Ignatius’ ecclesiologie – “Met achting spreken over…”

Ignatius’ ecclesiologie – “Met achting spreken over…”

door Antonio Guillén SJ.

door Antonio Guillén SJ.

Richtlijnen “met het oog op de waarachtige gezindheid die wij in de strijdende kerk moeten hebben” besluiten de Geestelijke Oefeningen. Sommigen ervaren deze 18 richtlijnen als problematisch – ze lijken niet van toepassing in onze tijd. Pater Guillén bepleit dat voor een juist begrip ze in hun historische context geplaatst dienen te worden.

Een ignatiaanse bijdrage aan de ecclesiologie?

Het lijkt tegenwoordig niet erg populair om met achting te spreken over iets of iemand; in het algemeen niet, maar misschien in het bijzonder niet met betrekking tot de kerk. Met achting spreken wordt gezien als hielenlikkerij of het verbloemen van misstanden. En toch baseert Ignatius, die van het een noch het ander beschuldigd kan worden, zijn raadgevingen over onderscheiding met betrekking tot de kerk in termen van achting. Voor niet weinig auteurs is dit nu juist zijn beslissende bijdrage aan de katholieke vernieuwing van de zestiende eeuw en zijn meest prominente bijdrage aan de ecclesiologie sinds die tijd.

De aanleiding hiervoor kan worden gevonden in de zogenaamde Richtlijnen om te komen tot een kerkelijke gezindheid aan het eind van zijn Geestelijke Oefeningen (GO 352-370). Maar weinig bladzijden uit de spirituele literatuur zijn doelbewust meer verdraaid en verkeerd geïnterpreteerd als deze. Het is dus niet verbazend dat hun boodschap verborgen is gebleven voor vele christenen.

Voor velen die niet bekend zijn met het proces van de ignatiaanse Oefeningen, zijn deze regels zoiets als partij kiezen in een theologische discussie. Ze reduceren ze tot een stellingname voor volksdevotie en bepaalde liturgieën of ze maken ze tot een bijna fanatieke verdediging van de orthodoxie in het algemeen en willen dat ze overal wordt onderhouden. Ze zijn echter niets van dat alles. Een dergelijke uitleg strookt niet met veel van deze regels waarvan de belangrijkste aanbeveling juist is om geen radicale standpunten in te nemen. Enerzijds is de toon van de oefeningen nergens polemisch, anderzijds sluit de ignatiaanse methode alles uit wat een open geest en een permanent respect voor de vrijheid in de weg staat.

Gezien het feit dat deze regels komen in de laatste fase van de Oefeningen, kan men ze alleen juist interpreteren als een middel tot onderscheiding met betrekking tot de kerk. In de woorden van Jesús Corella, een bekende ecclesioloog:

De moeilijkheid die velen ondervinden met deze regels is waarschijnlijk het gevolg van het over het hoofd zien van de context ervan. Het zijn geen spelregels of minimumvoorwaarden wat betreft orthodoxie ten aanzien van de kerk, maar het zijn regels ter onderscheiding. Wat zij proberen te onderscheiden is of de retraitant een juist begrip heeft van het mysterie van de kerk en wat voor effect dat op hem heeft. Het zijn geen voorwaarden voor perfectie, maar concrete opties in een leven in de Geest. Ze vereisen een volwassenheid, ze kunnen nooit van buitenaf begrepen worden en niet vanuit een slaafse zorg voor orthodoxie. Posities die neigen naar fanatisme verdraaien de ignatiaanse bedoeling van deze regels.

Opvallend is dat meer dan de helft van deze regels begint met “Met veel achting spreken over …” Sommige lezers kunnen verrast zijn bij het lezen van een tekst met een lange lijst van achtenswaardige praktijken of kerkelijke structuren van zeer ongelijk theologisch belang (sacramenten, liturgische plechtigheden, religieuze geloften, verering van relikwieën, volksdevotie, aflaten, penitenties, versiering van kerken, heiligenbeelden, theologische scholen, canonieke voorschriften…). Waarom altijd met achting spreken over en op dezelfde manier staan tegenover persoonlijke devoties, hoe legitiem ook, en beginselen die officieel zijn afgekondigd door de kerk? Wat heeft Ignatius voor ogen wanneer hij met betrekking tot zoveel verschillende dingen de term “achting” herhaalt? Lag er een bedoeling achter?  Een onderzoek naar de historische context van de regels kan zeer verhelderend zijn.

Met achting spreken over iets houdt niet in dat je het overneemt,
maar dat je er goed van spreekt.

Bij Ignatius’ aankomst in Parijs eind januari 1528 is de kerkelijke situatie allesbehalve rustig. Erasmus heeft de stad al verlaten, nadat de Sorbonne honderd stellingen ontleend aan zijn werken had veroordeeld; zijn bewonderaars, echter, blijven zijn woorden herhalen. Ook Calvijn zal korte tijd later vertrekken na een tumultueuze toespraak van een van zijn volgelingen aan de universiteit. De klaslokalen zijn onrustig en kritiek en veroordelingen komen van alle kanten.

Juist in de maand januari 1528 ontmoeten de bisschoppen van de regio Sens elkaar in Parijs om de situatie te bespreken en om opnieuw de dwalingen van Erasmus te veroordelen. Het concilie duurt negen maanden en Acta ervan worden pas gepubliceerd in 1529. De volgelingen van Erasmus reageren hier met verontwaardiging op en hun weerstand wordt publiek. Daar waar het regionaal concilie onaantastbare structuren ziet, zien de erasmianen bijna zonder uitzondering mogelijkheden tot hervorming en punten van kritiek. Op een gegeven moment wordt Parijs bezaaid met pamfletten die vijandig staan tegenover het offer van de mis en tegen de stellingen van het concilie van Sens. Arrestaties vinden plaats en mensen worden veroordeeld tot de brandstapel.

Later trekt Ignatius voordeel uit dit incident en de controverse die volgt om zijn kerkelijke visie uiteen te zetten. Het directe verband tussen het concilie van Sens en de eerste dertien ignatiaanse regels lijkt onbetwistbaar voor alle commentatoren. De historicus Santiago Madrigal vat het als volgt samen: “Wanneer je een blik werpt op de Acta van het concilie van Sens, bijeengeroepen in Parijs in 1528, dan springen de parallellen tussen de thema’s in de tekst van de Acta en de ignatiaanse regels in het oog.” Er is een duidelijke overeenkomst tussen bijna alle regels van Parijs en de Acta van het concilie van Sens; en waar dit niet gebeurt, kun je een directe verwijzing zien naar stellingen of uitspraken van Erasmus.

De punten die achting verdienen, worden echter niet direct gekozen door Ignatius, maar zijn afkomstig uit een lijst van omstreden onderwerpen die hij vindt tijdens zijn verblijf in Parijs. Zijn bijdrage is om een van die lijsten over te nemen, zonder partij te kiezen, en in elk van de stellingen te beginnen met “Met achting spreken over.” Hij verdedigt ze niet als onaantastbaar en hij bekritiseert ze ook niet als verwerpelijk. Hij stelt eenvoudigweg en boven alles dat ze achting verdienen; dat wil zeggen, dat je goed dient te spreken over deze punten.

Wat Ignatius in deze context in zijn hoofd heeft wanneer hij aanbeveelt om met achting te spreken over zoveel voorstellen wordt duidelijk wanneer je de onderwerpen waarvoor hij onvoorwaardelijke achting vraagt nog eens langsgaat. Het wordt onmiddellijk helder dat met achting spreken over voor hem niet gelijk staat met accepteren of verdedigen onder alle omstandigheden. Vier (!) van zijn acht eerste regels hebben in feite betrekking op onderwerpen die hij weldra als niet wenselijk zal beschouwen voor zijn Instituut of die hij, zoveel als hij kan, niet zal steunen.

In deze groep bevinden zich de regels over het bidden van het koorgebed en bepalingen over lichamelijke boetedoeningen (die je aantreft in de constituties van monastieke ordes en congregaties); hij zal van de paus gedaan krijgen dat de jezuïeten hiervan vrijgesteld worden. Ook is hij weinig enthousiast over de verering van relikwieën, het verzamelen van aflaten of de versiering van kerkgebouwen. Er zijn maar weinig verwijzingen naar zijn devotie voor relieken zoals dit ook geldt voor Franciscus Xaverius (hoewel niet voor Pierre Favre). Hij verhindert dat de zijnen deelnemen aan de handel in aflaten in Duitsland en hij verzet zich tegen de overdadige inrichting van de kapel van la Strada. Pas na zijn dood zou op deze plaats de majestueuze kerk van de Gesù verrijzen.

In het licht van deze uitzonderingen is het onterecht om de betekenis van “met achting spreken over” in Ignatius’ regels te interpreteren als een steunbetuiging aan of een verdediging van de orthodoxie van bepaalde kerkelijke structuren of praktijken, of het nu gaat om kaarsen of aflaten. Het gaat veeleer om een oproep om de werking van de Geest in al deze zaken te herkennen; er zijn christenen voor wie de Geest zich zo meedeelt. Het bewonderenswaardige aan Ignatius is dat hij dit volledig erkent, terwijl hij tegelijkertijd de aanwezigheid van de Geest accepteert op andere wijzen. Eigenlijk accepteert hij, met alle gevolgen van dien, een veelheid aan theologische, liturgische en canonieke meningen die alle even legitiem zijn in de kerk. Het enige wat hij niet toestaat is het belachelijk maken of verwerpen van elke situatie waarin de Geest zou kunnen handelen. Daarom moedigt hij elke christen aan om alles wat anderen oprecht naar God leidt te waarderen en hier positief over te spreken.

Pater Kolvenbach vat wat Ignatius wilde zeggen als volgt samen:

Sta me toe om u te zeggen dat “met achting spreken over” in de regels niet hoeft te betekenen dat we de praktijken die hij noemt, moeten aannemen. We weten dat Ignatius duidelijke grenzen stelde aan deze praktijken voor de leden van de Sociëteit van Jezus, maar wat hij betreurt is de neiging om deze aan te vallen en er de spot mee te drijven. Een vertegenwoordiger van deze tendens was Erasmus, overleden in 1536. Hij en zijn volgelingen waren geen ketters; zij deelden met Ignatius zijn contemplatieve benadering van de evangelies. Maar wanneer je Erasmus’ Enchiridion leest, merk je een negatieve en kritische houding op die tegengesteld is aan Ignatius’ manier van denken die geworteld is in zijn ervaring.

Met zijn herhaalde oproep om met achting te spreken in deze regels neemt Ignatius in zijn ecclesiologie afstand van standpunten die bitter, kritisch of fanatiek zijn. Hij vraagt ons om een veelheid van meningen en gedachten te accepteren, van welke kant deze ook komen, en opvattingen die niet overeenkomen met de onze niet te bekritiseren of te stigmatiseren. Dat is in het bijzonder de boodschap van de laatste regels die zijn geschreven in Rome in 1541 toen de controverse tussen zijn eerste metgezellen en de crypto-lutheraan Mainardi tijdens de vasten van 1538 weer wat tot rust was gekomen. De kerk kan niet bloeien wanneer meningen op de spits gedreven worden of wanneer omstreden houdingen gediskwalificeerd worden – zo zou je de bijdrage van Ignatius in deze regels kernachtig kunnen samenvatten.

Met achting spreken over de kerk – in alle opzichten

Wat voor kerk heeft Ignatius voor ogen? Een kerk die door en door heilig is, zonder enige aanwijzing van corruptie of machtsmisbruik in haar meer vooraanstaande leden? Zeker niet. Zijn aanwezigheid in Rome valt samen met een duidelijk zichtbare corruptie van het pausdom en van vele bisschoppen. Er is geen enkele anekdote of uitspraak van hem waaruit je kunt afleiden dat hij deze situatie accepteert of minimaliseert. Maar ook is het waar dat hij als gevolg van deze corruptie zijn ecclesiologie niet verandert.

Omdat Jezus zonder enige twijfel de strijdende kerk in al haar uitingsvormen liefheeft, is het heel duidelijk voor Ignatius dat haar morele realiteit, hoe dan ook, nooit de aanwezigheid van de Geest hierin kan weerleggen. De “hiërarchische kerk” (GO 353), dat wil zeggen de kerk zoals die zich aan ons presenteert en waarvan de bemiddeling van de hiërarchie deel uitmaakt, is door de wil van de Heer, “onze heilige moeder de kerk”. Hij noemt haar steeds opnieuw en met eerbied de “ware bruid van Christus”.

Alleen in deze context heeft het zin om – zoals hij dat doet – met achting te spreken over de besluiten van een hiërarchie aangetast door corruptie. Het was de hiërarchie die de hervormers rechtstreeks aanvielen toen zij de kerkelijke structuren bekritiseerden. Maar wat Ignatius vraagt, is om de hele kerk te achten, want de hele kerk in al haar volheid en in al haar onderdelen is het werk van de Geest. In de woorden van pater Corella:

Wanneer in de regels sprake is van de kerk mogen we hier niet alleen onder verstaan de paus of de bisschoppen of het magisterium of de geestelijken. In dit verband zijn de regels veeleer een serieuze uitnodiging om het ware beeld bij en een juist gebruik van de term “kerk” weer duidelijk te krijgen. Vanwege zijn nadruk op de kerk in haar geheel en het feit dat “hiërarchisch” een attribuut is van de kerk, past het ons om Ignatius te danken, want daardoor krijgen we aandacht voor meer en ook belangrijker aspecten dan alleen dat van autoriteit-gehoorzaamheid.

Met achting spreken over alles in de kerk betekent niet hetzelfde als de hiërarchie vleien of de ogen sluiten voor mogelijke corrupte praktijken of een materiële werkelijkheid negeren die destijds schadelijk was en dit opnieuw zou kunnen worden, nu of op welk moment dan ook. Integendeel, het is eerder een aanbeveling in gelijke mate gericht zowel aan de een als aan de ander, aan de hiërarchie en clerus én aan de rest van de kerk. Want we zijn allen geroepen om de Geest te ontdekken aan het werk ook in anderen; om meer en meer te kijken, met eerbied, naar hen die de dingen heel anders zien dan wij. Misschien is niets méér nodig in de kerk van vandaag, zoals in alle tijden, dan de bisschoppen en geestelijken te horen erkennen dat de Geest daadwerkelijk ook de gelovigen inspireert en te horen dat de gelovigen op hun beurt erkennen dat dezelfde Geest niet kan stoppen met het voortdurend zegenen van hun herders… Echt geloven in de Geest houdt automatisch in dat je deze dubbele erkenning levend houdt.

In een postuum artikel drukte Jesús Corella het zeer poëtisch uit in een lang citaat dat het verdient om helemaal te worden geciteerd:

Laten we niet vergeten dat de piramide niet het beeld is dat het beste past bij de kerk. We zijn geen piramide. De piramide was de toren van Babel of de graven van de farao’s. De kerk is eerder een bol: zoals de aarde, zoals de mensheid die erop leeft en naar het beeld van de hemelbol en vooral naar het beeld en de gelijkenis van de goddelijke essentie van de Drie-eenheid zoals Ignatius deze ervoer en niet onder woorden kon brengen. “Met achting spreken over” is God danken voor de verscheidenheid binnen de kerk. Het is positief en respectvol zijn over de diversiteit aan mensen, charisma’s, dienstwerken en functies in de kerk. Niets in haar heeft slechts één kleur; niets zou grijs moeten zijn. Met achting spreken over helpt ons allemaal om boven onszelf uit te stijgen om onszelf te vinden in de ontmoeting anderen, in liefde en respect voor de kerk en de mensen waaruit zij bestaat.

Voor iedere christen is de kerk “been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees” (Gn 2,23) en daarom kunnen we niet instemmen met haar te beschadigen of te verwoesten met onze kritiek. Geconfronteerd met de manier van doen van de volgelingen van Erasmus vraagt Ignatius aan de retraitant om nooit kwaad te spreken over de fouten, leugens en corruptie van de kerkelijke hiërarchie… behalve met “juist die mensen die ze kunnen verhelpen.” De manier waarop Ignatius in het huis van de professen in Rome de conversatie een andere richting opstuurde wanneer men in zijn aanwezigheid kwaad sprak over Paulus IV was spreekwoordelijk: “Laten we het hebben over paus Marcellus…” – want over hem konden de Romeinse jezuïeten veel achtenswaardige dingen zeggen.

Er is veel om in de kerk waarover je met achting kunt spreken wanneer je je blik richt op de aanwezigheid van de Geest erin. Overigens is het beter te zwijgen tenzij je iemand tegenover je hebt die de mogelijkheden heeft om dingen recht te zetten. Met kwaadspreken los je niets op, integendeel, veroorzaak je veel schade en boven alles doe je zo onrecht aan de Geest die in alles aanwezig is.

Liever achting voor het “wij” van de kerk
dan voor het “ik” van het individu

Erasmus stak de gek met de houding van “achting” toen hij kort en krachtig zei: “Wit kan niet zwart zijn ook al zegt de Romeinse paus dat dit zo is.” De ingenieuze agressiviteit van deze zin werd niet verminderd door het toevoegsel dat alleen maar schijnbaar vrede wilde brengen: “iets waarvan ik zeker weet dat hij dat nooit zal doen.” Waarom zegt hij dat hij weet dat hij dit nooit zal doen? Ging de paus dan niet door met zwart te noemen wat – volgens Erasmus – wit was?

In zijn antwoord was Ignatius zo verstandig om het essentiële te benadrukken en dat Erasmus vergeten was: “Van wat ik zie als wit te geloven dat dat zwart is als de hiërarchische kerk het zo bepaalt” (GO 365). Omdat, zoals specialist in de Oefeningen Santiago Arzubialde het goed uitlegt, “het niet gaat om dat wat natuurlijk en moreel evident is te ontkennen, maar om de goddelijke werkelijkheid zoals de feilbare mens die waarneemt niet te verabsoluteren.” Kunnen we soms spreken over de dingen van God met dezelfde absolute zekerheid als waarmee we verwijzen naar fysieke of zelfs sociale feiten? Bij de laatstgenoemde is de realiteit de realiteit, maar bij de eerstgenoemde is alles wat ik kan zeggen zonder verwaandheid dat “ik wit zie”. Hoe weet je of het wis en waarachtig wit is? Hoe kan iemand, op eigen gezag, zekere toegang hebben tot zulke geprivilegieerde informatie dan binnen het levende lichaam van de kerk?

In de wereld van Ignatius waarin het individu al belangrijker geacht werd dan de samenleving, kwam een resolute keuze voor een kerkelijk “ons” tegenover en eenzaam “ik” over als contra-cultureel. Ignatius rekent echter op de belofte van de aanwezigheid van de Geest in de kerk en daarom biedt hij hier enige regels voor de onderscheiding aan en geen axioma’s waartegen geen enkel beroep mogelijk is.

Aan het begin van deze regels herhaalt hij wat eigen is aan onderscheiding – de voorrang van het voelen boven het schijnbare: “Wij moeten elk eigen oordeel terzijde laten en onze geest bereid en gereed houden om in alles te gehoorzamen aan de ware bruid van Christus onze Heer, onze heilige Moeder, de hiërarchische Kerk” (GO 353).

Omdat deze woorden niet met dezelfde betekenis gebruikt worden als die Ignatius eraan geeft, zijn ze vaak ernstig verdraaid. Bedenk dat het “eigen oordeel terzijde laten” niet hetzelfde is als “niet denken” maar zich ontdoen van het eerder gevormde oordeel dat zich in ons vastgelegd heeft in die mate dat het nu onwrikbaar is – dat wat we tegenwoordig gewoonlijk “voor-oordeel” noemen. Zonder een voorafgaande zuivering laten we geen ruimte voor de vernieuwing door de Geest.

Gedurende het hele proces van ignatiaanse onderscheiding, is de oproep om het “eigen oordeel terzijde laten” – “alle oordelen waaraan iemand meer gehecht is dan goed is”, zoals later de secretaris van de orde, Juan Alfonso de Polanco, het met enige ironie zou zeggen – een essentiële voorwaarde. Daarom wordt de exercitant, volkomen terecht, gevraagd om het onderscheidingsproces aan te gaan zonder koppigheid. Hij dient bereid te zijn om hier afstand van te doen en “onze geest bereid en gereed [te houden] om [de kerk] in alles te gehoorzamen” (GO 353) en om “de geest bereid [te] houden om redenen te zoeken om ze [d.w.z. de geboden van de kerk] te verdedigen, in geen geval (…) ze aan te vallen” (GO 361). Dit niet doen, betekent de onderscheiding verwarren met je eigen mening.

Tegenover de wijdverbreide en destructieve kritiek stelt Ignatius voor een houding aan te nemen waarin met achting gesproken wordt en zo te komen tot voortdurende onderscheiding in de kerk. Het is belangrijk om met achting te spreken over elke uiting van de Geest, hoe raadselachtig en zelfs verrassend die ook is. Zeker, we vinden het allemaal erg moeilijk om de Geest niet te identificeren met onze eigen manier van denken! Het is nooit makkelijk om zijn gelijktijdige aanwezigheid te herkennen in onszelf en in degenen die niet denken zoals wij. Dat is waarschijnlijk de reden waarom allen altijd het beroemde advies van Ignatius – op de achtergrond in al zijn Oefeningen – voor ogen moeten houden: “Iedereen moet goed weten dat hij zoveel vooruitgang zal maken in geestelijke zaken als hij zich losmaakt van eigenliefde, eigen wil en eigenbelang” (GO 189).

Het is belangrijk te realiseren dat de Richtlijnen om te komen tot een kerkelijke gezindheid aan het eind van de ignatiaanse Oefeningen staan. Zij veronderstellen een zekere vaardigheid in de “regels voor onderscheiding van de geesten van de eerste week” over de troost en hoe deze zich manifesteert – toename van geloof, hoop en liefde, innerlijke vreugde en gemoedsrust – en de “regels met meer onderscheiding, meer geschikt voor de tweede week” over hoe te erkennen dat je misleid wordt – door subtiliteiten, bedrog en schijnbare goede redenen om ons te voeren tot iets dat “eindigt in iets slechts of verstrooiends of iets wat minder goed is” (GO 333). Zonder dit vooronderzoek dat ons in staat stelt om te onderscheiden tussen vertroostingen en bedrog, zijn de geestelijke overwegingen over de kerk niet samenhangend.

Met achting spreken over is het gevolg van de ontdekking van de werking van de Geest in alles en na te hebben gezien hoe deze werkt en zich weerspiegelt in concreto in de kerk. Zij is de vrucht van het vervuld zijn van dankbaarheid aan God en het duidelijk de goddelijke weerschijn kunnen zien in alles wat de kerk betreft. Bijgevolg is het ook de manier om het mogelijk te maken de Geest te herkennen, op basis van de voorbereiding van de ziel om de aanwezigheid van de Geest te voelen en te proeven (GO 2) midden in de realiteit van de kerk, aangezien deze behoort tot de Geest.

Achting voor de aanwezigheid van de Geest,
zelfs bij conflicten in de kerk

Waarschijnlijk staat de dagelijkse realiteit van veel christenen van nu ver van de kwesties en omstandigheden die Ignatius als voorbeeld nam voor zijn Richtlijnen voor een waarachtige gezindheid in de kerk. Maar kunnen ze een licht werpen op de kerkelijke conflicten die de meeste christenen van vandaag meemaken? Zonder enige twijfel, want het succes van deze regels bestaat hierin dat zij, los van de tijd waarin zij ontstonden, ons de juiste middelen tonen om welke geschillen of conflicten in de kerk ook maar goed te behandelen. Eigenlijk geeft Ignatius ze ons zodat wij een houding aannemen die open staat voor onderscheiding in de kerk. Anders gezegd, zodat wij oplossingen zoeken voor geschillen zonder het vuur van de Geest dat in ons brandt te doven, maar ook zonder te ontkennen – of ophouden te erkennen – dat dit ook in anderen brandt.

Een zeer voor de hand liggende en bijna onontkoombare toepassing van deze regels is het brede terrein waarover onderscheiden wordt binnen religieuze gemeenschappen. Communautaire discussies veronderstellen dezelfde basis als die Ignatius hier aangeeft – dat wil zeggen, respect tonen voor de aanwezigheid van de Geest in allen en de gezamenlijke zoektocht ernaar.

Ook vandaag zijn er de onvermijdelijke conflicten of meningsverschillen tussen verschillende institutionele entiteiten binnen dezelfde plaatselijke kerk (parochies, religieuze congregaties, apostolische bewegingen, het bisdom, pastorale diensten) waarvan je moet concluderen dat zij niet goed worden opgelost. Want het is zeker dat een autoritaire houding, een schaamteloze minachting, aanhoudende kritiek, de daaruit voortvloeiende bitterheid bij die en gene evenals institutionele verdeeldheid niet kunnen worden beschouwd als een bevredigende oplossing – verre van dat. De Geest heeft ons niet tot een gezamenlijke taak geroepen om tot een dergelijk resultaat te komen.

Dus zijn de raadgevingen van Ignatius ook vandaag nog geldig. Met achting spreken over is voor hem inherent aan kerkopbouw. Het is niet slechts een tactiek in de omgang met het kerkelijk gezag, maar een postulaat dat afgeleid is van hetzelfde principe dat aan de basis van de Oefeningen ligt, namelijk dat “ieder goed christen eerder bereid moet zijn de opvatting van zijn naaste te sauveren dan te veroordelen” (GO 22). De regels ontlenen hun kracht aan het geloof in de werking van de Geest.

 

Antonio Guillén is hoofdredacteur van het Spaanse tijdschrift over ignatiaanse spiritualiteit Manresa. Hij is ook de begeleider, instructor, van jezuïeten in hun “derde noviciaatsjaar”, het tertiaat, in Salamanca (Spanje).

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in het Spaans in Manresa (84/332 – 2012). Een Engelse versie verscheen in 2016 in Ignatian Spirituality. A Selection of Continental Studies in Translation, Munitiz, Joseph A. (red. en vert.) dat elders op de website van Cardoner besproken wordt.

 

Vertaling: Wiggert Molenaar S.J.

 

 

 

 

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel