De vierde week in de Geestelijke Oefeningen van Ignatius

De vierde week in de Geestelijke Oefeningen van Ignatius

door Mark Rotsaert S.J.

door Mark Rotsaert S.J.

 Wat moet ik met mijn leven? Welke is mijn diepste roeping? Of, zoals Ignatius het zegt: “Wat is Gods wil bij de inrichting van een mens zijn leven” ? Wie aan de Geestelijke Oefeningen begint, hoopt een antwoord dit soort fundamentele vragen.

Inleiding

Om een antwoord te vinden zal de retraitant zich moeten ontdoen “van elke ongeordende gehechtheid” [1], hij zal meer en meer innerlijk vrij moeten worden of, zoals Ignatius het zegt, hij zal zich steeds meer “onverschillig maken” [23].  De eerste week van de Oefeningen is een belangrijke stap op die weg van vrijheid. De vrucht van de meditatie van zijn zonden zal een hernieuwde ervaring zijn van Gods barmhartigheid, die steeds groter is dan zijn zonden. De eerste week eindigt met de vraag: “Wat moet ik voor Christus doen” [53]?

De tweede week, die langer zal zijn – Ignatius voorziet 12 dagen – zal geleidelijk aan een antwoord geven op die vraag. Een lange week lang contempleert hij het leven van Christus in het evangelie. Biddend naar Jezus kijkend laat hij zich leiden door wat hem geestelijke vertroosting geeft. Zo blijft hij biddend aanwezig bij Jezus totdat het antwoord op de vraag die hij bij het begin van de Oefeningen had, helder wordt in de keuze die hem in zijn gebed gegeven wordt. Hij heeft gevonden wat hij zocht: “Gods wil bij de inrichting van zijn leven”. Waarom nu niet naar huis gaan om die keuze in daden om te zetten? Waarom is de keuze niet het einde van de Oefeningen? Waarom nog twee weken blijven? Waarom nog Christus in zijn Lijden contempleren? Waarom nog de verrezen Heer contempleren?

Er is een dubbele motivatie om de derde en vierde week in te gaan. Ten eerste, het perspectief van de contemplatie verandert. In de tweede week was het perspectief: het leven van Jezus contempleren in de hoop enig licht te verkrijgen op het eigen leven. De vrucht van de tweede week is de keuze. De retraitant is tot helderheid gekomen over wat de navolging van Christus betekent in zijn concrete leven. Het perspectief van de contemplaties in de derde en vierde week bestaat erin de overgang te maken van het zoeken naar helderheid over het eigen leven naar een grotere verbondenheid met Christus. Het is een volgende stap in het geestelijk leven: van de via illuminativa naar de via unitiva, om het met klassieke termen uit te drukken. De tweede motivatie om nog een derde en vierde week te doen, bestaat erin een bevestiging te ontvangen van de gedane keuze, precies door met Christus verbonden te worden in zijn lijden en in zijn verheerlijking.

De Vierde Week in de Geestelijke Oefeningen

De vierde week is de laatste week in het parcours van de Geestelijke Oefeningen, maar die week opent tezelfdertijd ook de tijd na de Oefeningen. De geestelijke ervaring van de vierde week zal erin bestaan te mogen delen in de transfiguratie die aan Christus gebeurt bij de verrijzenis. Die omvorming zal de retraitant ervaren in het deelhebben aan de vreugde van de Verrezen Heer zelf.

[221]  Derde inleiding. Vragen wat ik verlang. Hier zal dat zijn: de genade mij intens te verblijden en te verheugen over zoveel heerlijkheid en vreugde van Christus onze Heer.

Wat de retraitant vraagt is zich te mogen verheugen over zoveel heerlijkheid en vreugde van een Ander, van Christus. Ignatius verwacht dat de retraitant op het einde van de Oefeningen in staat is om zich geheel en al te decentreren, om zelf uit het centrum te gaan staan. Met andere woorden, de vreugde van de vierde week is niet allereerst de vreugde van de retraitant zelf, het is het mogen deelhebben aan de vreugde van de verrezen Christus. De geestelijke vertroosting in de vierde week is pure vertroosting. Wat er nog aan pijn of lijden in het hart van de retraitant moge zijn, is nu geen hinder meer voor die vreugde, want de bron van die vreugde is de vreugde van een Ander. Je zou dit enigszins kunnen vergelijken met de vreugde die de begeleider ervaart wanneer de retraitant tijdens de vierde week zijn vertroosting met hem deelt.

De genade die de retraitant vraagt tijdens de vierde week verwijst naar het vierde punt en het vijfde punt uit de contemplatie:

[223]   Vierde punt. Nagaan hoe de godheid, die in het lijden zich scheen te verbergen, nu in de heilige verrijzenis door de waarachtige en zeer heilige uitwerkingen ervan zo wonderbaar verschijnt en zich laat zien.

[224]   Vijfde punt. Kijken naar de taak van het troosten die Christus onze Heer op zich neemt, en dit vergelijken met de manier waarop vrienden gewend zijn elkaar te troosten.

Het eerste, tweede en derde punt zijn door de retraitant al ingeoefend vanaf het begin van de tweede week: de personen zien, horen wat ze zeggen, kijken naar wat ze doen. Tijdens de derde week kwamen daar nog een vierde, vijfde en zesde punt bij, meer specifiek voor het contempleren van Christus in zijn lijden. In de vierde week geeft Ignatius een vierde en vijfde punt extra bij de drie bekende. Alles wat methode betreft, wordt door Ignatius altijd als mogelijkheid aangeboden. De begeleider zal moeten zien hoe hij die methodische punten ter sprake brengt. Vijf punten opgeven zou van het goede teveel kunnen zijn. Hij zou iets kunnen forceren bij de retraitant. Het kan vruchtbaarder zijn de retraitant zelf te laten ondervinden wat Ignatius in dat vierde en vijfde punt aangeeft. De begeleider zou het dan kunnen uitleggen als een verheldering van wat de retraitant heeft ervaren.

[218]      Eerste beschouwing. Hoe Christus onze Heer aan Onze-Lieve-Vrouw verscheen [299].

Tijdens de derde week gaf Ignatius een veelheid aan perikopen ter contemplatie. Voor de vierde week is er slechts één contemplatie voorzien (althans in de tekst van de vierde week zelf). Maar het feit dat hij schrijft: ‘Eerste beschouwing’ laat veronderstellen dat er tijdens de vierde week nog andere contemplaties kunnen volgen.

In het boekje van de Geestelijke Oefeningen heeft Ignatius een lange reeks evangeliepericopen samengebracht onder de titel “De geheimen van het leven van Christus onze Heer” [261-312]. In die reeks worden dertien verschijningsverhalen opgenomen [299-311], meer dan in de evangelies. Als begeleider liet Ignatius de retraitant langer in de vierde week dan in de derde week. Ons leven speelt zich meer af in een wereld die meer wegheeft van een lange lijdensweg, maar als christenen leven we in die wereld vanuit de vierde week, aldus Ignatius.

In de lijst van “de geheimen van het leven van Christus onze Heer” heeft de eerste tekst voor de vierde week de volgende titel: “De verrijzenis van Christus onze Heer. Zijn eerste verschijning”. De tekst vervolgt: “Hij verscheen aan de Maagd Maria. In de Schrift wordt dit wel niet gezegd, maar men beschouwt het als verondersteld, want zij zegt wel dat Hij aan zoveel anderen verschenen is. De Schrift veronderstelt immers dat wij verstand hebben, zoals er geschreven staat: ‘Zijn ook jullie zonder verstand?’” [299]. Ignatius neemt hier een oude traditie van de kerk over. Hoe kunnen wij dit vandaag begrijpen?

Maria, die onder het kruis stond – zij die geloofd heeft – is de eerste die de vreugde van de verrezen Heer heeft ervaren, de eerste die de “waarachtige en zeer heilige uitwerkingen” van de verrijzenis heeft doorleefd.

Niemand heeft de verrijzenis gezien en de evangelies beschrijven de verrijzenis niet. De verrijzenis is een ervaring die onze menselijke zichtbare en tastbare ervaring ver te boven gaat. De verrijzenis is allereerst een geestelijke ervaring, een geloofservaring. Op de eerste plaats is het een ervaring van Christus zelf. De verhalen over verschijningen in het evangelie zijn tastbare uitdrukkingen van een nieuwe geestelijke aanwezigheid. Hij is er plots en even plots verdwijnt hij. Het zijn verhalen die aangeven dat de leerlingen van Jezus hebben moeten leren leven met die nieuwe wijze van aanwezig-zijn van de Heer.

De verrezen Heer verschijnt aan zijn leerlingen in het gewone leven zoals hij, volgens Ignatius, aan zijn moeder verschijnt in haar huis in Nazareth. Met een nederig en open hart heeft zij de uitwerkingen van de verrijzenis mogen ervaren. Ignatius voegt hier een inclusie in: in datzelfde huis van Nazareth heeft de menswording ook vlees en bloed gekregen [103].

Zo kan ook de retraitant diezelfde genade in zijn gelovig hart ontvangen in zijn dagdagelijks leven, in zijn Nazareth of in zijn Galilea. Vanaf het doopsel leeft de verrezen Christus in het hart van elke gelovige. En het christelijk leven bestaat erin die aanwezigheid steeds meer transparant te laten worden, tot we met Paulus mogen zeggen: “Niet ik leef, maar Christus leeft in mij” (Gal 2,20).

De begeleider zal moeten aanvoelen of de retraitant met vrucht die verschijning aan Maria zal kunnen contempleren. Mocht dit een probleem zijn – of voor de retraitant, of voor de begeleider – dan is het beter alleen de verschijningsverhalen uit de evangelies te nemen.

De verschijningsverhalen in de evangelies: enkele kenmerken

  1. De verrezen Heer verschijnt aan zijn leerlingen, aan zijn vrienden. Hij verschijnt niet aan Pilatus, Kajafas of de soldaten, enz. Deelgenoot mogen zijn aan de verrijzenis van Christus en aan de “uitwerkingen” ervan veronderstelt dat er een zekere band bestaat met hem, een vriendschapsband – hoe onvolmaakt ook –, een verbondenheid in geloof – hoe onvolmaakt ook.
  2. Aanvaarden te worden geraakt door de verrezen Heer is geen evidente noch eenvoudige zaak. Ook de leerlingen hebben tijd nodig om die ervaring in zich toe te laten. De leerlingen van Emmaüs herkennen hem niet, ze hebben tijd nodig, een teken. Ook Maria Magdalena herkent hem niet. Petrus heeft meer tijd nodig dan Johannes, de leerling van wie Jezus hield. Hoe sterker de band geweest is, hoe sneller de herkenning.
  1. De leerlingen van Jezus zijn gekwetst, diep in hun hart. Alle leerlingen zijn gevlucht toen de soldaten Jezus kwamen arresteren; liever je eigen hachje redden dan trouw te blijven aan je meester. Petrus heeft zijn meester verloochend. Tomas is nog te diep gekwetst om te kunnen geloven dat zijn medeleerlingen de verrezen Heer hebben gezien. Maria Magdalena is op zoek naar het dode lichaam van Jezus van wie ze zoveel hield en haar tranen verhinderen haar Jezus te zien in de tuinman die naast haar staat. Allen zijn ergens op een dood punt, waarin ze vast zitten, en ze geraken er niet uit.
  1. Het is de verrezen Heer die hen over dat dode punt heen haalt. Hij neemt het initiatief. Hij geneest hun diepere kwetsuur. Voor de leerlingen is Hij dood en begraven. Ze zitten niet op hem te wachten. Ze hebben geen idee over zijn nieuwe aanwezigheid. Ze zullen het moeten leren, gaandeweg zal Hij het hun leren. Ook nu blijft Hij hun meester, de Heer. Hij laat hen delen in zijn vreugde, zijn vreugde om de overwinning van de liefde op de dood. Die vreugde verandert hun toekomst.
  1. Elke ontmoeting met de verrezen Heer houdt een zending in. De leerlingen, zoals trouwens ook Maria Magdalena – de eerste getuige van de verrezen Heer – kunnen er niet over zwijgen, ze moeten het aan de anderen vertellen. En zo mogen ze ervaren dat hun band met de Heer tot volheid is gekomen. Eens hebben ze de Heer gevolgd en zijn ze leerlingen geworden. Later heeft Hij hen uitgezonden als apostelen en tijdens het laatste avondmaal noemt Hij hen “mijn vrienden”. Op paasmorgen noemt Hij hen “mijn broeders”, want ze zijn kinderen van dezelfde Vader, “Mijn vader, uw Vader”.

De verschijningsverhalen en de retraitant  

  1. Hoogst waarschijnlijk zal de ervaring door de verrezen Heer als het ware herschapen te zijn slechts geleidelijk aan groeien doorheen de verschillende contemplaties. Het zou kunnen dat de retraitant zich eerst zal herkennen in de houdingen van de leerlingen en vrienden van de Verrezene (zoals dat ook in de derde week gebeurd is). In elk geval, de ervaring van de pure vertroosting is van de orde van de genade. Je kunt dit niet forceren.
  1. Tijdens de vierde week geeft Ignatius een grote marge van vrijheid, zowel in het organiseren van de stof ter contemplatie, als van het aantal contemplaties per dag, als van het aantal punten voor elke contemplatie. Er zijn geen repetities meer voorzien. De retraitant volgt zijn eigen ritme [227-228].
  1. Het uiterlijk kader – de Toelichtingen op het einde van de eerste week – moet worden aangepast (licht, vreugde). Bijvoorbeeld, “men moet nu aandacht hebben voor matigheid en het juiste midden in alles, en niet meer voor boetedoening” [229]. Zie ook “De richtlijnen om zich voortaan in het eten te ordenen” [210-217].  

De begeleider en de ervaring van de retraitant tijdens de vierde week

  1. De fundamentele houding van geloof tijdens de hele Geestelijke Oefeningen blijft ook tijdens de vierde week van wezenlijk belang. Zonder die geloofshouding zou de begeleider de retraitant wel eens in troosteloosheid kunnen brengen.
  1. De begeleider moet vertrouwen hebben in de vertroosting die de retraitant ervaart tijdens de vierde week, ook al blijft hij, als begeleider, troosteloos.
  1. Wat doen als de retraitant geen geestelijke vertroosting ervaart? Ignatius geeft alvast twee richtlijnen. Eerst en vooral kan men de retraitant erop attent maken dat geestelijke vertroosting niet iets spectaculairs moet zijn, met sterke emoties, met tranen van vreugde. De derde definitie die Ignatius geeft van geestelijke vertroosting, luidt: “Elke vermeerdering van hoop, geloof en liefde en elke innerlijke blijdschap die een oproep en een aantrekking inhoudt tot het hemelse en het eigen heil van de ziel en haar aldus rust en vrede geeft in haar Schepper en Heer” [316]. De begeleider kan er de retraitant ook op wijzen dat elke geestelijke vertroosting die hij tijdens de Oefeningen heeft gehad, het werk is van de verrezen Heer [224].
  1. De begeleider kan ook nog tijdens de vierde week twijfels hebben over zijn eigen manier van aanpakken. Hij blijft aarzelen of hij voelt zich niet in staat om de juiste woorden te vinden, of hij vindt dat hij de slaaf is van de methode en wil alles wat Ignatius zegt letterlijk toepassen.
  1. De begeleider is geen meester van de ervaring van de retraitant, hij kan het werk van de Geest niet onder controle hebben. De begeleider moet een voldoende innerlijke vrijheid hebben en een groot geduld om de Geest te laten werken in de retraitant.
  1. Mocht de begeleider een of andere moeilijkheid hebben om de verschijning aan Maria, de moeder van Jezus, voor te stellen als onderwerp voor de contemplatie, dan is het beter er niet over te spreken.
  1. De manier waarop de retraitant Christus in zijn lijden heeft ervaren tijdens zijn gebed bepaalt of zijn gebed een bevestiging is van zijn keuze of niet. Dit zal telkens om onderscheiding vragen, waarbij de begeleider een bescheiden maar onontbeerlijke hulp kan geven. Zo kan, bijvoorbeeld, diepe pijn ervaren, en zelfs tranen, met de lijdende Christus, een ervaring van geestelijke troosteloosheid zijn [316]. Indien de retraitant tijdens het contempleren van de Heer in zijn lijden bevestiging ontvangt van zijn keuze, dan zal die bevestiging zich, normaal gesproken, voortzetten tijdens de vierde week – ook zonder grootse, spectaculaire gevoelens. Een sterkere verbondenheid met de levende Heer, in een verdieping van geloof, hoop en liefde tijdens de vierde week, kan een bevestiging van de keuze zijn.
  1. De hele maand Geestelijke Oefeningen maakt de retraitant een proces van transformatie door. Tijdens de vier weken, en vooral tijdens de derde en vierde week, wordt de retraitant meer en meer als het ware geïncorporeerd in het leven van Christus zelf. Die ervaring van een diepere verbondenheid met de verrezen Heer zal de retraitant in staat stellen om God te zoeken en te vinden in het gewone leven na de Oefeningen, in zijn Galilea.
  1. In het boekje van de Geestelijke Oefeningen, met name in “De geheimen van het leven van Christus onze Heer”, is de laatste Schrifttekst die wordt voorgesteld op het einde van de vierde week die over de hemelvaart van Christus. In het boekje van Ignatius begint het contempleren van het leven van Christus met de contemplatie van de menswording [101-109]: de Drie-eenheid zendt de Zoon uit de hemel naar de aarde, in het huis van Maria. Het leven van Jezus op aarde neemt een einde wanneer hij terugkeert naar de Vader in de hemel [312], aldus Ignatius. In de contemplatie van de hemelvaart van Christus gaat het niet zozeer om een afscheid als om een nieuwe wijze van aanwezigheid. “Ik ben met jullie tot aan de voleinding van de wereld” (Mt 28, 20).

Dat Ignatius de vierde week laat eindigen met de hemelvaart wil niet zeggen dat de begeleider geen contemplatie mag voorstellen van het gebeuren op Pinksteren.

De Beschouwing om tot liefde te komen [230-237] 

Deze beschouwing of contemplatie is de laatste contemplatie in het boekje van de Geestelijke Oefeningen. Tezelfdertijd is het ook een soort recapitulatie van de ervaring van de hele retraite. Maar het is evenzeer een weg om de ervaring van de Oefeningen verder door te trekken in het gewone leven na de Oefeningen.

Een kleine opmerking over het gebruik van de term contemplatie. Ignatius gebruikt het woord hier in een enigszins andere betekenis dan hij gedaan heeft tijdens de tweede, derde en vierde week van de Oefeningen, met de drie punten: de personen zien, horen wat ze zeggen, kijken naar wat ze doen. Dit maar om te laten zien dat Ignatius zelf niet de slaaf is van zijn methode.

Alvorens, zoals gewoonlijk, de compositie aan te geven en vervolgens de genade die de retraitant wil vragen in deze contemplatie, maakt Ignatius twee opmerkingen [230-231]. De eerste opmerking heeft o.a. betrekking op de keuze van de retraitant: “De liefde moet zich meer uiten in daden dan in woorden”. Na de Oefeningen zal de retraitant zijn keuze in daden moet omzetten, meer dan in woorden. De tweede opmerking spreekt over de wederkerigheid van de liefde. De liefde veronderstelt uitwisseling. Maar het gaat hier, zoals we zullen zien, om een bijzondere soort uitwisseling: de retraitant zal alles kunnen geven wat hij ontvangen heeft; zelfs de gave van zichzelf wordt hem gegeven.

De eerste inleiding: De compositie [232]: “voor God staan”. Bewust zijn dat je deel uitmaakt van één grote gemeenschap van alle gelovigen, die ons voorgingen en die met ons samenleven. Deze wijdse compositie zal de retraitant ook na de Oefeningen kunnen maken, bijvoorbeeld bij het begin van elke gewetensonderzoek, want telkens opnieuw zal hij de keuze, die hem in het gebed is gegeven, in daden moeten omzetten.

De tweede inleiding: Vragen wat ik verlang [233]. “Hier zal dat zijn: innerlijke kennis van zoveel goeds dat ik ontvangen heb, opdat ik geheel en al erkentelijk, zijne goddelijke Majesteit in alles kan liefhebben en dienen”.

Aan het begin van de Oefeningen had Ignatius het doel van de Oefeningen als volgt omschreven: … “Het enige wat wij moeten verlangen en kiezen is wat ons dichter brengt bij het doel waarvoor wij geschapen zijn” [23 – Uitgangspunt en Fundament]. Dat verlangen heeft nu op het einde van de Oefeningen zijn concrete plek gevonden in de keuze. Die keuze moet nu beleefd worden te midden van de mensengemeenschap, te midden van de kerkgemeenschap – in dienende liefde.

In deze laatste contemplatie van de Oefeningen wordt nog het best omschreven wat de eigenheid is van de ignatiaanse spiritualiteit. Elke christelijke spiritualiteit heeft telkens opnieuw gezocht naar een leven waarin tegelijkertijd de liefde tot God en de liefde voor anderen mogelijk worden, of hoe met God verbonden leven en tegelijk je inzetten voor een betere wereld?

Eerste punt: wederkerigheid [234]. Dit eerste punt bestaat uit twee delen (zoals trouwens hoort bij wederkerigheid). In een eerste deel wordt de tweede inleiding hernomen én verbreed: “Mij de ontvangen weldaden in herinnering brengen”. Het gaat hier niet alleen over de weldaden ontvangen tijdens de Oefeningen, het gaat nu om alle weldaden ontvangen tijdens het hele leven: alle “persoonlijke gaven”, maar ook gaven die mijn persoonlijk leven overstijgen: de schepping en de verlossing. De retraitant moet met grote innigheid afwegen wat God voor hem allemaal gedaan heeft, wat Hij hem allemaal “gegeven heeft van wat Hij heeft” (dit herneemt de tweede inleiding op de contemplatie), en “hoezeer Hij zich aan hem wil geven, zoveel Hij maar kan”. In dit eerste deel van het eerste punt kijkt de retraitant met zijn geheugen maar ook met zijn diepste affectiviteit naar wat hij allemaal ontvangen heeft.

In een tweede deel vraagt Ignatius dat de retraitant “tot zichzelf inkeert”…, zo heb ik het Spaanse werkwoord “riflectir” vertaald, dat ook in de contemplaties van de tweede week zoveel voorkomt. Dit “riflectir” heeft hier een meervoudige betekenis. Enerzijds heeft dit werkwoord een intellectuele connotatie (zoals “réfléchir” in het Frans), anderzijds heeft het ook een spiritueel-psychologische betekenis (in mezelf keren, tot mezelf komen), maar het heeft ook iets van het “weerspiegelen” (zoals in een spiegel). De retraitant moet alle ontvangen weldaden in zichzelf als in een spiegel laten schijnen. Dit “riflectir” roept hem op van zijn kant “alles te geven van wat ik heb en ben”. Hij kan niet anders dan zichzelf helemaal geven. Hij doet dat “met grote bewogenheid”. En dat drukt de retraitant dan uit in een gebed, een gebed waarin de wederkerigheid op een heel eigen wijze wordt verwoord: Neem, Heer, en aanvaard…

Dit gebed herinnert enigszins aan de opdracht op het einde van de meditatie over de Oproep van de aardse koning…: “Eeuwige Heer van alle dingen, … ik doe mijn opdracht: Ik wil en verlang en het is mijn weloverwogen besluit… U te volgen in het ondergaan van alle beledigingen, enz.” Bij het begin van de tweede week drukt de retraitant hier uit hoezeer hij verlangt Christus te volgen – tot in de vernedering toe. Op het einde van de Oefeningen heeft de retraitant zijn keuze gemaakt. Zijn verlangen is gaandeweg het verlangen van God voor hem geworden. Hij is de weggegaan van “indifferentia” (onverschilligheid) naar een “preferentia” (een voorkeur): de liefde van Christus (God) voor hem.

De wederkerigheid in dit gebed “Neem, Heer, en aanvaard…” is niet volmaakt, want wat ik aan de Heer allemaal kan geven, is wat ik van Hem heb ontvangen. Het is een gebed van overgave.

Bij het vertalen van de laatste zin van dit gebed hebben velen me voorgesteld om de meer klassieke vertaling te volgen en zo trouw te zijn aan de Spaanse tekst van Ignatius, en dan zou het zo klinken: “Geef me uw liefde en genade, dat is mij genoeg”. Ik heb de tekst gevolgd van de Latijnse vertaling van André des Freux, een Franse jezuïet aan wie Ignatius gevraagd had de tekst van de Geestelijke Oefeningen te vertalen in een mooi humanistisch Latijn. Die vertaling is, samen een wat meer hoekige Latijnse vertaling (van Ignatius zelf?), door Paulus III goedgekeurd. Ignatius hechtte veel belang aan die twee teksten die door de paus waren goedgekeurd. Waarom heb ik voor dit laatste zinnetje plots de Latijnse vertaling verkozen, zoals trouwens meer hedendaagse vertalers doen? Eigenlijk uit trouw aan Ignatius in zijn Oefeningen. In alle weken van de Oefeningen beantwoordt het “gesprek” op het einde van de meditatie of de contemplatie telkens aan de genade die gevraagd wordt aan het begin van de oefening. In de tekst van de tweede inleiding lezen we: “Vragen wat ik verlang. Ik vraag innerlijke kennis van zoveel goeds dat ik ontvangen heb, opdat ik, geheel en al erkentelijk, zijne goddelijke Majesteit in alles kan liefhebben en dienen”. Het antwoord op het einde van het gebed is dan ook: “Geef dat ik u mag liefhebben, die genade is mij genoeg”.

Het tweede en derde punt zijn als het ware een soort repetities van het eerste punt, een verdieping ervan. In het tweede punt [235] wordt gesteld dat in alles wat de retraitant ontvangen heeft, in alle schepselen, God aanwezig is. Hij is het die leven geeft aan allen en alles. God woont in alles wat Hij gemaakt heeft, Hij woont zo ook in mij, en zo word ik zijn tempel; ben ik niet beeld en gelijkenis van God? “Dan tot mezelf inkeren (‘riflectir’), op de wijze die in het eerste punt is vermeld, of op een andere manier wanneer ik voel dat die beter is”. Ook nu weer die vrijheid die Ignatius aan de retraitant laat op het einde van de Oefeningen.

In het derde punt [236] wordt het vorige verder verdiept: God woont niet alleen in alle schepselen, Hij is actief in hen aan het werk. Zo ook in de mens. En dus in alles wat de mens totstandbrengt is God aanwezig met zijn creatieve kracht. “Dan tot mezelf inkeren”.

Het vierde punt [237] volgt die beweging van verdieping niet. Het betreft nu waarden en morele houdingen die moeten helpen om op een correcte wijze om te gaan met alle schepselen. Die waarden en morele houdingen – rechtvaardigheid, goedheid, mededogen, barmhartigheid – worden mij van boven (“de arriba”) gegeven. Ze doen me deelhebben aan Gods rechtvaardigheid, aan Gods goedheid en mededogen. “Eindigen met tot mijzelf in te keren, zoals gezegd is. Daarna een gesprek en een Onze Vader”.

Drie opmerkingen ter afsluiting:

Wat als er op het einde van de Oefeningen geen tijd meer is voor deze contemplatie? Er al mee beginnen tijdens de vierde week…?

Zoals de “Meditatie over de twee standaarden” een hulp kan zijn om het gewetensonderzoek af en toe te vernieuwen, zo kan ook de “Contemplatie om tot liefde te komen” het gewetensonderzoek helpen invullen.

De “Beschouwing om tot liefde te komen” is een hulp om de overgang te maken van de Oefeningen naar het gewone leven na de Oefeningen. De ervaring van de Oefeningen wordt als het ware opengetrokken naar alle aspecten van het leven.

 

Pater Mark Rotsaert S.J. (*1942) heeft belangrijke bestuurlijke functies bekleed in de Sociëteit van Jezus; daarnaast heeft hij veel kennis van de ignatiaanse spiritualiteit op zowel praktisch als theoretisch vlak.
Wat dit laatste betreft: de tegenwoordig meest gebruikte Nederlandse versie van de Geestelijke Oefeningen is tot stand gekomen onder zijn leiding. Sinds kort woont hij in Oxford en is hij verbonden aan de universiteit aldaar als Senior Fellow in Ignatian Spirituality.
In het bovenstaande artikel behandelt pater Rotsaert de vierde week van de Oefeningen en de Beschouwing om tot liefde te komen. De Beschouwing staat in de Oefeningen na week vier, maar de auteur geeft aan dat men er tijdens deze week al mee kan beginnen.

 

 

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel