Vier geestelijke oefeningen partners – God gesymboliseerd door licht, Ignatius als pelgrim, begeleider en retraitant op weg.
Wat gebeurt er echt in een ignatiaanse retraite? Peter-Hans Kolvenbach, voormalig wereldwijde leider van de jezuïeten, laat zien hoe God, Ignatius, begeleider en retraitant samen optrekken in het zoeken naar Gods wil. En hoe dit ruimte schept voor een vrijheid die niet van mensen komt.
Wat gebeurt er echt in een ignatiaanse retraite? Peter-Hans Kolvenbach, voormalig wereldwijde leider van de jezuïeten, laat zien hoe God, Ignatius, begeleider en retraitant samen optrekken in het zoeken naar Gods wil. En hoe dit ruimte schept voor een vrijheid die niet van mensen komt.
door Peter-Hans Kolvenbach sj
Wat er écht gebeurt tijdens een ignatiaanse retraite: een dynamische wisselwerking tussen vier partners – God, Ignatius, de begeleider en jij als retraitant.
Waarom geestelijke begeleiding bij ignatiaanse retraites niet gaat over sturen of adviseren, maar over ruimte maken voor wat God zelf in jou wil doen. Je ontdekt waarom terughoudendheid en warmte daarbij onmisbaar zijn.
Hoe vrijheid, vertrouwen en verlangen centraal staan in goede ignatiaanse begeleiding, en wat je van je begeleider mag verwachten als je samen leert onderscheiden wat Gods stem in jouw leven zegt.
Bij het diep ingrijpende gebeuren van de Geestelijke Oefeningen zijn er vier partners die een rol spelen: God en Ignatius, degene die de oefeningen geeft en degene die ze doet. In deze inleiding willen we beter greep krijgen op sommige aspecten van de onderlinge verhoudingen tussen deze vier. We stellen voorop dat deze relaties niet aan een vast schema zijn gebonden. Elk van de partners raakt betrokken bij iedere stap op de weg van de Oefeningen – “wandelen, op tocht gaan en hardlopen … zoeken en vinden wat Gods wil is bij de inrichting van ons leven tot heil van onze ziel” (GO 1). Daarom kan men de relatie tussen degene die de Oefeningen geeft en degene die ze ontvangt, niet stellen tegenover de relatie van God met Ignatius in zijn geestelijk beleven noch tegenover die van God met de individuele retraitant die op zoek is naar Gods wil. Alle vier tezamen leveren voortdurend, ieder op eigen niveau, een bijdrage tot het hele gebeuren.
In Aantekening 15 wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het geven van geestelijk advies, geestelijke begeleiding en geestelijke leiding “buiten de Geestelijke Oefeningen” en “gedurende de Geestelijke Oefeningen”. Het onderscheid berust op de betekenis van het werkwoord “bewegen”. Buiten de Geestelijke Oefeningen kan men iemand bewegen, of men zou dit moeten doen om een keuze te maken te kiezen voor een Godgewijd leven, een zending als leek, of het priesterschap. Tijdens de Geestelijke Oefeningen “moet men niet bewegen tot” moet men de retraitant nergens toe aansporen, omdat in dit geval gezocht wordt naar de wil van God. Het moet God zijn die het hart van de retraitant voorbereidt om God te dienen zó als God gediend wil worden; dit geschiedt door de bewonderenswaardige interactie tussen de retraitant en God: de retraitant die zelf de weg opgaat waarlangs hij in de toekomst zijn Heer beter zal kunnen dienen, en de God die zichzelf aan de Hem toegenegen ziel meedeelt, hem omarmt hem met inwendig vuur vervult zodat hij Hem kan liefhebben en loven.
Zonder te ontkennen dat God andere wegen heeft om Zich door mensen te laten vinden, stelt Ignatius, als partner, dat degene die de Oefeningen geeft, zich gedurende de Geestelijke Oefeningen anders tegenover de retraitant dient op te stellen dan daarbuiten . Wie de Geestelijke Oefeningen geeft moet de eigen onverschilligheid bewaren in zijn omgang met degene die ze krijgt (GO 23 en 179). Deze onverschilligheid betekent dat wie de Oefeningen geeft, zo te werk gaat dat de Schepper in direct contact met zijn schepsel kan werken en het schepsel met zijn Schepper en Heer (GO 336). Het woord “direct contact” is oorzaak van een probleem. Kijkt men naar de vertalingen van de eigenhandig geschreven tekst van Ignatius, dan ziet men hoe het woord “direct contact” een probleem veroorzaakt; de tekst wil namelijk de rol schetsen van degene die de Geestelijke Oefeningen geeft, en vraagt tegelijk dat hij in alle opzichten afziet van de rol van bemiddelaar. Het valt niet te ontkennen dat wie de Geestelijke Oefeningen geeft, zich in dienst stelt van iemand die op zoek is naar de wil van God. In deze relatie zal degene die de Geestelijke Oefeningen geeft, ongetwijfeld gevoelsmatig geraakt worden, ook al betreft datgene waarom het hier gaat niet zijn eigen leven; hij mag zijn eigen leven nooit als model voorhouden en daarover geen vertrouwelijke mededelingen doen aan degene die de Geestelijke Oefeningen doet. Ignatius wil dat hij als de wijzer van een weegschaal in het midden blijft, niet om een Salomonsoordeel te kunnen uitspreken, maar om de onverschilligheid te kunnen bewaren, dat wil zeggen dat hij, meer dan met woorden alleen, er borg voor staat dat God zelf de weegschaal kan doen doorslaan bij het onderscheiden van Gods wil. Daarop berust zijn houding van het midden bewaren als de wijzer van de weegschaal om het God mogelijk te maken naar de ene of naar de andere kant de keuze te doen overhellen van degene die de Geestelijke Oefeningen doet om Gods wil te zoeken in zijn leven.
Men moet bedenken dat, door de nadruk die Ignatius legt op het rechtstreeks handelen van God als partner, het gebeuren van de Geestelijke Oefeningen een plaats krijgt in de dialoog die God onze Heer vanaf het begin is willen aangaan met de mensheid, en waaraan God trouw is gebleven, onze ontrouw ten spijt. Zoals ook het geval is met andere tastbare tekenen van Gods persoonlijke zorg voor ieder van zijn schepsels, wordt deze dialoog zowel binnen de Geestelijke Oefeningen voortgezet als in alle andere soorten van geestelijke begeleiding buiten de Oefeningen. In zijn laatste toespraak openbaarde de Heer dat de Geest zelf ons wil leiden naar de Waarheid die Christus is, en ons zal omvormen tot christenen, dat wil zeggen tot een “alter Christus”, mits we ons laten grijpen door deze Geest, de Paracleet. Op deze wijze introduceert de Heer de Drie Goddelijke Personen in de langdurige ervaring van het uitverkoren volk dat door God zelf altijd rechtstreeks, of beter: persoonlijk, geleid wordt. Deze geestelijke leiding van God zelf richt zich allereerst op het uitverkoren volk als een gemeenschap van geloof en trouw, en op afzonderlijke personen alleen in zoverre deze deel uitmaken van het oude of nieuwe volk Gods. God blijft aan deze dialoog trouw en geeft het schepsel het vermogen om Gods persoonlijke bedoeling met ieder mens te achterhalen en er gevolg aan te geven. “Heer, U doorgrondt mij en kent mij, U kent mijn zitten en opstaan, al van verre doorziet U mijn gedachten” (Ps 139, 12). Als God dit vermogen niet in ons zou hebben gelegd en daarmee ons maakte tot “capax Dei”, dan zouden de Geestelijke Oefeningen niet mogelijk zijn.
Degene die de Oefeningen ontvangt is een partner, in zoverre hij dit vermogen van God heeft aanvaard met een ruim hart en een grote edelmoedigheid jegens de Schepper en Heer; hij biedt Hem geheel zijn wil en vrijheid aan, met de bedoeling dat zijn goddelijke Majesteit volgens zijn allerheiligste wil zowel over zijn persoon als over wat hij bezit zal beschikken (GO 5). Zoals vele andere heilige mannen en vrouwen belijdt Ignatius dat God hem heeft onderwezen zoals een schoolmeester een kind onderricht; in zijn boek van de Geestelijke Oefeningen biedt hij deze ervaring aan als partner in de dialoog waarmee de Schepper in zijn schepselen een begin maakt.
Bij de geestelijke begeleiding van zijn volk heeft God mensen nodig . In de evangelies spreekt Jezus vaak negatief over deze wisselwerking. Allereerst is daar zijn plechtige waarschuwing dat men zich geen rabbi moet laten noemen, noch meester of vader; daarmee wordt duidelijk, hoe ten onrechte een geestelijk leidsman zou denken gemachtigd te zijn een soort leiding te geven die uiteindelijk alleen aan God toekomt. Het is dus verstandig een gezond wantrouwen te koesteren jegens elke autoritaire of eigenmachtige vorm van begeleiding, een misbruik waar de Heer uitdrukkelijk op wijst en dat, hoewel vaak ontkend, heel reëel bestaat. Bovenal toont het besef van persoonlijke verantwoordelijkheid in het licht van de unieke rol die het geweten daarbij speelt, duidelijk aan hoe redelijk Jezus’ waarschuwing is.
Tegelijk echter verleent de Heer zelf zijn leerlingen het gezag om de Kerk te bevestigen en te leiden. Paulus aarzelt niet te erkennen dat Gods Geest sommige mensen begiftigt met het charisma om namens God aan hun broeders en zusters leiding te geven. Het is leerzaam dat de pastorale brieven die niet tot een of andere kerkelijke gemeente zijn gericht, maar tot afzonderlijke personen nader ingaan op de individuele geestelijke begeleiding. Die bestaat niet alleen in stimuleren, versterken en verhelderen maar ook uit en hier wordt iets nieuws benadrukt de mensen voor te houden dat niet iedere willekeurige weg naar God leidt. Heel Paulus’ visie wordt beheerst door de zorg “de Geest niet te blussen” (1 Tess 5, 19). Vandaar dat Ignatius het van groot belang acht dat de relatie tussen degene die de Geestelijke Oefeningen geeft en degene die ze ontvangt geen relatie wordt tussen twee gelijken, maar altijd een asymmetrisch karakter behoudt. Want de relatie tussen deze twee partners is niet de relatie tussen iemand met en iemand zonder kennis, of tussen iemand die leiding geeft en iemand die leiding ontvangt: het is de relatie van iemand die aangegrepen wil worden door de Geest, en aan een ander vraagt hem te helpen om dit te laten gebeuren een hulp waardoor “de Geest niet geblust wordt”.
Vandaar dat in de Aantekeningen Ignatius zorgvuldig benadrukt dat het contact tussen degene die de Oefeningen geeft en degene die ze ontvangt een afwisseling moet zijn van terughoudendheid en warmte. Terughoudendheid bijvoorbeeld, door voldoende afstandelijkheid te betrachten bij het kort en bondig voorhouden van de geheimen van Christus’ leven, juist om “de Geest niet te blussen” die meer smaak en geestelijke vrucht schenkt (GO 2). Terughoudendheid ook, door de onpartijdigheid waarmee tot in detail wordt nagegaan hoe iemand de Oefeningen doet, wanneer hij niet door de Geest bewogen wordt (GO 6). Terughoudendheid, doordat er niets gezegd wordt over wat er nog komt (GO 11). Terughoudendheid, die absoluut noodzakelijk is wanneer degene die de Oefeningen geeft en bekend staat als iemand die de ander volledig vrij laat, zijn gezag doet gelden om de bekoringen te bestrijden die de Geest dreigen te blussen (GO 13), of om enthousiasme en vurigheid te temperen, wanneer ze niet van de Geest afkomstig zijn (GO 14), en vooral om de Oefeningen aan te passen aan de mogelijkheden van degene die ze doet (GO 18). Deze terughoudendheid is onmisbaar, wil de relatie tussen degene die de Oefeningen geeft en die ze ontvangt toegankelijk blijven voor het werken van de twee andere partners God en Ignatius.
Van de andere kant mag terughoudendheid geen obstakel vormen voor warmte. De warmte die uitgaat van een vriendelijk en goed optreden en die bemoediging en kracht schenkt voor wat te komen staat. De warmte waarmee aan de retraitant wordt duidelijk gemaakt hoe de kwade geesten te werk gaan om de goede Geest te blussen, zodat hij wordt voorbereid en toegerust voor de komende vertroosting (GO 7). Warmte ook, door de retraitant volledig te aanvaarden met alles wat deze vermag, met heel de vitaliteit waarover hij beschikt, om hem op het spoor te zetten naar de partner God volgens het ritme dat door Ignatius, ook partner, vanuit zijn eigen ervaring wordt aangegeven (GO 18). Warmte wanneer hij in zijn begeleiding duidelijk maakt welke wegen doodlopen en de verkeerde kant opgaan; immers, niet alle wegen leiden naar God (GO 10). Warmte in het samen luisteren naar het werk van de Geest; dit kan met zich meebrengen dat men helpt “al zijn krachten aan te wenden” om in te gaan tegen alles wat “niet uitsluitend gericht schijnt op de dienst, de eer en de heerlijkheid van de goddelijke Majesteit” (GO 16). Een dergelijke hulp kan soms gehoorzaamheid vragen van degene die de Oefeningen krijgt. Een gehoorzaamheid die niets heeft van de despotische macht van iemand over een ander, maar veeleer het karakter heeft van een dienst die bewezen wordt aan iemand die in volle vrijheid en met groot vertrouwen zijn hart geheel open legt, omdat hij raad wenst te ontvangen van iemand die volledig op de hoogte is van zijn situatie (GO 17).
Er dient te worden opgemerkt dat Ignatius in de beschrijving van de relatie tussen degene die de Geestelijke Oefeningen geeft en degene die ze ontvangt het woord “gehoorzamen” niet gebruikt. Want het door Ignatius voorgestelde geestelijk proces heeft niets van doen met gehoorzaamheid aan een ander mens, maar is bedoeld om te helpen de wil van God als partner te onderscheiden, wanneer Deze zijn eigen stem door middel van dit proces doet verstaan. Nogmaals, degene die de Geestelijke Oefeningen krijgt, is in zijn verlangen veel inniger verbonden met God dan met de andere partners, Ignatius en degene die de Geestelijke Oefeningen geeft.
Als degene die de Geestelijke Oefeningen geeft een gezaghebbend iemand is vanwege zijn juist oordeel, psychologisch doorzicht, zijn vermogen om goed te luisteren, en vooral vanwege zijn geestelijk aanvoelen dat wortelt in het ignatiaans gedachtegoed, werkt dat alles ten goede. Maar in zijn relatie met degene die de Oefeningen krijgt moet hij bescheiden blijven tegenover de Ene die de Leraar is. Het is normaal dat van degene die de Oefeningen geeft een zekere overredingskracht uitgaat op de retraitant; deze zou daardoor in de bekoring kunnen komen om het degene die de Oefeningen geeft naar de zin te maken. Maar beiden moeten eerder hun aandacht richten op wat de Geest aan het doen is dan op hetgeen degene die de Oefeningen geeft misschien schijnt te suggereren. In naam van de christelijke vrijheid trekken beiden samen op in wederzijds vertrouwen (GO 22): degene die de Geestelijke Oefeningen geeft, verwacht van de retraitant dat deze uit hetgeen hem wordt aangeboden iets zal kiezen waardoor hij zich persoonlijk aangesproken kan voelen; en het is goed mogelijk dat er daarbij geen duidelijk verband te zien is met hetgeen werd aangeboden. Het aanbod werd gedaan in de verwachting dat de ander daarin volledig vertrouwen zou hebben, ja zelfs zich ernaar zou voegen, en dat de retraitant hetgeen werd aangeboden op een wijze zou respecteren waardoor zijn vrijheid voortdurend groter wordt.
Deze taakomschrijving een soort nader onderzoek van de Aantekeningen rechtvaardigt een nogal negatieve beoordeling van bepaalde soorten retraiteleiders die men op verschillende plaatsen in de wereld aantreft. Allereerst is er de onzichtbare retraiteleider. Er zijn culturen waarin de leiders van de Geestelijke Oefeningen nog steeds beïnvloed worden door een non directieve therapie die de patiënt centraal stelt. Ze zullen het woord “retraiteleider” niet gebruiken een woord dat Ignatius zelf ook niet gebruikte omdat, naar hun zeggen, het paternalistisch klinkt en het een onterechte beïnvloeding suggereert door degene die de Oefeningen geeft. Liever willen zij een “metgezel” zijn, iemand die van de retraitant verwacht, en hem ook daartoe in staat stelt, dat hij hun onderlinge relatie zal sturen. Soms willen zij hoogstens een “getuige” zijn. In het hele gebeuren zoals Ignatius het schildert, ziet degene die de Oefeningen geeft zich de rol toebedeeld van retraiteleider, maar dat betekent niet dat degene die uit vrije wil de Oefeningen krijgt zijn persoonlijke zelfstandigheid of identiteit zou kwijtraken. Wanneer de retraitant zijn vertrouwen schenkt aan degene die de Geestelijke Oefeningen geeft, wil hij met behulp van een bekwame retraiteleider zich met God verenigen.
Om die reden vermijdt de lange traditie van geestelijke leiding, waartoe ook de Geestelijke Oefeningen behoren, dit broederlijk sacrament onder te brengen in de categorie van gehoorzaamheid aan een geestelijke leider. De twee participanten delen ten volle in het gemeenschappelijk zoeken naar Gods wil. Hun onderlinge relatie begint met het vertrouwen dat de retraitant stelt in de ignatiaanse bedrevenheid van de ander; de retraitant verlangt de Geestelijke Oefeningen gaan altijd uit van mensen met een verlangen die bekwaamheid te benutten om, met Ignatius’ woorden, “vrij te zijn in onze verlangens, waardoor het ons mogelijk zal zijn de weg op te gaan van de grotere dienst van God” (GO 157). De vraag van de gehoorzaamheid komt niet aan de orde, aangezien er een werkelijk verlangen is om het door Ignatius voorgehouden geestelijk proces geheel te doorlopen, of althans omdat er verlangd wordt dit verlangen te mogen hebben, zoals Ignatius ergens anders schrijft.
Een ander type retraiteleider is de al te starre retraiteleider. Heel strikt volgt hij de tekst van de Geestelijke Oefeningen, welke hij vooral als bron beschouwt voor gebedsstof. Tot dit soort retraiteleiders schijnt niet te zijn doorgedrongen, hoe Ignatius de retraiteleider beschrijft als iemand die werkelijk aan de retraitant de weg wijst en toch de Geest niet in de weg staat. Juist op dit punt moeten we bedenken dat alle vier de partners in het ignatiaans gebeuren met elkaar communiceren, ofwel door woorden, ofwel door impulsen van Godswege, ofwel door de tekst van een boek, zoals bij Ignatius het geval is. Als men het boek openslaat ziet men meteen dat het geen tekst is om alleen maar te lezen, maar een tekst die vele facetten vertoont, en niet rechtstreeks bedoeld is voor de retraitant, maar wel voor degene die de Geestelijke Oefeningen geeft. Daar deze de Geestelijke Oefeningen zelf doorleefd heeft, is hij in staat een ander mens te helpen om ze te doorleven overeenkomstig de werkwijze van Ignatius dat wil zeggen overeenkomstig de manier waarop Ignatius laat delen in de algemene vruchten van wat hij persoonlijk heeft ervaren, tezamen met een methode waarin wordt aangegeven hoe de retraitant tot persoonlijk beleven kan komen.
Bij het toepassen van deze tekst, waarin een Godservaring wordt meegedeeld, speelde Ignatius zeer uiteenlopende rollen, afhankelijk van de mensen waarmee hij te maken had en de situaties waarin ze verkeerden. Iemand die de Geestelijke Oefeningen geeft kan volledig trouw blijven aan de eigen werkwijze van Ignatius; maar wanneer de hem toevertrouwde retraitant de Oefeningen op creatieve wijze wil ontvangen, daartoe aangezet door wat Ignatius, zoals uit het boek blijkt, zelf ervoer, mag hij niet eisen dat de tekst star naar zijn eigen inzicht wordt geïnterpreteerd, noch puur vasthouden aan de letter. De al te starre retraiteleider is ontrouw aan de tekst zelf, als hij zijn eigen leiding niet aanpast aan de verlangens en mogelijkheden van de retraitant.
Op deze wijze kan men de Geestelijke Oefeningen zien als een gebeuren waarin vier partners, God en Ignatius, degene die de Oefeningen geeft en hij die ze krijgt voortdurend werkzaam zijn; men dient echter wel te erkennen dat Ignatius niet de mogelijkheid van een vijfde partner voorzag: een groep mensen die de Oefeningen in groepsverband wil doen, met haar eigen groepsdynamiek. Integendeel, voor Ignatius zouden de Oefeningen in het dagelijks leven, in welke vorm ook, moeten gebeuren volgens Aantekening 19; overigens zou hij de term “Oefeningen in het dagelijks leven” niet juist hebben gevonden. Ignatius kon zich geen Oefeningen indenken die buiten het leven zouden staan naast Oefeningen die wel in het leven zouden staan; hij had reeds in concreto laten zien welke weg God aanwijst voor het doen van een keuze; deze weg gaat er van uit dat alle betrokkenen in het echte leven werkzaam zijn, waar God zich laat vinden door in alles te participeren. Juist met dat voor ogen maakt Ignatius het volgende onderscheid: er zijn Oefeningen die gedaan worden in een besloten omgeving waar alle zakelijke beslommeringen zijn buitengesloten, zodat de aandacht van de retraitant niet versnipperd wordt, en hij op die manier beter in staat is om zijn Schepper en Heer nabij te komen en zich met Hem te verenigen (GO 20); en er zijn Oefeningen die in een open verband en zonder speciale afzondering worden gedaan; het direct contact met de gewone alledaagse dingen maakt het daarbij mogelijk voortdurend na te gaan of men zich trouw houdt aan hetgeen Ignatius aangeeft (GO 19). Maar, alles welbeschouwd, moet ook voor Oefeningen in dit open verband aan bepaalde voorwaarden worden voldaan, zodat de vier partners allen betrokken kunnen zijn bij het zoeken naar hetgeen God voorheeft met een mens die Gods wil verlangt te kennen.
Ziehier enige facetten van de onderlinge verhoudingen tussen de vier bij de Oefeningen betrokkenen. Het meest opvallende is dat deze vier geen statische rol spelen die zich beperkt tot bepaalde welomschreven activiteiten. Ignatius laat de mogelijkheid open om datgene wat hij zelf heeft doorgemaakt, aan te passen en te interpreteren. Degene die de Oefeningen geeft en degene die ze krijgt dat wil zeggen, zowel degene die aandachtig nagaat hoe de ander zich houdt aan de aanwijzingen van Ignatius (GO 6), als degene die aan de ander spontaan vertelt wat er daarbij in hem omgaat (GO 17) staan tot elkaar in een zodanige verhouding dat het steeds mogelijk is om bij het zoeken naar Gods wil andere wegen te vinden. Beiden zitten niet vastgebakken in dit gebeuren, zolang maar degene die de Oefeningen geeft, de durf heeft uit allerlei mogelijkheden een keuze te maken die afgestemd is op de wijze waarop in het beleven van degene die de Oefeningen wil krijgen het verlangen zich ontwikkelt. En tot slot, God blijft als betrokkene bij het ignatiaans gebeuren steeds verrassen, want alleen God komt het toe te vertroosten zonder enige voorafgaande aanleiding; het is alleen de Schepper eigen om de ziel in en uit te gaan, bekering in haar te bewerken en haar geheel tot liefde te brengen (GO 330).
Twintig jezuïeten en vijfentwintig leken uit alle werelddelen waren van 18 tot 23 februari 2002 te Rome bijeen voor een congres over:’Partners in het geven van Geestelijke Oefeningen’. Dit congres was georganiseerd door het CIS ( Centre for Ignatian Spirituality). De Algemene Overste van de jezuïeten hield openstaande openingsrede. Vertaling: Felix van Voorst tot Voorst S.J.
Lees het artikel hier in PDF : Kolvenbach-Samenspel
Bekijk alle artikelen van Cardorner