door Tiziano Ferraroni S.J.
door Tiziano Ferraroni S.J.
“Gods wil doen”, wat betekent dat? Ignatius, een man met een sterke wil en een diepe persoonlijke relatie met God, kreeg stap voor stap meer inzicht. De samenhang tussen Het verhaal van de pelgrim en het Geestelijk dagboek illustreren de weg die Ignatius ging.
Neem, Heer, en aanvaard
heel mijn vrijheid,
mijn geheugen, mijn verstand en heel mijn wil,
alles wat ik heb en bezit.
U hebt het mij gegeven,
aan U, Heer, geef ik het terug.
Alles is van U,
beschik erover geheel volgens uw wil.
Geef dat ik U mag liefhebben,
die genade is mij genoeg.
Geestelijke Oefeningen 234
Hoe kun je dit gebed, voorbeeld bij uitstek van de overgave van zichzelf in de handen van een Ander, in verband brengen met de onvermoeibare en vastberaden persoonlijkheid van de auteur, Ignatius van Loyola? Deze woorden zijn gericht tot de retraitant aan het eind van de retraite wanneer deze zich voorbereidt op de terugkeer in de wereld om daar zijn keuze in de praktijk te brengen. Hoe kun je de houding van zelfgave, waarop deze woorden doelen, daarmee verenigen? Deze vragen sluiten aan bij de aloude kwestie, die wel nooit beantwoord zal worden, over de plaats van activiteit en passiviteit in het geestelijke leven. Een kwestie waarin ook de vraag doorklinkt van hoe de wil van God te integreren in de eigen wil. Vroeg of laat wordt elke gelovige hiermee geconfronteerd, vaak wanneer Gods wil niet lijkt overeen te stemmen met de eigen wil. Dan verwerft de smeekbede “Uw wil geschiede” haar volle gewicht en is het niet meer mogelijk haar lichtzinnig uit te spreken. Twijfels steken de kop op: is het mogelijk dat mijn wil en die van God zo zeer verschillen? Vergis ik me soms in mijn interpretatie van de wil van God? Moet ik koste wat het kost trouw blijven aan mijn oorspronkelijke plannen of moet ik me overgeven aan de wil van iemand anders?
Ook al is het waar dat niemand kan antwoorden in onze plaats of ons de moeite kan besparen die elke situatie van ons vergt, de antwoorden van mannen en vrouwen die ons zijn voorgegaan, kunnen helpen onze actuele taak te volbrengen. Daarom verdiepen we ons in de werken van Ignatius van Loyola die, in plaats van de kwestie op een speculatief niveau te benaderen, ons een weg wijzen. De verschillende “haltes” op zijn weg tonen ons iemand die geleidelijk aan leerde plaats te ruimen voor een wil die niet de zijne was en ontdekte dat dit parcours zijn wil niet brak, maar juist versterkte en vruchtbaarder maakte. Zijn autobiografie, Het verhaal van de pelgrim, of kortweg Het verhaal (V), toont ons de eerste fases van dit inwijdingsproces. Zijn Geestelijk dagboek daarentegen laat het einde van dit proces zien; er is nu geen sprake meer van twee afzonderlijke, maar van één enkele wil, waar eenieder niets anders verlangt dan de verwezenlijking van de vrije wil van de ander.
In de spiegelkamer
In zijn jeugd stelde Iñigo – zijn oorspronkelijke naam – zich geen vragen omtrent de wil van God. Andere zaken wekten zijn verlangens, zoals de eerste paragraaf van Het verhaal laat zien: “Tot zijn zesentwintigste was hij iemand die zich overgaf aan de ijdelheden van de wereld. Wat hij vooral graag deed, was het zich oefenen in het hanteren van de wapens, met een groot en ijdel verlangen daarbij eer te behalen.”
Er veranderde iets in de nasleep van de slag van Pamplona. Terwijl hij in zijn ouderlijk huis herstelde van zijn ernstige verwondingen, vond hij geen andere manieren om de tijd door te brengen dan het lezen van een Vita Christi en een verzameling heiligenlevens (V6) – de enige boeken die voorhanden waren. Dankzij deze lectuur in zijn eenzame kamer en een aantal zeer persoonlijke inzichten, openbaarde God zich in zijn ziel. Vanaf dat moment richtten zijn verlangens zich op het verrichten van grote daden voor God (V7, 9). Eenmaal hersteld komen we hem tegen op weg van Loyola naar Manresa, als pelgrim – zo beschreef Ignatius zichzelf graag – die zich overgaf aan strenge ascetische praktijken in navolging van de heiligen van wie hij de biografieën gelezen had.
Kunnen we zeggen dat Ignatius toen de wil van God volbracht? In zekere zin wel, zo laat Het verhaal ons doorschemeren, omdat de kwestie van Gods wil nu deel uitmaakte van hoe hij zijn leven wilde inrichten en omdat hij de weg van bekering tot deze wil nu tenminste was ingeslagen. Maar dit verlangen was nog oppervlakkig en onrijp. De verteller waarschuwt meermaals in zijn commentaar om het standpunt van de pelgrim niet zonder voorbehoud over te nemen. De pelgrim was er overigens van overtuigd dat hij de wil van God vervulde. In Het verhaal kunnen we lezen dat, hoewel de pelgrim zich voornam om de heiligen te imiteren, hij daarbij naliet rekening te houden met bijzondere omstandigheden (V9) en dat hij, hoewel hij vertroosting ondervond, ver verwijderd was van zichzelf en van God. “Hij lette helemaal niet op iets innerlijks. Wat nederigheid was wist hij niet, noch wat liefde was of geduld, evenmin wat onderscheiding was waarvan deze deugden regel en maat kregen” (V14). Zijn verlangens, ofschoon “heilig”, hadden geen betrekking op de werkelijkheid en bleken bijgevolg illusies. Wanneer we goed kijken zien we hier iemand die, ondanks zijn sterk verlangen om Gods wil te doen, naliet om God te vragen wat Hij nu werkelijk van hem wilde. Was deze wil, waarvan hij veronderstelde dat het de wil van God was, uiteindelijk niet een projectie van zijn eigen wil, van zijn verborgen ambities?
De overgave
Aan het begin van zijn pelgrimstocht verloor hij zich nog in grootheidswaanzin onder het mom van heiligheidsidealen. Maar God heeft hem niet in de steek gelaten met deze vertekende beelden. Hij heeft hem geleidelijk aan begeleid naar een steeds diepere kennis van zichzelf en van God om op die manier zijn diepste verlangens te vervullen. Dit gebeurde echter niet zonder een ernstige crisis door te maken. Ignatius moest de leegte ervaren, voelen wanneer een weg doodloopt. De crisis vond plaats en kwam tot een oplossing in Manresa. Hij leidde daar er een hardnekkig ascetisch bestaan, maar in plaats van de verhoopte vertroosting te ervaren, werd hij steeds troostelozer, wanhopiger – in die mate zelfs dat hij zelfmoordplannen koesterde (V24). Hij verwachtte toenemende vrede te voelen vanwege de zonden waarvoor hij boete had gedaan en vreugde vanwege de herstelde relatie met God, maar hij voelde zich verlaten, geketend door scrupules, radeloos. Niet in staat om uit eigen kracht uit deze impasse te raken, roept Ignatius God toe: “Help mij, Heer, want noch bij de mensen, noch bij enig ander schepsel vind ik een geneesmiddel. Als ik zou denken het te kunnen vinden, zou geen moeite me te groot zijn. Laat U mij zien, Heer, waar ik het kan vinden. Al moest ik een hondje achterna lopen om van U het geneesmiddel te krijgen, ik zou het doen.” (V23) Dit is de eerste keer in zijn autobiografie dat de pelgrim zich direct tot God richt en hem aanspreekt met “U”. Is deze smeekbede geen duidelijke bekentenis van onmacht en een volledige overgave van zichzelf in de handen van God? Is deze noodkreet geen bewijs van het tekortschieten van zijn oude overlevingsstrategieën, zijn illusies van autonomie, de openbaring van de noodzaak dat een Ander hem komt redden? Zoals de roep van de drenkeling om een reddingsvest toegeworpen te krijgen? Het is hier dat de pelgrim plotseling ervaart bevrijd te zijn van zijn scrupules, met de zekerheid dat God hem bevrijd heeft “in zijn barmhartigheid” (V25). Een Ander was uiteindelijk binnengedrongen in de meest verborgen hoeken van zijn binnenste en bracht hem iets ongehoords: de Ander vertoonde zich onvoorwaardelijk aan hem in de vorm van de wil om te leven. Voortaan had Ignatius niets meer te vrezen, want hij kon zich in volle vertrouwen overgeven aan die Ander.
Op de tast
Deze transitie markeert een radicale ommekeer in het leven van de pelgrim, een point of no return. Van nu af aan is God een constante aanwezigheid in zijn geweten en hij zal nooit nalaten hem en zichzelf te ondervragen om te komen tot de onderscheiding van zijn wil en deze resoluut uit te voeren. In deze beweging wordt de wil van de pelgrim geenszins onderdrukt; in tegendeel, zij is juist levendiger en meer geïntegreerd met slechts één doel: de wil van God volbrengen. Geleidelijk aan verfijnt hij ook de manier om deze wil te begrijpen zonder het risico deze te verwarren met zijn eigen wil: de interactie van de omstandigheden met zijn innerlijk is zonder omwegen gericht op God. Soms zal het de beweging zijn van aantrekking of afstoting, als voelbare reactie op de omstandigheden, die de rol van kompas vervult. In andere gevallen zal dat de gehoorzaamheid zijn aan objectieve criteria die zich aandienen. Soms zal deze interactie hem makkelijk afgaan, in andere gevallen zal de wil van God moeilijker te ontcijferen zijn.
Een voorbeeld uit de autobiografie kan zijn manier van doen in de periode onmiddellijk na de crisis duidelijk maken. Sinds zijn bekering had de pelgrim altijd het plan gekoesterd om naar Jeruzalem te gaan (V8,9,16), zich daar te vestigen, voortdurend de heilige plaatsen te bezoeken en de zielen te helpen (V45). Eenmaal aangekomen in het Heilig Land botst hij op het verbod om er te blijven vanwege de buitengewoon gevaarlijke situatie. Ignatius verzet zich hier krachtig tegen en verklaart dat hij alleen maar zal vertrekken wanneer men hem daartoe zou “dwingen onder zonde” (V46). Zodra de provinciaal van de franciscanen aangeeft dat hij van de Heilige Stoel de autoriteit heeft gekregen om hen die niet gehoorzamen te excommuniceren, is Ignatius ervan overtuigd dat het “niet de wil van onze Heer was dat hij op die heilige plaatsen zou blijven” (V47). De gedecideerde gehoorzaamheid die Ignatius betoont tegenover deze man van de Kerk is iconisch voor een persoonlijkheid die tegelijkertijd vastberaden en onderworpen is aan de wil van een Ander. Zijn verlangen wijkt niet voor levensgevaar, maar trekt zich zonder verzet terug wanneer hij het risico loopt God te beledigen.
Een tot bloei gekomen wil – gericht op God
Het verhaal toont ons hoe een man tot bloei komt en geleidelijk aan leert de wil van God te verstaan en hem een volwaardige plaats in zijn leven te geven. Op het einde van de autobiografie kunnen we zien hoe de wil van Ignatius en Gods wil zich steeds meer verstrengelen, met elkaar in overeenstemming komen en zich richten op eenzelfde doel – maar het zijn nog altijd twee diverse verlangens die verschijnen. Maar Ignatius schreef ook zijn Geestelijk dagboek, wat ons een unieke inkijk biedt op zijn innerlijk leven en ons een andere mogelijkheid laat zien: dat de wil van God en de wil van de mens één kunnen worden. Het Geestelijk Dagboek (D) onthult een lange innerlijke weg, met veel pieken en dalen, die de auteur er uiteindelijk toe leidt een eenheid van zijn eigen wil en die van God te bereiken.
Laten we even de contouren van dit proces schetsen. Ignatius schrijft zijn Dagboek tussen 1544 en 1545. Hij is gekozen tot algemeen overste van de orde in wording en hij moet een beslissing nemen over de inkomsten van de kerken die aan de jezuïeten zijn toevertrouwd. Aan deze netelige beslissing wijdt hij lange periodes van gebed. Hij “wandelt” langs de verschillende opties, legt ze aan God voor, vooral tijdens de dagelijkse misviering. Vlak na de mis noteert hij de reacties die in hem opwelden. Zijn gehele wezen reageert op de meest subtiele veranderingen: het zijn vooral zijn tranen, hun kwaliteit en hun intensiteit, die voor hem indicatoren zijn voor het al dan niet goedkeuren van zijn standpunt door God. Naarmate Ignatius vordert in dit proces, wordt hem Gods wil inzake deze kwestie steeds duidelijker (D18). Ignatius komt er niet toe het onderscheidingsproces af te ronden; dit zou betekenen dat hij de wil van God zelf zou moeten overnemen. Het Dagboek laat ook een paar crisismomenten zien waarop Ignatius zich verontwaardigt over God die niet antwoordt op de manier waarop hij dit zou willen (D50). Tegenover deze uitbarstingen van irritatie staan steeds periodes van berouw en verzoening om de verloren harmonie weer te herstellen (D50). Op een ochtend wordt Ignatius wakker en voelt zich overweldigd door troosteloosheid (D145). Deze keer leidt de geestelijke dorheid er echter toe dat hij zich ondervraagt over zijn ongeordende gehechtheid aan vertroostingen (D146) en begrijpt hij dat “het God onze Heer meer zou behagen” dat hij de zaak zou afronden (D147). Aldus besluit hij voorrang te geven aan Gods welbehagen boven dat van hemzelf en neemt eindelijk zijn beslissing. Zodra Ignatius het woord “beëindigd” (D150) opschrijft, beginnen de tranen opnieuw te vloeien – een teken dat God de beslissing bekrachtigt.
We constateren dat het moment van Gods afwezigheid het moment was waarop Ignatius op zichzelf, op zijn eigen capaciteiten aangewezen was; God zelf werd op dat moment geschorst bij Ignatius’ beslissing. Het Dagboek toont ons een man die ernaar streeft zijn wil aan Gods wil te conformeren en die zich met hart en ziel ter beschikking stelt van God. Zijn beslissingen en de manier waarop hij deze neemt gaan steeds meer in de richting van dit doel. Het parcours dat we geschetst hebben laat evenwel zien dat dit niet betekende dat Ignatius afstand moest doen van zijn intelligentie, zijn wil en zijn vrijheid om een wil, een intelligentie en een vrijheid aan te hangen die buiten hemzelf lag; om in een heteronomie te treden. Integendeel, dit proces bevrijdt zijn intelligentie, zijn geheugen, zijn wil en zijn vrijheid van alles wat hem belemmert naar waarheid te handelen en brengt ze in overeenstemming met God. Zo is dat wat Ignatius wil dat wat God wil en vice versa. Wat God wil is dat Ignatius toegang krijgt tot zijn vrije wil. Er is nu nog slechts één enkele en unieke wil: die van Ignatius in God die overeenstemt met die van God in Ignatius.
“… omdat zij één is met de goddelijke liefde.” (GO 370)
Jerome Nadal, een van de jezuïeten die Ignatius persoonlijk gekend had, verklaart: “Hij volgde de Geest, ging niet aan hem vooraf. En op deze manier werd hij met zachte hand geleid, zonder dat hij wist waarnaartoe … Geleidelijk aan opende zich voor hem een pad en hij volgde het, wijselijk onwetend, met een eenvoudig hart dat overgeleverd was aan Christus.” Deze omschrijving van Ignatius’ manier van doen is wellicht een goede synthese van wat wij zojuist hebben uiteengezet, vooral de eerste zin, hoe paradoxaal ook – want hoe kun je nu de Geest volgen? Representatief voor onze wereld is het volgen van Christus die over de paden van deze wereld trok. In het gunstigste geval kunnen we een duwtje in de rug krijgen van de Geest, die erg vluchtig is. Maar Nadal insisteerde: “Ignatius ging de Geest niet vooraf, maar hij volgde hem”. Hoe hem te volgen die je per definitie niet ziet, hoort, aanraakt? Toch drukt dit beeld goed uit wat Ignatius in de loop van zijn tocht ontdekte: het gaat erom iemand te volgen die me alle ruimte laat, die zich terugtrekt zodat ik in vrijheid mijn capaciteiten kan aanwenden. Tegelijkertijd gaat het zeker wel om Iemand te volgen, zich volledig over te geven aan die Ander, want anders zou men alleen zichzelf volgen. Dit is de paradoxale omstandigheid van iemand die, overgeleverd in de handen van een Ander, merkt dat hij opengebloeid is en zijn talenten heeft ontwikkeld. Deze innerlijke houding vraagt tegelijkertijd een diepe spirituele gevoeligheid en een ongeëvenaarde vastberadenheid. Zoals we zagen heeft Ignatius deze houding niet van de ene op de andere dag verkregen. Hij heeft de kunst om zich over te geven stap voor stap geleerd (in dubbele zin: zichzelf overgeven en zich overgeven aan een Ander). Telkens weer kwam hij tot de ontdekking dat hij aan zichzelf teruggegeven werd en dat hij wat verder doorgedrongen was in de deugdzame cirkel van een mens die verlangt dat God God kan zijn en van een God die wil dat de mens volledig zichzelf kan zijn, waarbij de een toevertrouwd is aan de ander en slechts de volheid van de ander verlangt.
bron: Christus, n. 267 (juli 2020)
vertaling: Rita Vandevyvere en Wiggert Molenaar S.J.
De auteur is een Italiaanse jezuïet.
Tijdens zijn opleiding specialiseerde hij zich in de ignatiaanse spiritualiteit.
Hij doceert theologie en ignatiaanse spiritualiteit in Napels.