden uit op een echte “levensbiecht”. Zo tracht ik mensen te helpen om tot verzoening te komen, en dat kan heel bevrijdend voor hen zijn.
In de tweede etappe van de Geestelijke Oefeningen vraagt Ignatius aandacht voor de persoon en het leven van Jezus, voor de manier waarop Jezus met mensen omging. Voor mij betekent dat: in het voetspoor treden van de helende Jezus. Wie de genezingsverhalen in het evangelie in ogenschouw neemt, komt al snel tot het inzicht dat het gaat om veel meer dan fysieke genezing alleen: het gaat om heil, lichamelijk heil, maar ook maatschappelijk en spiritueel heil. Dat ervaar ik ook in mijn werk: mensen die medisch gezien niet genezen worden, of erger nog fysiek achteruitgaan, kunnen met zichzelf en hun leven helemaal in het reine komen. Die mensen hebben heil ontvangen. In veel gevallen betekent dit dat mensen met hun ziekte gaan leven, de ziekte aanvaarden en ze een plaats geven in hun leven, niet om stil te blijven staan, maar om door te gaan en hun leven ten volle te doorleven zoals het is. In het voetspoor van de helende Jezus treden betekent voor mij onder meer: die zorg van Jezus voor de zieke mens verinnerlijken, mij de houding die ik in die verhalen lees eigen maken, groeien naar gelijkvormigheid met Jezus, in de gezindheid van Jezus treden. Dat kan op veel manieren gebeuren. In tal van genezingsverhalen haalt Jezus bijvoorbeeld de zieke uit de massa naar voren en plaatst hem of haar in het centrum. Kan ik in deze gezindheid de kamer van een zieke betreden? Probeer ik op die manier naar zijn of haar verhaal te luisteren of is deze mens voor mij maar iemand uit de massa? Ik tracht mij te spiegelen aan Jezus door tastbare tekenen van verbondenheid te stellen en zo de strijd aan te gaan tegen vele vormen van eenzaamheid. Die eenzaamheid slaat soms pijnlijk toe als de zieke zijn onmiddellijke omgeving ziet kleiner worden en afbrokkelen. In Jezus’ voetspoor treden betekent dan concreet dat ik van bezoeken aan eenzamen een prioriteit maak.
In een derde etappe nodigt Ignatius mij uit het lijden en de dood van Jezus te overwegen. Wat verwacht wordt zijn geen bespiegelingen over het lijden, wel een stilstaan bij de vraag hoe ik in navolging van de Heer bij lijdende mensen sta. Twee uitspraken van Jezus op het kruis blijven mij in dit opzicht inspireren, omdat ik ze ook in zekere zin achter de woorden van vele zieken bespeur. De eerste is: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?” (Mt 27,46). Dit is het Getsemane van de zieke. Hoe meer ik met lijden geconfronteerd word, hoe sprakelozer ik erbij word, vooral als ik de onontkoombaarheid van het lijden begin te beseffen. De tweede: “In uw handen beveel ik mijn geest” (Lc 23,46). Dit is de geloofsovergave. Van deze geloofsact mag ik als pastor af en toe getuige zijn. Keer op keer ontroert het mij dan te zien hoe een mensenleven tot vervulling komt, hoe een mens zijn leven kan geven ook al lijdt hij, hoe een mens de trouwe God op het spoor komt en zich aan Hem gewonnen geeft.
In mijn pastoraat beleef ik ook Stille Zaterdag. Stille Zaterdag is voor mij verstilling, geduldige, waakzame aanwezigheid, het uithouden met de zieke, hem of haar trouw blijven. Stille Zaterdag is de dag waarop de onopgeloste vragen rond lijden en dood worden “losgelaten”. De pastor en de zieke “kunnen niet meer”. Het is het begin van een rouwproces, van eindeloze dagen waarin niets gebeurt maar die toch een aanzet kunnen zijn tot een nieuw, hoopgevend begin. Dat hoopvol begin moet begrepen worden als een nieuwe innerlijke groei in het hart van de zieke, ook al schijnt zijn toestand uitzichtloos en biedt de geneeskunde geen levensperspectief meer. Stille Zaterdag geeft mij ruimte om los te laten en te herleven, in stille nabijheid.
In de vierde etappe wordt de verrijzenis van Jezus overwogen. Jezus’ Geest triomfeert en is sterker dan de dood. In die Geest gaan staan, in die Geest getuigend optreden, dat is voor mij het vierde moment. Toegepast op mijn werk onder de zieken betekent dit voor mij concreet: durven opkomen voor het onpeilbare mysterie van het geschonken leven, protesteren wanneer het leven mensonwaardig wordt, in dialoog treden met andere hulpverleners om de zieke mens zo goed mogelijk bij te staan en te beluisteren, peilen naar wat hij of zij verlangt met eerbied voor elke levenskeuze en overtuiging, overleg plegen met de zieke en het medisch team over moeilijke ethische beslissingen als abortus en euthanasie.
Meerdere decreten van de laatste Algemene Congregaties van de Sociëteit handelen over mijn werkomstandigheden als ziekenhuispastor. In het bijzonder de 32e Algemene Congregatie (1974-1975) legt de nadruk op onze aanwezigheid in een seculiere, ontkerstende wereld. Daarin kan ik mijn werkdomein perfect herkennen. Het is mijn vrijwillige keuze geweest om evangelisch dienstwerk te verrichten in een openbaar ziekenhuis met vrijzinnige strekking. Mijn werkveld is een pluralistische wereld, waar verschillende gezindten samenkomen en zieken van allerlei religieuze signatuur maar ook veel zoekende mensen worden verzorgd. Ik beleef mijn missie als een persoonlijk appel om in die wereld het evangelie ernstig te nemen. In een sfeer van verdraagzaamheid en wederzijds respect tracht ik hier het evangelie concreet vorm te geven en word ik op mijn beurt geëvangeliseerd door anderen. De samenkomsten met de verschillende bedienaren van de eredienst en met de lekenconsulenten zijn opbouwend. We leren omgaan met mekaars verschillen, broederlijk verenigd als we zijn rond die ene bekommernis: hoe kunnen we het beste de zieke mens dienen?
De recente Algemene Congregaties verlangen van de jezuïeten ook een bijzondere aandacht voor de zwakken en berooiden in de samenleving. In het openbaar ziekenhuis in Brussel word ik dagelijks met de neus op schrijnende armoede gedrukt en zie ik met lede ogen aan hoe onrechtvaardig onze maatschappij kan zijn. De vele gezichten van de verborgen armoede zijn er present: vluchtelingen, mensen zonder papieren, mensen die op straat leven. Een groot aantal zieken is in dit ziekenhuis beland als gevolg van geweldpleging. Solidariteit is dan voor mij: de minder bevoorrechte, onmondige zieken bijstaan in overleg met de vele sociale instanties die de hoofdstad telt.
Kerk-zijn als kerkopbouw
Tot slot, hoe kerk zijn in dit pastoraat? Tegen de achtergrond van de huidige maatschappij en de veranderde kerksituatie streven de jezuïeten naar meer en nauwere samenwerking met leken, om samen met hen en overeenkomstig hun eigen charisma te bouwen aan het Rijk Gods. Vanaf het begin werk ik in een pastorale ploeg die naast godgewijden ook leken telt die speciaal voor dit pastoraat werden geselecteerd en opgeleid. Zij tonen aan de zieken en aan het ziekenhuispersoneel een nieuw gelaat van de kerk. De tijd van de klassieke priester-aalmoezenier die alles doet en dirigeert zoals hij het ziet, is definitief voorbij. Als priester en verantwoordelijke van het team heb ik de taak om aan mijn medewerk(st)ers ruimte te geven om op hun eigen specifieke wijze de zieken nabij te zijn. Het is ook verrijkend mij door hen te laten bevragen en te luisteren naar hun inbreng. Beetje bij beetje werpt zo’n samenwerking vruchten af bij de zieken en bij het personeel. Zij vragen om de aanwezigheid van een geloofwaardige, dienende kerk in al haar verscheidenheid. Wij werken samen in een bedrijf; in dat bedrijf, buiten de kerkelijke structuren, krijgen zieken die zich om welke reden ook van het instituut kerk hebben verwijderd, de kans om – in alle vrijheid – hun geloofsleven te delen met een gemandateerde pastor die discreet en respectvol kan luisteren.
Besluit
Al de bovengenoemde aspecten van het ignatiaanse apostolaat zou ik in één zin willen samenvatten: jezuïet-zijn is de Heer volgen waar Hij je zendt, als leerling, als gezel en als pelgrim, in verbondenheid met de hele Sociëteit en met de universele kerk.
Leerling van Jezus zijn betekent voor mij: Hem ontmoeten in het gelaat van de gekwetste. Hij alleen leert mij in verschillende lijdenssituaties zinvol op weg te gaan met mensen die vragen om heil en heling.
Als pelgrim ben ik steeds onderweg, van de ene zieke naar de andere. Zo tracht ik steeds open te staan, beschikbaar te zijn voor het onverwachte en het gratuite van een ontmoeting.
Gezel zijn is voor mij: met Jezus een persoonlijke band aangaan, Hem aanwezig weten in mijn leven en op Hem vertrouwen. Hij gaat met mij mee, bezielt mij en roept mij op om in zijn Naam aan de zieke te zeggen: Wees niet bang, ik ben met u, “want mijn juk is zacht en mijn last is licht” (Mt 11,30).
Ik kan mij helemaal herkennen in de woorden van zuster Mariola López Villanueva, die een prachtig artikel in Cardoner als volgt besluit (2011|1, blz 41):
“Jezus wil het brandpunt van mijn leven zijn en de drijvende kracht naar het Koninkrijk. Hij wenst mij te zalven met dezelfde Geest die Hij ontving (Lc 4,16-21). Ik moet Hem toelaten die Geest over mij uit te storten: over mijn voeten, zodat ik uitga naar hen die buiten staan of veraf zijn; over mijn handen, zodat ik zegenend hen kan aanraken die nooit aangeraakt worden; over mijn ogen, zodat ik kan zien dat er in het hart van de werkelijkheid goedheid is en barmhartigheid; over mijn mond, zodat ik woorden mag spreken die genezen en oprichten; over mijn oren, zodat ik de schreeuw in anderen kan horen; over mijn hart, gewond en geopend, zodat de stroom van zijn liefde erdoorheen kan vloeien.”
Deze voordracht werd gehouden te Mechelen op 10 mei 2011. Ze was een onderdeel van een reeks opgezet naar aanleiding van vierhonderd jaar aanwezigheid van de jezuïeten in Mechelen. Pater Vincent Ferrant overleed op 5 mei, 2013, op de leeftijd van 63 jaar.
Bekijk alle artikelen van Cardorner