door Frans Kurris S.J.
door Frans Kurris S.J.
Hoffelijk, geestig, kritisch, vrijmoedig – zo praatten de eerste jezuïeten met mekaar. De auteur baseert zich op het Narré, een fictieve dialoog, geschreven rond 1590 door pater Emond Auger. Het is de eerste door een jezuïet in het Frans geschreven tekst die wij kennen.
Over de concrete manier waarop de eerste generatie jezuïeten converseerde bestaan weinig getuigenissen. Wij kennen hun brieven, maar in die tijd spraken die een zeer hoffelijke, formele taal. Men tutoyeerde nooit en veel namen werden zelden zonder epitheton ornans gebruikt: “de grote Ignatius”, “de geleerde Nadal”, “de hemelse Constituties”, enz. Men stuurde elkaar ook geschenken, vooral kopergravures uit Duitsland, Indië of Ethiopië, welke wij nog terugvinden in boekillustraties en in groot formaat in de Romeinse huizen. Van meet af aan lijkt echter het taalgebruik in de conversatie ook een zekere eigenheid te hebben gehad.
Na de begroetingen en plichtplegingen die bij ons gebruikelijk zijn lieten de paters Polanco, des Freux en Palmio heel hoffelijk ons drieën, Emond Auger, Annibal du Coudret en Guido Roillet, tegenover zich plaatsnemen op een halfronde bank in een laag tuinhuisje te midden van laurierstruiken. Het was versierd met enkele vrome platen en verscheidene landkaarten, zelfs van de Indiën en van het Verre Oosten.
Zo begint in letterlijke vertaling uit het Middelfrans het Narré, dat rond 1590 verslag uitbrengt van een in 1559 gefingeerde dialoog1. Die is geschreven door Emond Auger, een Franse jezuïet die uit Champagne aangekomen in Rome, in 1559 naar zijn vaderland wordt uitgezonden. Als dialoog is het een der eerste documenten die ons vertellen hoe die jezuïeten met elkaar praatten. Auger laat drie bekende jezuïeten van de eerste generatie, Juan de Polanco, André des Freux (Frusius) en Benedetto Palmio, raad geven aan drie jongeren die na hun vorming op het punt staan naar Frankrijk te gaan. Daar zal Auger preken, colleges stichten, de provincie Aquitanië leiden, pestlijders verplegen, drie catechismussen en nog andere boeken schrijven, raad geven aan de koning en ten slotte, verbannen naar Como, zijn memoires schrijven: het Narré. Het is een verhaal van 65 bladzijden vol goede raad, af en toe gezeur, rake replieken en uit het leven gegrepen getuigenissen. Het gaat over oversten, gehoorzamen, armoede en ziek worden. Alles wordt geschreven in dialoogvorm en de stijl van de conversatie lijkt ons een hoogst interessant aspect.
Een eerste kenmerk van die omgang is het wederzijds respect. Polanco, als secretaris van de Sociëteit goed op de hoogte, heeft het hoogste woord, maar hij drukt zich uit met grote bescheidenheid. Hij erkent dat hij niet zulke spannende verhalen heeft als André des Freux of Annibal du Coudret – wij weten trouwens dat Ignatius geen hoge dunk had van diens preektalent – maar haalt wel veel voorbeelden uit de kerkgeschiedenis en geeft vooral ruim baan aan zijn collega’s wanneer zij iets willen inbrengen of zelfs kritiek hebben op bepaalde handelwijzen van vroeger.
Men moet zich ook voorstellen dat niet alleen de talenten in die eerste generatie zeer ongelijk waren, maar ook de nationaliteiten. Zou om die reden Auger vier Fransen hebben laten praten met de Spanjaard Polanco en de Italiaan Palmio? Zou de spanning van het verhaal ook komen doordat Polanco zestig procent van het gesprokene verzorgt en de zo heel andere Frusius twintig, tezamen dus verreweg het grootste deel? In het begin staat dan ook de bescheidenheid centraal: men acht de ander hoger dan zichzelf. Polanco verwijst naar Palmio, die weer verwijst naar des Freux, enz. – ofschoon dit in die inleidende paragrafen 4-21 ook kan betekenen dat de zes personen achtereenvolgens aan ons worden voorgesteld.
Wederzijds respect staat grapjes niet in de weg. Zij maken de lezing van het Narré kruidig. Ze worden wel altijd met een glimlach gemaakt en hebben vooral met nationale trekken te maken. Zo antwoordt Polanco op “de sappige steekjes die de vriendelijke des Freux toedient”:
Werkelijk, ik wil liever dom, voorbarig of overmoedig heten dan te verdragen dat des Freux mij uitdaagt met zijn scherpe mopjes, en mij verwijt dat ik om Spanjaard te blijven mij spaar ten koste van de Fransen. Om je de waarheid te zeggen, hun onbevangen, open en onopgesmukte manier van doen bevalt mij beter dan die saaie, dubbelzinnige houding van ons Spanje. (12)
Net zoals Palmio vindt hij, sprekend over de weinige tijd waarover hij beschikt, de Fransen wel lichtvoetig, ongeduldig en wispelturig:
Als goede Fransen zouden de drie jonge paters meteen de prijs van hun lopen willen behalen zonder lang te aarzelen. Misschien zijn zij een volgende keer even onverschillig om ons dit gesprek op te dringen als wij moeilijk de tijd vinden om er weer in te komen. Wat denkt u daarvan, Palmio?
Om eerlijk te zijn, antwoordde Palmio glimlachend, beide benaderingen kunnen enigszins op elkaar lijken. Maar zij hebben de oogst van die fraaie Franse lichtvoetigheid al binnen en ze hebben bij ons goed daarvan geprofiteerd.
Waarop de Fransman gevat antwoordt:
Maakt u zich niet bezorgd over ons tijdverlies. En nog minder over onze opname-capaciteit. Beide zullen wij op uw kosten aanvullen. (15-18)
In de paragrafen 94-95 lezen wij hoe Polanco en Auger over des Freux denken en hoe des Freux zichzelf beschouwt:
Jij bent nogal spichtig, zegt men, beste André. Toch houd je daarom niet op je bezig te houden met zaken als studie, het samenstellen van een syntaxis, afschriften, puntdichten, allerhande uurwerken, allerlei muziekinstrumenten, het componeren van motetten en faux bourdons, het creëren van onze nieuwe harmonisatie, waarvoor wij je nodig hebben. Toch heb jij, met dat mager lijf, je nauwelijks verwaardigd om naar de recepten te kijken van onze dokter Balthasar de Torres, je collega-wiskundige en tevens je leerling in de Griekse letteren, zo weinig was je geïnteresseerd in je gezondheid.
Maar er waren ernstiger zaken, merkte ik, Emond, toen op. Toen ik laatst naast hem aan tafel zat op het college der Duitsers, kon ik een schaal oude vis niet uit zijn handen krijgen om hem een koppel verse eieren te doen pakken. Hij duwde mij korzelig weg en vermande zich om zich van wat minderwaardig vlees te bedienen.
Kom nou, antwoordde Des Freux glimlachend, daar zie je weer hoe kritisch ik beoordeeld word. Ik ga door en barst van energie. Ik trek mij er niets van aan, want je ziet mij met handen vol werk en een doodvonnis op zak, en weinig zorg om mijn krachten en gezondheid aan banden te leggen.
Volgt een juweeltje van een beschrijving van jezuïtische oudedagbeleving.
De hartelijkheid van de eerste generatie maakte discussie niet onmogelijk. Daarvan getuigt bij voorbeeld een lang gesprek in de paragrafen 51-67 over de standvastigheid in een werk dat moeizaam verloopt, een probleem waarmee de jonge orde al snel te maken kreeg. In het algemeen stelt Polanco twee recepten voor. Het eerste is bescheidenheid in je verwachtingen. Des Freux valt hem bij, maar Palmio, de predikant, protesteert:
Wat? Is dat de moed die jij onze jonge toehoorders op het hart bindt, om hen gewapend met lafheid, angst, twijfel en kleinmoedigheid eropuit te sturen in tegenspraak met hetgeen wij, lijkt me, hun tevoren hebben aangeraden? Denk je dat, als Xaverius zich met zo bange wezens had ingelaten om Japan en China voor de leraren der waarheid te openen, hij daarvandaan een zo prachtige buit had binnengehaald? Integendeel, die uitgestrekte, ontelbare eilanden van de drie zeeën der andere wereld schenen hem nog niet ruim genoeg voor het hemelse zaaigoed dat hij in zijn voorraadschuur had. Kijk naar de brieven die hij aan Ignatius en aan zijn gezellen in Portugal zond. Die spreken alleen maar van hoop, moed, vuur, storm, bliksem. Die vurigheid om in heel de wereld de brand van God te steken was een bijzonder teken van de Heilige Geest, komend vanuit de hemel over de apostelen. Jij lijkt mij – zo zei hij glimlachend – een krenterige handelaar van de talenten die de grote koning ter beschikking van zijn geldmannen stelde om ze te doen toenemen en verdubbelen. Jij zou het jouwe liever vriendelijk willen terugbetalen en het, uit angst het aan te veel risico bloot te stellen, voor hem tot zijn terugkeer onaangeroerd bewaren. Kijk ook eens hoe de slechte beheerder van het evangelie gestraft werd (Mt 25,14-30). Wat heb je daarop te zeggen?
Des Freux antwoordt als volgt: Ik zeg, met verlof van Polanco, dat ik van onze leerlingen hier noch de nagels wil knippen, noch de vleugels korten. Als zij niet genoeg hart hebben, dat zij dan “van hun ingewanden een hart maken”, zoals het Castiliaans zegt: van de nood een deugd maken. Maar ik wil een tegenwicht bieden aan hun voeten en lood leggen in hun bovenkamer, opdat zij de middenweg volgen zonder in uitersten te vervallen. (51-52)
Des Freux wil helemaal niet het vuur doven: bescheidenheid mag de Geeststorm niet hinderen. Dat wil Polanco toch ook zeggen? Het tweede recept van Polanco is de beschouwing van het kruis van Christus, dat je in het apostolaat wacht. Palmio onderschrijft deze stelling. Maar dan gaat des Freux van zijn kant weer voor moed pleiten. Hij beroept zich op Franciscus Xaverius, die met geschenken, hoffelijke brieven en fraaie kleren de Japanners wist te binden. Men moet huilen met de wolven in het bos:
Heel fraai, antwoordde Palmio, maar mij ruikt dat nog te veel naar de ongeduldige Fransman die jij was. Het is een stuk van die ondernemingslust van onze berouwvolle, jonge Ignatius, die de waarheid omtrent de maagdelijkheid van Onze-Lieve-Vrouw net niet door middel van een ponjaard in de maag van een Moor heeft gesplitst. Maar zijn muildier, waarop hij zich had verlaten onder Gods voorzienigheid, behoedde hem daarvoor, toen het een andere route nam dan zijn ongelovige reisgezel. (61)
Duidelijk vertonen zich hier de twee stromingen welke de eerste jezuïeten droegen: moed en bescheidenheid, voortvarend optreden en geduldig verdragen, de vrijheid van de scheppende mens en de bewogenheid door de genade. Die spagaat karakteriseert onze spiritualiteit. Zij komt in de discussies van het Narré voortdurend aan het licht: in objectieve problemen rond de stichting van colleges en de zorg voor gezondheid, maar ook in de subjectiviteit van persoonlijke armoede en onderlinge omgang. Opvallend is daarbij wel het telkens herhaald beroep op het voorbeeld van de legendarische Franciscus Xaverius.
Wanneer Polanco in paragraaf 63 zijn conclusie heeft getrokken: wij mogen ons niet als vagebonden voordoen noch als protonotarii, wil Auger toch nog graag een pikant armoedeverhaal uit Perugia kwijt, dat hij als volgt besluit:
Toen de winter gekomen was, had een van ons zin om ons beter te wapenen tegen de kou, die door onze kleren heen kwam. Maar een vlegel van een kleermaker (het zij niet gezegd ten koste van zijn naam) ontdekte de lompen die onze arme benen bedekten. Hij stuurde andere, even erge spotvogels eropaf. Ze deden net alsof zij ons de maat namen, maar het was om de lol te hebben onze billen te zien. Daarna vertelden zij er aan elkaar om het hardst mopjes over. Dat zou misschien niet gebeurd zijn, inderdaad, als uw recept was opgevolgd.
Polanco sprak: Wel, kijk je dus zo tegen mij aan, magister Emond! Aan mij zou die ongelukkige situatie moeten worden toegeschreven, want dat alles kwam tot stand op mijn aanraden. De beste breister laat af en toe een steek vallen en het beste paard struikelt wel eens. Onze goede Ignatius liet zich verrassen met de beloften van rijke bergen goud, die in werkelijkheid geheel waardeloos zouden blijken. Er is inderdaad eens een tijd geweest dat wij heel blij waren ons niet al te duur te verkopen, maar in alle soorten appels hapten die ons werden toegeworpen, hoe ook hun onrijpheid onze tanden stroef maakte. Maar je ziet dat wij sedertdien op andere voet leven en dat wij ons er wel voor wachten om de voorschriften te overtreden die onze Laínez heeft opgesteld voor de onderhandelingen over nieuwe colleges. En degene die ze later wil beproeven, zal zijn eigen boontjes moeten doppen, zonder dat wij ons erbij laten betrekken. (64-65)
Zo zien we dat de geschiedenis ons veel kan leren en dat de tijd veel wonden heelt.
De eerste generatie kon zich ook echt kritisch uitlaten. Weer spant des Freux de kroon. De Romeinse wijn keurt hij af, en zijn Duitse onderdanen van het Germanicum “zouden denken mij verloren te hebben als ik vanavond niet thuis kwam, en zich misschien de vrijheid permitteren om nog meer dan anders het ervan te nemen, tot groot ongenoegen van de provisor” (14). Verborgen kritiek vermoeden wij ook als des Freux in paragraaf 21 het volgende citaat toevoegt aan een verzoek aan Polanco:
Wat ook je boodschap is, wees kort,
zodat het publiek je woord snel vat
en trouw bewaart. (Horatius, Ars poetica, 335-336)
Op zijn beurt krijgt des Freux de volle laag van Auger zelf, die diens verhaal over Ignatius’ royale houding inzake eten, drinken, kleding en comfort als volgt onderbreekt:
Jazeker, viel ik, Emond, in. Maar u vergeet wat ons is overkomen bij het begin van ons college hier. Want u mat ons onze drank zo karig toe dat wij per maaltijd slechts twee glaasjes flink aangelengde wijn kregen en bovendien moesten wij het soms gedrieën stellen met één omelet van twee eieren. Ik zal nog eens zeggen wat ik al herhaald heb. God behoede voor kwaad degene die, bij gebrek aan een mantel, in een eenvoudige kniehoge toog heel armoedig gekleed door de stad Rome liep, smerig en vies, met een in verschillende kleuren verstelde broek, om een of ander boek bij de handelaars te halen. En degene die, bij gebrek aan middelen, een half jaar lang onder één of helemaal geen laken heeft geslapen, gewikkeld in een matras tegen de kou en beladen met oude, dikke boeken en andere bullen om zich te warmen. Nadal had alleen maar een armoedige, armtierige broek aan, die hij niet in zijn schoenen kon krijgen zonder ze aan zijn voeten met een touwtje vast te binden. En u weet best dat heel ons mooiste huisraad een tijd lang slechts van hout was en van grof, slecht gebakken aardewerk. Daarbij herinner ik mij, net als u, dat u mij, toen ik reftermeester was, vaak de goede inkoper Joannes Croce heb gestuurd om van onze tafels twee of drie tinnen kroezen, die wij bezaten voor onze priestervergaderingen, weg te halen om ze bij de Joden in pand te geven, tot hulp van de zieken en soms om zelf te kunnen eten. Om het paard hooi geven, zegt men, verkoopt men zijn harnas. (90)
Kennelijk komt de kruidigheid van het Narré vooral van Emond Auger en van André des Freux, beiden Fransen. Respect, kritiek en een door vrijmoedigheid genuanceerde hartelijkheid kenmerken de eerste conversatie. Een duidelijke glimlach maakt de bloedserieuze betogen licht verteerbaar. Het is de eerste oorspronkelijk in het Frans door een jezuïet geschreven tekst die wij kennen.
1Narré fait par le R. P. Emond Auger sur l’instruction qui fut donnée à Rome aux P. Français qu’on destinait les premiers pour venir aider la France, in: Fontes narrativi de S. Ignatio de Loyola et de Societatis Iesu Initiis, III, 249-320, Roma, Monumenta Historica S.I., 1960.
Bekijk alle artikelen van Cardorner