De herinnering als spiritueel instrument in het Memoriale van Pierre Favre

De herinnering als spiritueel instrument in het Memoriale van Pierre Favre

door Jos Moons S.J.

door Jos Moons S.J.

De herinnering is voor Pierre Favre, de eerste metgezel van Sint Ignatius,  een instrument om het contact met de goede geest te onderhouden en om de kwade geest te temmen.

Inleiding

Paus Franciscus heeft een zwakke plek voor Pierre Favre. Zozeer zelfs dat hij in 2013 Favre min of meer buiten de officiële procedures om heilig verklaard heeft. De paus staat niet alleen in zijn bewondering van Favre. Ignatius zelf roemde Favres talent voor het geven van de Geestelijke Oefeningen en de omgang met de ziel van anderen.

Inmiddels beleeft Favre een soort heropleving. Zo verschenen er in Cardoner bijdragen over Favres leven (2014/2) en over zijn omgang met de reformatie (2014/3). In dit artikel wil ik laten zien dat blijkens het Memoriale Favre niet alleen inspireert vanwege zijn omgang met de ziel van anderen, maar ook vanwege de omgang met zijn eigen ziel. Het Memoriale mag dan de gestileerde verfijning van bijvoorbeeld de Confessiones ontberen, juist omdat het niet geschreven is voor publicatie toont het Memoriale ons Favre zoals hij is. Close reading van het eerste deel van het Memoriale toont hoe de herinnering functioneert als spiritueel instrument in het leven van Favre.

  1.  Het Memoriale

Favre zelf verklaart het ontstaan van het Memoriale als volgt:

In het jaar 1542, op de octaafdag van het feest van Corpus Christi, kwam het verlangen in mij [me entró] om te doen wat ik tot dan toe enkel vanwege nalatigheid en luiheid niet gedaan had: om op te schrijven, ter herinnering, wat de Heer mij uit zijn hand in gebed gegeven had. [0]

Het Memoriale draait dus om het herinneren en overwegen van wat God gegeven heeft. Favre schrijft om niet te vergeten. Dat doet hij in twee delen. Eerst blikt hij terug op de goddelijke gaven tot 1542. Het resultaat vinden we in secties [1]–[35], met een inleiding in [0]. Vervolgens gaan secties [36]–[443] over de periode vanaf 1542.

In feite dekt het Memoriale maar een klein deel van Favres leven. Want Favre wordt geboren in 1506, gewijd in 1534, begint Europa rond te reizen vanaf 1539 en sterft in 1546. Pas vanaf 1542 noteert Favre zijn herinneringen en geestelijke ervaringen. Hij legt zich daar dan zo op toe dat ongeveer 4/5 van het Memoriale geschreven wordt in de periode juni 1542 – juli 1543. Dominique Bertrand wijst erop dat Favres talrijke brieven veel beter over de tijd van zijn leven gespreid zijn en stelt dat ze daarom wellicht een beter beeld geven van het geheel van Favres leven en activiteiten dan het Memoriale. Er zijn ook enkele kleine pastorale en spirituele traktaten van Favres hand; zo geeft hij aanwijzingen over de broederlijke naastenliefde en over biecht horen.

 2.  De inhoud van Favres herinnering

 Het Memoriale draait dus om herinnering. Wat herinnert Favre zich? In [6] schrijft hij:

In het jaar 1525, toen ik negentien jaar was, verliet ik mijn geboorteplaats en trok naar Parijs. Herinner je, mijn ziel, de geestelijke prikkels die de Heer al in je geplant had door de vreze des Heren, namelijk door bepaalde scrupules en gewetenswroegingen waardoor de duivel je ertoe bracht om je Schepper te zoeken, als je althans niet zo traag was geweest. Zonder die scrupules had Ignatius zeker niet tot je kunnen doordringen en had je zijn hulp niet verlangd.

Deze tekst maakt duidelijk dat Favres herinnering vaak feitelijk begint: hij trekt naar Parijs als hij negentien is. Die feitelijke herinnering leidt vervolgens tot overweging van geschonken weldaden: de inspiratie van de vreze Gods, en zijn scrupules die de aanleiding zijn om God te zoeken. Dit citaat maakt ook duidelijk dat de weldaden belangrijker zijn dan de feiten. Favre besteedt immers maar één zin aan wat er feitelijk gebeurde, en veel meer aan de weldaden. Dit patroon komt in verschillende andere secties terug.

Weldaad impliceert goddelijk geven en menselijk krijgen. Favre schrijft daar inderdaad veel over. Soms expliciet, zoals wanneer hij dankbaar opmerkt dat God hem in de wereld brengt en hem de genade schenkt dat hij gedoopt wordt [1]. Vaker doet hij dat subtiel, door te zeggen dat hij ontvangt. Zo zagen we dat hij stelt dat hij de gedachte om Gods weldaden op te schrijven ontvangt. Het Spaans heeft “me entró”, “trad bij mij binnen”. Bijna elke sectie hint één of meer keer op het feit dat Favre van Godswege van alles ontvangt.

Wat zijn die weldaden? Er zijn allerlei concrete weldaden. Als “eerste weldaad” noemt Favre zijn jonge jaren: zijn doop en zijn goede ouders [1]. Daarnaast schrijft hij bijvoorbeeld over de bescherming tegen allerlei gevaren op de lange reis te voet van Parijs naar Venetië, onder andere koude en oorlog [16]. Maar de meeste weldaden zijn innerlijke weldaden, zoals een beweging van devotie [2], de vreze des Heren [6], goddelijk onderricht [12], troost en goede hoop [24].

Het Memoriale laat een ontwikkeling van die innerlijke weldaden zien. Een eerste innerlijke weldaad is de vreze des Heren. Favre noemt die verschillende keren. In [2] is hij dankbaar voor zijn opvoeding waarin hem de vreze des Heren bijgebracht is. Op school leert hij de vreze des Heren door literatuur, aldus [3], en hij groeit daarin, aldus [4]. In de tekst uit [6] die ik hierboven citeerde wordt duidelijk wat de waarde is van de vreze des Heren: het helpt Favre om te zoeken naar God en naar de goede weg.

In deze fase heeft zelfbeklag een grote plaats in Favres zielenleven. Zoals we zagen schrijft Favre in [0] dat hij nog niet aan het opschrijven en herinneren van de ontvangen weldaden is toegekomen “enkel vanwege nalatigheid en luiheid”, en in [6] hoorden we Favre zijn traagheid beklagen. Ook in secties [2]-[5] beklaagt Favre zichzelf.

Later echter verandert dit, met name door wat Ignatius hem leert. In [9] schrijft Favre daarover:

Moge het de goddelijke goedheid behagen om me de genade te geven om helder de goddelijke weldaden die de Heer me in die dagen door Ignatius gaf te herinneren [memorandum] en te overwegen [ponderandum]. Hij (…) gaf me begrip van mijn geweten en van de verleidingen en scrupules die ik zo lang gehad had zonder ze te begrijpen en zonder te zien hoe ik vrede zou kunnen vinden.

Hier begint iets te veranderen. Het tekort is geen reden meer tot zelfbeklag, maar Favre spreekt over begrip en vrede. Hij breekt uit het ik-gerichte perspectief van zelfbeklag en staat open voor het ontvangen van inzicht en van vrede. En voor zover hij de kwade geest ervaart, merkt hij nu dat God hem steeds uit diens valstrik bevrijdt, aldus [12]. Voortaan is het laatste woord niet meer vrees en evenmin scrupule of zorgen of depressie, maar God die bevrijdt.

Door deze verandering krijgen de verbondenheid met God en de bevestiging door God een grotere plaats in Favres ziel. Zo sterkt God hem in zijn plan om Ignatius te volgen in een leven van armoede, aldus [13]. Er komt stabiliteit in zijn roeping, waar hij vroeger met allerlei winden meewaaide, zo [14]. En elke keer dat hij en zijn medebroeders in Montmartre hun geloften vernieuwen, beleven ze “een grote geestelijke groei”, volgens [15]. Sinds de ontmoeting met Ignatius vermelden bijna alle secties op de een of de andere manier vertroosting.

Door Favres spirituele groei verbleken niet alleen de scrupules uit de eerste secties van het Memoriale maar ook het zelfbeklag. Onderweg naar Lyon worden Favre en zijn Spaanse reisgenoten door de Fransen gearresteerd en een week lang gevangen gezet. Als hij toegeeft dat hij in de gevangenis last had van wanhoop is dat nu zonder zelfbeklag, maar met verwijzing naar Gods troost. Want, aldus [24]:

Niettemin had ik van tijd tot tijd bepaalde verleidingen tot moedeloosheid. Ik vreesde dat we niet meer vrij zouden komen, of dat dat dr. Ortiz [zijn belangrijkste reisgenoot] veel geld zou kosten. Maar tegelijkertijd ontving ik als tegendeel en geneesmiddel troost in de vorm van een totale en goede hoop (…)

Een derde ontwikkeling valt samen met een ingrijpende verandering van Favres leefomstandigheden: vanaf 1539 gaat hij reizen en leeft hij steeds in wisselende contexten. God helpt hem met allerlei gebedsvormen. Zo schrijft hij in [21]:

In januari 1541 vertrokken we naar Regensburg, waar de keizerlijke Rijksdag vergaderde. Onderweg ontving je grote troost in verschillende gebeden en contemplaties, en je kreeg nieuwe methoden en onderwerpen voor gebed. Bijvoorbeeld, als je een bepaalde plaats naderde (…) ontving je een methode om de Heer de genade te vragen dat de aartsengelen van die plaats en alle beschermengelen van haar bewoners ons welgezind zouden zijn.

Vanaf sectie [19] verwijst Favre naar veel verschillende soortgelijke weldaden, die helpen om God te vinden in wisselende en soms beproevende omstandigheden. In [25] spreekt hij bijvoorbeeld over het verlangen om zich belangrijke spelers op het wereldtoneel zoals de koning van Engeland en Luther voor te stellen “zonder hun fouten te zien”, om voor hen te bidden.

De veranderingen in Favres zielenleven kunnen verhelderd worden met de Regels voor onderscheiding (GO 313-336). Daarin stelt Ignatius dat de kwade geest onrust zal stoken bij degenen die de goede weg proberen te gaan, bijvoorbeeld door scrupules te zaaien, of door de zwakke kanten van anderen of van zichzelf uit te vergroten. Het is een soort “plan B” van de kwade geest: als het hem niet gelukt is iemand van het goede te weerhouden – zijn ideaal – zal hij iemand hinderen in het goede – plan B. Daarbij probeert de kwade geest te voorkomen dat hij ontmaskerd wordt, zodat hij ongehinderd zijn ondermijnende werk kan blijven doen. De goede geest daarentegen zal bevestigen en vooruithelpen op de goede weg.

Dat is bij Favre duidelijk het geval: de kwade geest hindert hem op de goede weg. Weliswaar ziet Favre zijn scrupules en de vreze des Heren als een begin van zijn weg naar God, maar ze bezwaren zijn gemoed en verhinderen hem om Gods troost op te merken. Het werk van Ignatius is geweest om de kwade geest te ontmaskeren en Favre te bevrijden uit diens gijzeling. Daarmee ontstaat er ruimte voor de goede geest, die troost, bevestigt, en op weg helpt. Een heel speciale vorm van die bevestiging is dat de goede geest in de wisselende omstandigheden van Favres reizen voortdurend gebedsvormen aanreikt die Favre helpen om op de goede weg voort te gaan.

 3. Om niet te vergeten

Brian O’Leary legt in zijn boek over Favre en onderscheiding een verband tussen het genre van het geestelijk dagboek en de praktijk van de onderscheiding der geesten. Via de reflectie op de ervaringen doet men aan onderscheiding en komt men God op het spoor. “Voor alle eerste jezuïeten was ervaring van het grootste belang voor het geestelijke leven. Ze koesterden het als een door God gegeven schat, waarmee hij zijn wil openbaart en zijn liefde uitdrukt.” En dat schreef men dan op om niet te vergeten. Dus “vanuit het oogpunt van onderscheiding der geesten zijn deze dagboeken werkinstrumenten, bedoeld om te herlezen, te overwegen, en om onderzocht te worden op de tekens van Gods wil” (Brian O’Leary, p.30-31; vgl. Michel de Certeau, p.76-79, 82-86).

Ook het Memoriale is zo’n werkinstrument, in dit geval met name om, zoals Favre zelf zegt in [0], “op te schrijven, ter herinnering, wat de Heer mij uit zijn hand in gebed gegeven had.” Of met de woorden van [9], het gaat om het herinneren [memorandum] en overwegen [ponderandum] van Gods weldaden.

Daarbij krijgt de lezer het gevoel dat Favre vreest Gods weldaden over het hoofd te zien, uit het oog te verliezen, en niet op waarde te schatten. Want Favre spoort zichzelf herhaaldelijk aan om te herinneren, waarbij hij zichzelf aanspreek als ‘mijn ziel’. Zo luidt het in [0]:

Verheerlijk, mijn ziel, de Heer, vergeet zijn weldaden niet (…) [ps.103]. Mijn ziel, verkondig voortdurend en vergeet nooit de weldaden die de Heer Jezus Christus voor je gedaan heeft, en nog steeds voor je doet, ieder moment, op voorspraak van zijn zalige moeder, onze lieve vrouwe, en alle heilige mannen en vrouwen in de hemel en ook van allen die voor je bidden in de katholieke kerk, levend of dood.

En in sectie [19] wordt de zelfaansporing tot herinnering en tot niet vergeten tot een soort litanie:

In mei 1539 vertrokken meester Laínez en ik vanuit Rome naar Parma (…) en bleven daar tot september 1540. Herinner je, mijn ziel, de genaden die je daar ontving en die er zo veel vrucht droegen door het werk van Jerónimo Doménech en onszelf door middel van preken, biecht horen en het geven van de Geestelijke oefeningen; en [herinner je] ook wat er in Sissa gebeurde. En ook je ziekte die begon op 25 april 1940 en bijna drie maanden duurde. Het grote geestelijke voordeel dat je eruit verkreeg ken je en kun je niet vergeten; want de Heer gaf je kennis met als doel dat je geestelijk vrucht zou dragen. Herinner je wat je verschuldigd bent aan de familie van Laurencio en Maximo vanwege het verblijf in hun huizen. Herinner met name ook de mogelijkheid daar – waar je je voordeel mee deed – om nooit je devotie voor de feestdag van Petrus en Paulus te verliezen en vooral voor de feestdagen van Johannes de Doper en Maria Visitatie, want je schuld jegens die feesten is zo groot dat je ze nooit mag vergeten.

Er zijn verschillende andere voorbeelden. Ik citeerde al uit sectie [9], waar de zelfaansporing de vorm heeft van een gebed: “Moge het de goddelijke goedheid behagen om me de genade te geven om helder te herinneren en te overwegen.” Ook in het slot in [35] keert de zelfaansporing uitgebreid terug.

Het Memoriale heeft als doel om niet te vergeten wat God geeft. Het lijkt erop dat de herinneringen als het ware de stof voor meditatie zijn. De herinnering van ontvangen weldaden is een soort plaatsvoorstelling (vgl. GO 47, 91) en als zodanig vertrekpunt van meditatie, en daarmee bron van geestelijke smaak. Favre schrijft in de openingssectie [0] dan ook dat hij zijn verslag schrijft “met een speciaal bewustzijn van dankbaarheid, berouw, medelijden, en bepaalde andere geestelijke gevoelens vanwege de Heer”.

Dat kan verklaren waarom sommige secties van enig pathos getuigen. Meestal is Favre sober en noteert hij eenvoudigweg wat hem geschonken is. Zo somt hij in [1] bijna zakelijk op: “Onze Heer gaf me de genade om gedoopt te worden en om opgevoed te worden door goede en zeer vrome katholieke ouders.” Maar soms wordt Favre opgetild. Ik citeerde al de openingswoorden van [0], met de overvloedige verwijzing naar Jezus, Maria en alle heiligen. Ik citeerde ook al de litanie van zelfaansporing en herinnering in [19] en verwees naar sectie [35]. Favre lijkt op die manier iets uit te drukken van wat de herinneringen bij hem teweegbrengen.

4. Herinnering als spiritueel instrument

Er is Favre veel aan gelegen om Gods weldaden niet te vergeten, maar waarom eigenlijk? Wat staat er op het spel? Brian O’Leary sprak over dagboeken als werkinstrumenten voor onderscheiding. Ik vermoed dat de herinnering voor Favre functioneert als spiritueel instrument om het contact met de goede geest te onderhouden en de kwade geest te temmen.

Hoewel jezuïeten over het algemeen optimistisch in het leven staan, ziet de ignatiaanse traditie het zielenleven als een ingewikkelde zaak. Men spreekt over een goede geest en een kwade geest die beide in de ziel werken. Het doel is om te onderscheiden tussen de goede en de kwade geest, om vervolgens de kwade geest links te laten liggen en de goede geest zoveel mogelijk ruimte te geven (GO 313). Dat lijkt eenvoudig, maar het is makkelijker gezegd dan gedaan. De kwade geest is heel subtiel, zoals Ignatius uitlegt in zijn regels voor onderscheiding (m.n. GO 325-327 en 331-332), en zoals C.S. Lewis indringend schildert in zijn boek Brieven uit de hel.

Een van de subtiliteiten van de kwade geest is dat hij gebruik maakt van het karakter van de persoon in kwestie en van diens eigenaardigheden en “gaten”. Bij Favre was dat niet moeilijk, want Favre had een labiele persoonlijkheid. Zo ongecompliceerd en “charmant” (Brian O’Leary) als hij in de omgang met anderen is, zo ingewikkeld is zijn omgang met zijn eigen ziel. Luis Gonçalves da Camara vertelt het smakelijke verhaal dat Favre niet kon beslissen of hij de kapper in Parijs een fooi van een zesde of een kwart sou zou geven. Voor Favre zijn dat soort kleine kwesties ernstige vragen. Hij is voortdurend bezorgd over wat hij zal doen en of hij op de goede weg is. Zijn onderscheiding is dwangmatig en scrupuleus. Bovendien wordt Favres onderscheiding beïnvloed door wat lijkt op bipolariteit. Hij is innerlijk instabiel en wisselt opgewektheid af met zwaarmoedigheid.

Het vernuft van de kwade geest vereist als tegenkracht innerlijke kennis van zaken alsmede gerichte inspanning. Favre leert van Ignatius te zien hoe zijn scrupules hem hinderen op de goede weg. Bovendien maakt Ignatius hem vertrouwd met Gods weldaden. Vermoedelijk leert Ignatius Favre niet alleen innerlijke kennis van zaken, maar ook wat hij moet doen. Favre spant zich in om zich Gods weldaden zodanig te herinneren dat die herinnering als het ware een buffer is tegen aanvallen van negatieve gevoelens en zwaarte. Door de grotere innerlijke kennis van zaken en door de geoefende herinnering kan de kwade geest Favre niet meer in de maling nemen en is het meer en meer de goede geest die hem bestuurt en bewoont.

Het belang van deze specifieke oefening hangt ongetwijfeld mede samen met Favres persoonlijkheid en is als zodanig biografisch gekleurd. Toch beschouwt Ignatius het hernemen van Gods weldaden in het algemeen als een heilzame praktijk. Niet voor niets begint het dagelijkse gewetensonderzoek van de jezuïet met het hernemen van Gods goedheid die dag. Die weldaden zijn dan als het ware de stof voor meditatie. Wat Favre in het Memoriale doet is als het ware een “herhaling” ervan (o.a. GO 118), en eventueel zelfs het “toepassen van de zintuigen” (GO 121-125). Doel van beide oefeningen is om zoveel mogelijk smaak te vinden. Inderdaad kan Favre dat goed gebruiken als tegengif tegen de kwade geest.

Ook de “Contemplatie ad amorem” aan het einde van de Geestelijke oefeningen verheldert het belang van de herinnering van Gods weldaden. De tekst stelt dat het erom gaat te

vragen wat ik verlang: innerlijke kennis van zoveel goeds dat ik ontvangen heb opdat ik, geheel en al erkentelijk, zijne goddelijke Majesteit in alles kan liefhebben en dienen (GO 233).

Naarmate men meer innerlijke kennis van Gods weldaden heeft – door ze te herinneren bijvoorbeeld – groeit men in verbondenheid (“in alles liefhebben”) en in missionaire beschikbaarheid (“dienen”). In dit licht is het Memoriale een oefening in dankbaarheid, die als doel heeft om God meer lief te hebben en meer te dienen.

Tot besluit

Favres leven toont dat het zielenleven niet vanzelf spreekt en dat vroom leven met open handen alleen te weinig is. Favre behoeft de innerlijke helderheid van onderscheiding der geesten en daarenboven een gerichte inspanning om op het goede pad te geraken, te blijven en erop voort te gaan. Daarbij is de herinnering een belangrijk instrument.

 

 Verantwoording

Dit artikel is ten dele gebaseerd op mijn eerdere studie Pierre Favres Memoriale en ‘onze manier van doen’. Een verkenning (juni 2015), onder leiding van professor Henk Witte, hoogleraar spiritualiteit en theologie vanuit ignatiaans perspectief, in het kader van mijn licentiaat (STL) aan de Tilburg School of Catholic Theology. Met dank aan Henk Witte voor de stimulerende begeleiding van het essay, en aan Pieter-Paul Lembrechts, Nikolaas Sintobin en Jan Stuyt voor opbouwende kritiek op dit artikel.

 Om verder te lezen

Fabri Monumenta, 1914, p. 489-508.

Mémorial (traduit et commenté par Michel de Certeau), DDB, Paris, 1960. Vgl. ook diens Introduction, p. 7-67.

The Spiritual Writings of Pierre Favre. The Memoriale and selected Letters and Instructions, The Institute of Jesuit Sources, Saint Louis, 1996/2014.

Dominique Bertrand, Pierre Favre. Un portrait, Éditions Lessius, Bruxelles, 2007.

Brian O’Leary, Pierre Favre and Discernment. The Discernment of Spirits in the Memoriale of Blessed Peter Favre, Way Books, Oxford, 1979/2006.

Edel McClean, “Pierre Favre: ‘Everywhere there is good to be done’”, http://www.thinkingfaith.org/articles/20130802_1.htm, vertaald in Cardoner 2014/2.

Jos Vercruysse, “‘Hen in waarheid beminnen’. Pierre Favre en de Lutherse reformatie”, in Cardoner 2014/3.

 

Jos Moons (*1980), priester gewijd in 2005, trad in 2009 in bij de jezuïeten. Na zijn noviciaat in Engeland kwam hij naar Amsterdam. Van hieruit werkt hij o.a. in Utrecht als studentenpastor en bereidt hij een PhD voor aan de Tilburg School of Theology. Dit artikel verscheen eerder dit jaar in The Way (55/2), het tijdschrift over ignatiaanse spiritualiteit uitgegeven door de Britse jezuïeten.

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel