Besluiten of onderscheiden? Spiritueel gereedschap in het onderwijs

De ignatiaanse uitmuntendheid: aangebrand erfstuk of cruciale uitdaging?

door Adrian Porter SJ 

door Adrian Porter SJ 

De scholen van de jezuïeten zijn nog steeds een buitengewoon wereldwijd netwerk, het grootste samenhangende onderwijssysteem buiten China. Het jezuïetenonderwijs heeft een invloedrijke traditie, maar we moeten dat verleden uitdiepen en het vruchtbaar maken. In termen van “magis” uitgedrukt: we kunnen het beter doen dan we nu doen; niet dat we het nu niet goed doen, maar we moeten voortdurend blijven zoeken naar het algemeen welzijn en de grotere eer van God. 

In oktober 2017 kwamen voor het eerst in de geschiedenis van de jezuïeten vertegenwoordigers van alle scholen van de Sociëteit van Jezus bij elkaar. Op dat congres in Rio de Janeiro waren 83 jezuïetenprovincies vertegenwoordigd namens 2500 scholen en iets meer dan twee miljoen leerlingen. Daar sprak de algemeen overste van de jezuïeten, Arturo Sosa, over de missie van jezuïetenonderwijs en de uitdagingen waar we voor staan.

Pater Generaal legde in Rio aan de deelnemers zes specifieke uitdagingen voor. Ten eerste vroeg hij dat jezuïetenscholen innovatief zouden zijn in hun leermethodes: het is belangrijk dat onze scholen onderzoeksplekken zijn voor opvoeding en echte laboratoria zijn voor vernieuwing van onderwijsmethodes. Vervolgens pleitte hij voor continue vooruitgang bij het opvoeden tot rechtvaardigheid, een kenmerk van jezuïetenscholen. Verwijzend naar Laudato si’ van paus Franciscus noemde hij de zorg voor het milieu als prioriteit. Als vierde punt benadrukte hij dat scholen veilige plekken moeten zijn zonder enige ruimte voor misbruik. Hij vroeg de scholen een actief beleid te voeren opdat het christelijk geloof, en in het bijzonder de ignatiaanse spiritualiteit, er werkelijk beleefd zou kunnen worden. Tenslotte wees hij op de rijkdom van ons wereldwijde netwerk: dat biedt de kans om én wereldwijd én plaatselijk te denken en te handelen.

Ik wil graag ingaan op het vijfde punt van pater generaal: hoe kunnen we de ervaring van het christelijk geloof, de ervaring van God, in de scholen bevorderen. Pater generaal deed een paar concrete voorstellen die hun weg vonden naar de besluiten aan het einde van het congres. Het eerste was het voornemen om het ignatiaanse levensgebed op onze scholen aan te leren, om onze leerlingen “te leren luisteren naar hun innerlijke stem en te helpen groeien in innerlijkheid”. In de elf scholen van de Britse provincie en in de school in Denemarken brengen we dat in praktijk sinds september 2019: iedere dag doen we het levensgebed met alle studenten en alle leden van de staf. Het moet standaard worden in onze manier van werken. We zijn nog volop bezig mensen op te leiden om het levensgebed in de context van de scholen te introduceren.

Natuurlijk erkennen we het belang van interreligieuze opvoeding, maar in onze scholen moeten we gebruik maken van onze eigen religieuze traditie, in het bijzonder van de onderscheiding, iets dat opnieuw is benadrukt bij de afkondiging in februari 2019 van de vier Universele Apostolische Voorkeuren van de jezuïetenorde. De laatste Algemene Congregatie van de Orde was al een pleidooi om terug te keren naar onze wortels: we moeten opnieuw een onderscheidende gemeenschap worden, die vorm geeft aan een leven in geloof, en dan een zending krijgt die voortkomt uit beide.

Toen ik dat las bedacht ik dat in onze scholen – en ik vermoed in de meeste van onze apostolaten – we dingen doen in de omgekeerde volgorde. Wat voorop staat is de missie; dan kijken we naar het geloofsleven, dat soms niet meer is dan een extraatje; en pas dan gaan we terug naar onderscheiding. We doen het dus helemaal andersom. Ik zie dat vooral als ik praat met de directies van scholen. Er gebeurt heel veel binnen de scholen op allerlei niveaus en leidinggevenden moeten snel beslissingen nemen, waar veel geld mee gemoeid is, of waar mensenlevens en gezinnen bij betrokken zijn, of het instituut van de school zelf op de helling staat. Wij moedigen de directies aan om in die situaties te onderscheiden. Directies zien onderscheiding als een weg om over de berg van complexe beslissingen en onderhandelingen te geraken: als een manier om dingen goed en ignatiaans aan te pakken.

Pater generaal zag daar een gevaar opdoemen: een soort namaak onderscheiding, waar een beslissing, voorgekookt in eigen kring, verpakt wordt in de juiste ignatiaanse termen. Ik heb dat zelf gezien in de notulen van het bestuur van een college: bij ieder besluit stond “de uitkomst van de onderscheiding was”, maar ze hadden helemaal geen onderscheiding gedaan. Ze deden precies waar Pater generaal voor waarschuwt. We zullen op de colleges het proces van onderscheiden goed moeten uitleggen, evenals het in praktijk brengen ervan.

Ik wil hier bepaalde ideeën en voorbeelden delen die in de praktijk hun waarde hebben bewezen. Daarna kijk ik nog eens naar wat gemeenschappelijke onderscheiding is en hoe je dat doet in een college. Als we groepen, zoals scholen en parochies, willen leren wat onderscheiding is, moeten we ook iets zeggen over wat het onderwerp van onderscheiding is, en wat daarentegen gewoon vraagt om een beslissing. Snelle besluitvorming is essentieel voor een goed functionerende organisatie, vooral in tijden van crisis. Maar hoe creëer je een gedeelde visie in een apostolische gemeenschap, bouwend op een voorafgaande onderscheiding, in antwoord op wat de Geest van de Verrezen Heer ons ingeeft?

Aandachtig en onderscheidend 

Ik wil beginnen met twee deugden aan elkaar te koppelen: onderscheiden en aandachtig leven. Ik wil er zeker van zijn dat de ignatiaanse praktijk van aandachtig te leven in de scholen verankerd is, zodat de leerlingen het iedere dag meemaken. Ik ben verbonden aan een lagere school met internaat, Saint John Beaumont net buiten London. Iedere avond is het levensgebed de laatste activiteit. De kinderen zitten op de grond in de slaapzaal en doen het zelf. Er is geen docent of surveillant nodig die hen daarbij begeleidt. Het is een belangrijk deel van hun dag, een moment waarop ze gewoon kunnen zitten en nadenken. We hebben kunnen zien dat dit een grote impact heeft op de relatie tussen de leerlingen in het internaat.

In zichzelf draagt ieder van ons het beeld dat God van ons droomt: het beste van onszelf. Maar over dat beeld vallen schaduwen, donkere lijnen en krassen – onze minder goede kanten. Dat leggen we uit aan de leerlingen. Ieder avond kijken we naar dat ideaal, en naar de schaduwen en krassen: naar wat ons helpt en naar wat ons afleidt. Het werkt.

Peter-Hans Kolvenbach schreef als Algemeen Overste: onderscheiding is een geestelijke houding die hoort bij elk christelijk leven. Het is niet exclusief ignatiaans. Onderscheiding is niet beperkt tot de onderscheiding van geesten. De term dekt alles wat Ignatius zei over het keuzeproces en hoort bij het doel van de Geestelijke Oefeningen – de wil van God zoeken en vinden. Soms vragen mensen: gaan we nu op een ignatiaanse manier de geesten onderscheiden, of gaan we een electie doen zoals beschreven in de Oefeningen. Maar het zijn twee kanten van dezelfde medaille. Bij de onderscheiding van geesten kijk ik terug op mijn weg met God gedurende een zekere tijd in mijn leven. Bij het keuzeproces kijk ik vooruit. Aandachtig leven is onderscheidend terugkijken; onderscheidend leven is vooruitkijken en gaat over het afwegen van alternatieven om zo betere beslissingen te nemen.

Dankbaarheid

Wat ik als tweede punt wil benadrukken is de aandacht voor dankbaarheid. Het heeft op de scholen een onverwacht groot effect. Het was voor Ignatius het beginpunt van de Geestelijke Oefeningen: vragen om een innerlijke kennis van al het goede dat ik heb ontvangen, hoeveel God voor mij heeft gedaan en hoeveel God mij gegeven heeft [GO 233-234]. Ik koppel dat aan het idee van grootmoedigheid: aan het begin van de Oefeningen oefen je je in dankbaarheid, aan het einde volgt grootmoedigheid uit het proces van de Oefeningen.

In de scholen werken we veel met die dankbaarheid, ook los van het levensgebed. We bouwen het in bij retraites en in dagen met de staf. We nemen dan bijvoorbeeld als startpunt: Wat gaat er goed? Waarvoor zijn we in het bijzonder dankbaar? Roger Dawson spreekt in dit verband van twee soorten mensen: er zijn “beloning-mensen” en er zijn “dankbaarheid-mensen”. Er zijn loon-leraren en dankbaarheid-leraren. Onderzoek naar de “emotionele atmosfeer” in klaslokalen toont aan dat het beeld van hoe de leraar zichzelf presenteert langdurige invloed heeft op de resultaten van de leerling.

Ook al zijn we misschien wel dankbaar voor vele dingen, soms moeten we worden teruggeworpen op het meest essentiële om dat echt te voelen. De Engelse romancier Henning Mankell schreef over zijn naderende dood aan terminale kanker. Maandenlang leefde hij als in een nucleaire winter: niets had nog zin. Wat was er nog te schrijven? En toen, op een ochtend, keek hij door het raam van het ziekenhuis en hij zag een merel op een antenne en hoorde die merel zingen. En hij schreef: “Ik heb de merel gehoord. Ik heb geleefd.”

We hebben niet veel nodig. Wat we nodig hebben, zegt Ignatius, is een inzicht in wat ons gegeven is zodat we intens dankbaar kunnen zijn, zo dankbaar dat het onze kijk op heel het leven verandert. Dat proberen we over te brengen aan de leerlingen en het personeel van onze scholen. Dankbaarheid hoeft niet te gaan over heel veel verschillende dingen die God ons geeft. Het kan ook heel eenvoudig zijn, en dat is een stap in de richting van onderscheiden.

Juiste intentie

Maar wat te doen als je niet echt een onderscheidingsproces kunt doorlopen? Kun je toch op een goede manier beslissingen nemen, in het bijzonder in een school? Ik denk dat het antwoord is: het hebben van de juiste intentie. Kijk maar in de Geestelijke Oefeningen bij het voorbereidend gebed: “ … dat al mijn bedoelingen, daden en geestelijke werkzaamheden zuiver gericht mogen zijn op de dienst en de lof van zijne goddelijke Majesteit” [GO 46].

Michael Ivens heeft hier heel verstandige dingen over geschreven: “Wanneer Ignatius het heeft over de plaats van besluitvorming in zijn spiritualiteit, dan benadrukt Ignatius het verschil tussen een beslissing die helemaal op God gericht is – wat een algemeen streefdoel zou moeten zijn –, en hoe een concrete beslissing in de praktijk genomen wordt”. Iemand kan het helemaal eens zijn met de waarden en doelstellingen in een katholieke school en toch vragen hebben bij bepaalde keuzes. Onderscheiding gaat over concrete vragen die voorliggen, niet over principes. Ivens vervolgt: “Die bedoeling of intentie is van groot belang voor de keuzemomenten in het dagelijks leven want daar gaat het over ‘alle dingen’ waar de mens, die apostolisch bezig is, ’God kan vinden’, of waar die apostel vastzit in innerlijke verdeeldheid.” Willen we God vinden in alle dingen, niet alleen in keuzemomenten, maar door de juiste intentie te hebben bij alles wat we doen? De juiste intentie zoekt de grotere eer van God; alle jezuïetenscholen belijden dat met de mond. Maar wat betekent het in de praktijk?

Ivens stelt dat er voor de juiste intentie vier fundamentele met elkaar samenhangende voorwaarden vervuld moeten zijn. De eerste is visie: je moet een sterk besef hebben van “de absoluutheid van God”, een overweldigend besef van geliefd en geroepen te zijn door God. De tweede voorwaarde is dat je moet verlangen naar Gods grotere eer. Ivens is daar zeer uitgesproken over. Kolvenbach, Arrupe en Sosa zeggen voortdurend dat onderscheiding moet gaan over de werkelijk belangrijke zaken. Maar Ivens zegt iets anders: we moeten onderscheiding gebruiken zoveel als we kunnen voor de minder belangrijke dingen van ons leven.

Pedro Ribadeneira, een jezuïet die Ignatius goed kende en zijn officiële biograaf was, vertelt dat Ignatius, tegen het einde van zijn leven, een oude pater in de communauteit in Rome nogal onvriendelijk aansprak en hem vroeg hoeveel keer per dag hij het levensgebed deed. De goede man antwoordde: zeven keer per dag. Waarop Ignatius antwoordde: zo weinig?  Ignatius zelf deed het levensgebed ieder uur, en als hij het een keertje miste, dan haalde hij het meteen in. Het zou best kunnen dat Ignatius ons vraagt om in ons leven bijna voortdurend te onderscheiden.

De derde voorwaarde van Michael Ivens is vrijheid. Vrijheid is onontbeerlijk om op een juiste manier te kunnen verlangen en om de goede intentie te hebben. Die vrijheid wordt ondermijnd door twee dingen. Het eerste is onze aangeboren neiging om dingen te willen controleren, om baas te willen zijn over ons eigen leven. Het tweede is de neiging om onze eigen gevoelens heiliger te maken dan ze zijn. Als we iets leuk vinden, dan vinden we het ook goed en daarmee riskeren we het de status te geven van iets dat God voor ons wil. Dat kan heel verleidelijk en misleidend zijn. De laatste voorwaarde die Ivens noemt is zelfkennis. Ik moet wat psychologisch inzicht hebben in mezelf, want in ieder van ons werken mechanismen als zelfbehoud en het zoeken van compromissen om te verbergen wat ik liever niet toegeef over mezelf. Geestelijke begeleiding kan hier heel nuttig zijn.

Ivens wijst ook nog op het volgende in verband met de juiste intentie. Het gaat daarbij niet alleen over de persoonlijke levenskwaliteit van het individu maar ook over de kwaliteit van het actieve leven in het apostolaat. Het gaat dus ook over de verkondiging van het evangelie.

Bij de ingang van de grot van Manresa, waar Ignatius heeft gewoond en gebeden, is nu op de vloer een mozaïek van een zonnebloem aangebracht. De zonnebloem keert zich naar de zon en volgt die. Ignatius ontdekte dat als de mens zich naar God keert, naar het zonlicht, het de mens dan goed gaat en vooruitgaat. Wat betekent dat, je naar God keren?  God beweegt, net als de zon, dus de juiste intentie is niet iets statisch, maar verandert doorheen de tijd, telkens de situatie anders wordt.

Als je eenmaal gaat denken in termen van het hebben van de juiste intentie, dan ben je volgens mij al begonnen met de Geestelijke Oefeningen. “Wat heb ik gedaan voor Christus” – dat is het levensgebed, terugkijken. “Wat doe ik voor Christus?” en dan “Wat zou ik voor Christus moeten doen?” dat is vooruitkijken, dat is onderscheiding [GO 53]. Dan gaan we al in een bepaalde richting.

Wie wil ik zijn?

De autobiografie van Ignatius vertelt: “De grootste troost kreeg hij als hij opkeek naar de hemel en de sterren, iets dat hij vaak en langere tijd deed, want op die momenten voelde hij een grote behoefte om onze Heer te dienen” [VP 11]. Ribadeneira, die Ignatius beter kende dan wie ook, zegt hetzelfde. Als Ignatius naar de sterrenhemel keek, voelde hij zich overweldigd door de liefde van zijn Schepper.

Maar als je leerlingen een afbeelding laat zien van de nachtelijke hemel, van het heelal, dan reageren ze vrijwel altijd negatief: ze vinden het bedreigend. Het maakt ze bang en mooi vinden ze het helemaal niet. Het maakt dat ze zich klein voelen, onbeduidend en uiteindelijk niet geliefd. Als dit hen bang maakt, hoe kunnen wij dit dan keren? Hoe kunnen we in onze scholen een taal aanreiken, voor leerlingen en de staf, om te spreken over God, over de juiste intentie? In onze scholen hebben we een houding ontwikkeld om in ieder geval de deugden die wij willen promoten te benoemen en te bespreken.

Als uitgangspunt namen we iets dat paus Benedictus zei, toen hij in 2010 Engeland bezocht. Tijdens een toespraak op St Mary’s University Twickenham voor leerlingen van katholieke scholen vroeg de paus: “Welke kwaliteiten hebben anderen die jij zelf ook graag zou bezitten? Wat voor iemand zou jij zelf echt willen zijn?” Ik denk dat dit een van de belangrijkste vragen is die je aan jonge mensen kunt stellen.

We beginnen bij de jongste leerlingen te praten over wat een pakjesbesteller doet, wat een brandweerman doet. Hierbij geven we hen een beeld geven van de persoon die ze zouden willen worden; niet in de zin van wat ze dan doen, maar van welke kwaliteiten ze daarvoor moeten hebben. De paus gebruikte de taal van de heiligen. We noemen iemand “heilig” wanneer we iemand die vroeger leefde, bewonderen omwille van bepaalde kwaliteiten. De paus zei: “Ik hoop dat onder degenen die hier nu naar mij luisteren ook enkele heiligen van de 21e eeuw zijn!”  Dat was wel uitdagend; je denkt meteen: wat voor iemand zou ik willen zijn?

We hebben dat uitgewerkt op een manier die bruikbaar is voor al onze leerlingen, van 3 tot 18 jaar. Het gaat dus om meer dan onderwijs in strikte zin, maar om dat aspect van jezuïetenonderwijs en katholiek onderwijs dat gaat over vorming voor het leven. Ignatius schrijft in de Constituties dat de doelstelling van de jezuïetenscholen is dat zij “de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling van jonge mensen bevorderen” [C 440]. Wat wij als ideaal voorhouden moet christelijk en katholiek en jezuïtisch zijn, maar ook universeel. Het kan niet zo zijn dat leerlingen die moslim zijn of joods, of ongelovig, niet mee kunnen doen in het streven naar dat ideaal. We moesten iets uitwerken, voor volwassenen en voor kinderen, dat dagelijks in praktijk kon worden gebracht, niet zoiets als een slogan voor op een poster of iets om in een bureaulade achter te laten.

Zo kwamen we tot het profiel van de leerling in een jezuïetencollege, waarbij we proberen uit te drukken hoe een goed mens is. Het profiel bestaat uit acht uitspraken, en elke uitspraak bevat twee deugden of kwaliteiten afkomstig uit het evangelie of uit de ignatiaanse traditie. De eerste uitspraak, bijvoorbeeld, zegt dat leerlingen “dankbaar (moeten) zijn voor wat ze zelf gekregen hebben”, en dat komt uit het begin van de Geestelijke Oefeningen, met name het levensgebed. Ze worden uitgedaagd om “vrijgevige” mensen te zijn die delen met anderen, wat dan weer correspondeert met het einde van de Oefeningen en de Contemplatie om de Liefde te verkrijgen.

 

Profiel van een leerling in een jezuïetencollege

Leerlingen in een jezuïetencollege leren om ….

dankbaar te zijn voor wat ze zelf gekregen hebben,
voor wat andere mensen betekenen,
en voor de zegeningen van elke dag;
vrijgevig te zijn voor anderen,
mannen en vrouwen te worden voor anderen;

aandachtig te zijn voor wat ze meemaken en voor wat hun eigen roeping is;
te onderscheiden over keuzes en de gevolgen daarvan;

oog te hebben voor anderen, dichtbij en ver weg,
in het bijzonder voor wie het minder heeft;
liefdevol en respectvol te handelen
en het vermogen om te vergeven te ontwikkelen;

trouw te zijn in hun geloof
en hoopvol voor de toekomst;

waarheidsgetrouw te kunnen en durven spreken over zichzelf,
de verhouding tussen mensen en over de wereld;

zich toe te leggen op studie, en God te vinden in alle dingen;
en hun wijsheid te gebruiken voor het algemeen belang;

gezond nieuwsgierig te zijn;
actief betrokken op de wereld en die ten goede te willen veranderen;

om bewust te leven en de bronnen van de aarde gewetensvol te gebruiken;
vooruitziend te zijn als voorbeeld voor anderen.

 

We hebben gezien dat dit een effect heeft. Als je begint bepaalde woorden te gebruiken, pikken de leerlingen dit op. In 2013, toen we startten met dit experiment, stelden we de leerlingen die afstudeerden aan de jezuïetencolleges enkele vragen. Ze waren over het algemeen best tevreden over hun opvoeding, maar zagen de methode er niet van in. Hun antwoorden waren ook niet samenhangend. Toen we in 2018 dezelfde soort vragen stelden aan de laatstejaars was het bijna beangstigend om te zien hoe zij antwoorden formuleerden met ons eigen taalregister. Hadden we de leerlingen gehersenspoeld? Maar ze meenden wat ze schreven; ze konden iets zinvols zeggen over de kwaliteiten uit het profiel waarmee wij gewerkt hadden en deze taal werd de taal van de scholen.

Natuurlijk is het niet zo dat wat wij hier voorstellen ten koste gaat van andere onderwijswaarden, maar we hebben iets in handen dat werkt. Het profiel wordt nu ook gebruikt in andere katholieke scholen in Birmingham en in Wales. We hebben ze laten verstaan dat het profiel erg ignatiaans en jezuïtisch is en dat ze het gerust mogen aanpassen. Dat hebben ze niet gedaan. Alleen in Denemarken hebben we een paar woorden moeten veranderen omdat die daar niet werkten.

Het profiel van de leerling is zoals de parabel van het mosterdzaadje. Als het gezaaid wordt is dat het kleinste van alle zaden, maar het groeit uit tot een grote boom, en krijgt stevige takken waarin vogels kunnen schuilen. Bij het gebruik van de acht uitspraken, de acht woordparen, laten we zien waar het bij het mosterdzaadje om gaat: zo kun je groeien als mens. We geven de leerlingen een antwoord op de vraag: Wat voor iemand wil ik worden? Misschien lijken ze er niet exact op, maar de leerlingen begrijpen wat er staat en praten over de idee erachter, en het heeft een geweldig effect, ook bij de allerjongsten.

Toen ik het profiel uitlegde aan de leraren van de allerjongsten was ik niet zo zeker van mijn zaak, omdat sommige woorden niet zo makkelijk zijn. Maar een zeer ervaren directeur van de eerste leerjaren zei me dat dit nergens voor nodig was. Ze zei: ze kennen het woord Brontosaurus, dus waarom zouden ze ook niet woorden leren gebruiken als bewust leven en liefdevol handelen. Kinderen leren al van jongs af aan technische termen en begrijpen hoe ze die moeten gebruiken.

Bij de allerjongsten gebruiken we een boom met takken met de namen van bepaalde deugden of kwaliteiten erop geschreven. Als iemand iets doet wat je “vrijgevig” kunt noemen, dan wordt dat opgeschreven op een blad en bevestigd aan die tak. Op het einde van de week halen ze alle bladeren van de takken af en zien ze hoe ze de voorbije week waren. De psychologie hiervan werkt, want je benoemt positief gedrag, je legt het uit en je versterkt het. En de leerlingen zelf praten erover, bijna alsof het om de schat in de akker gaat: zó zou ik willen zijn.

De ignatiaanse gereedschapskist

Natuurlijk moeten we de Geestelijke Oefeningen niet gebruiken als een gereedschapskist. Maar ik denk dat we er toch wel een paar inzichten aan kunnen ontlenen om ons te helpen onderscheiden, in een andere context, zoals in de colleges.

Eén van die inzichten is verstaan dat er op een bepaald moment een keuze moet gemaakt worden, dat we voorzichtig moeten zijn bij het nemen van besluiten, vooral wanneer die belangrijk zijn. Mijn collega Michael Blundell was lange tijd directeur. Toen ik directeur werd, gaf hij me een goed advies: neem nooit besluiten in de laatste twee weken van het semester. Je kunt moe zijn, er genoeg van hebben, cynisch zijn, maar je bent niet de enige die zich zo voelt. Mensen die je anders nooit ziet, komen opeens naar je bureau en willen dat je nú beslissingen neemt. Glimlach, luister, denk erover na en doe voorlopig niets. De idee dat er goede en slechte tijden zijn om beslissingen te nemen, moet besproken worden met de leiding van de school en de belangrijkste docenten.

Andere nuttige ignatiaanse inzichten vinden we in de Vooronderstelling over hoe we naar anderen dienen te luisteren [GO 22], en in het Uitgangspunt en Fundament over hoe we als mens gefocust moeten zijn [GO 23], en als we nadenken over de betekenis van de ignatiaanse onverschilligheid. De vooronderstelling van vrijgevigheid uit de Vijfde annotatie van de Oefeningen past prima bij het thema van dankbaarheid. Of we kunnen stilstaan bij de gedachte dat God ons voortdurend roept; misschien merken wij het niet op, maar de Oproep van de koning is er altijd. Er wordt veel gepraat over het beginsel van het magis, maar dat kan in een school best gevaarlijk zijn, als het betekent dat er steeds meer van de staf gevraagd wordt zonder dat daar meer geld tegenover staat. Zoals pater Adolfo Nicolás, voormalig algemeen overste van de jezuïeten, in 2009 schreef: “Als we magis alleen maar vertalen als ‘meer’ dan kan dat maar al te makkelijk begrepen worden als het ‘meer’ van een concurrentiële consumptiemaatschappij.”

Er steekt een groot gamma aan mogelijkheden in onze ignatiaanse gereedschapskist, en misschien kan je maar één van deze mogelijkheden per jaar in een school introduceren en erover praten met de directie en schoolleiding. Een succesvolle manier om ideeën naar voren te brengen is het gebruik van de “World Café”-methode, waarbij verschillende groepen gelijktijdig gesprekken over een thema voeren. Dit is bijzonder effectief wanneer er visuele hulpmiddelen gebruikt worden. Op een conferentie in het bisdom Salford zag ik dit gebeuren met vier facilitators vooraan in de zaal die tekeningen en cartoons maakten van wat er uit de verschillende gesprekken naar voren kwam. Die tekeningen werden op het einde aan de deelnemers gepresenteerd en bleken veel meer effect te hebben dan een geschreven samenvatting. Een andere goede aanpak is de Franse techniek van “le fil rouge”, de “rode draad”, waarbij een waarnemer rondgaat en opmerkt wat er in de verschillende gesprekken en discussies gebeurt, en aan het eind van het evenement verslag uitbrengt over wat hij of zij heeft gezien en gehoord. Stonyhurst College had onlangs een studiedag over de implicaties van de scholenconferentie van Rio en had iemand gevraagd als “rode draad”. Zij schreef een uitstekend verslag dat veel uitdagender was dan de indruk die de deelnemers anders van de dag zouden hebben meegenomen.

Gemeenschappelijke onderscheiding

Ik keer nu terug naar de praktijk van de gemeenschappelijke onderscheiding. Wat we in scholen moeten doen, is ruimte scheppen voor de kunst van onderscheiding om te groeien en te bloeien, om een dynamiek van bezinning en gebed tot stand te brengen. Gesprekken over hoe dit te doen, en wanneer in het schooljaar dit het beste kan gebeuren, zijn van vitaal belang. Dit geldt ook voor het nadenken over wat het verschil is tussen onderscheiding op persoonlijk niveau en gemeenschappelijke onderscheiding.

Pater Sosa schrijft:

De overtuiging dat God handelt in de geschiedenis en voortdurend communiceert met mensen, is de veronderstelling waarop onze inspanningen om te onderscheiden in gemeenschap gebaseerd zijn. Daarom moeten we streven naar omstandigheden die ons in staat stellen de heilige Geest te horen en door Hem geleid te worden in onze levensopdracht.

Het is interessant dat pater Sosa, door te spreken over “levensmissie” (vida-misión), het onderscheid samenvat dat Michael Ivens maakt tussen twee aspecten van de onderscheiding: het gaat altijd over het leven van het individu, maar ook over het apostolaat, over apostel zijn op een missie. Sosa vervolgt:

Voor een groep mensen die ervaring hebben met het onderscheiden van geesten, kan gemeenschappelijke onderscheiding de vorm aannemen van een proces waarin zij de bewegingen, die de geesten teweegbrengen in de groep die de wil van God zoekt, waarnemen en naar waarde schatten …. De onderscheiding der geesten maakt het de groep mogelijk zich bewust te worden van de richting die haar leven zou uitgaan als zij de ene of de andere beweging van de geest zou volgen, om zo de bewegingen van de goede geest te volgen.

De 32e Algemene Congregatie zei het volgende in het tweede decreet:

Er zijn voorwaarden voor een goede gemeenschappelijke onderscheiding. Van de kant van het individuele lid van de gemeenschap een zekere vertrouwdheid met de ignatiaanse regels voor de onderscheiding van de geesten, verkregen door praktische ervaring; een vastberadenheid om de wil van God voor de gemeenschap te vinden, wat dat ook moge kosten; en in het algemeen de gevraagde en gecultiveerde gezindheid van geest en hart uit de Eerste en Tweede Week van de Oefeningen. Van de kant van de gemeenschap als zodanig, een duidelijke omschrijving van de te onderscheiden zaak, voldoende informatie daarover, en “het vermogen om aan elkaar over te brengen wat eenieder werkelijk denkt en voelt”.

Peter-Hans Kolvenbach voegde expliciet nog iets toe aan deze voorwaarden, deed er nog een schepje bovenop,

… de praktijk van persoonlijk gebed, gewetensonderzoek en geestelijke begeleiding, en de herhaalde ervaring van de Oefeningen zelf onder deskundige begeleiding. Bovendien is het belangrijk te beseffen welke menselijke en sociale werkelijkheid de context vormt van onze apostolische inzet.

Vanuit communautair oogpunt moet er een duidelijk gevoel van “erbij horen” zijn, hetzij bij een particuliere vorm van apostolaat, hetzij meer algemeen bij de wereldwijde apostolische zending van de Sociëteit.

Uiteraard is een eerste vereiste dat men vrij is van ernstige psychische problemen.

Ik ben vooral blij met dat laatste punt, waarin wordt verondersteld dat we allemaal minstens een paar psychische problemen zullen hebben.

De bedoeling van deze lange citaten is een idee te geven van het soort materiaal dat we gebruiken om een discussie op gang te brengen met de sleutelfiguren: schoolhoofden, leerkrachten, directeurs, verantwoordelijken voor het godsdienstonderwijs, schoolpastors en pastorale teams. Het is belangrijk om deze sleutelfiguren te identificeren; Adolfo Nicolás sprak altijd over de “apostolische kern” van ons dienstwerk. Wie zijn de mensen – of het nu de voorzitter van het bestuur is of de kok – die centraal staan in uw school, als christelijke school, voor de verkondiging van het evangelie?

Als de onderscheiding eenmaal heeft plaatsgevonden, is het ook belangrijk om na te denken over hoe de beslissing in praktijk zal worden gebracht. Het gevaar bestaat dat wanneer een besluit genomen is – dit is wat we gaan doen – het wordt losgelaten en niemand nog vraagt hoe we dat dan gaan doen. Pater generaal schrijft:

Gezamenlijke onderscheiding en apostolische planning werken samen om te verzekeren dat beslissingen worden genomen in het licht van de ervaring van God, en dat deze beslissingen in praktijk worden gebracht op zo’n manier dat ze de wil van God realiseren met evangelische effectiviteit.

Opnieuw zien we deze twee aspecten: je eigen persoonlijke vorming in aanwezigheid van God, de ervaring van God, en ook het evangelische doel. Maar soms kunnen deze twee aspecten van elkaar loskomen. Toen Ignatius zijn eerste bekering doormaakte, was een van de boeken die hij las de Gouden legende, een populaire verzameling van middeleeuwse hagiografieën, die hem duidelijk beïnvloedden. In dat boek staat een verhaal over de heilige Antonius en een jongeman die naar hem toe kwam en hem vroeg: “Wat moet ik doen om God te behagen?” De heilige Antonius zei tegen de jongeman drie dingen: houd God altijd voor ogen – dat herkennen we duidelijk bij Ignatius, in de Formule van het Instituut; verder doe alles volgens het getuigenis van de heilige Schrift – lees de evangeliën; en ten derde blijf waar je bent, waar je leeft – dit is een monastiek advies, maar we moeten het niet verwerpen, want het zegt ons ook dat we volhardend moeten zijn, dat we niet moeten weglopen.

Als we adviezen geven over het in praktijk brengen van beslissingen uit de onderscheiding, zeggen we tegen de mensen: wat je ook doet, doe het oprecht. Doe het met liefde en mededogen. Volg het principe van het magis, de grotere glorie van God. Doe het met onverschilligheid en onthechting, als je kunt, zelfs tot op het punt van agere contra, het tegenovergestelde doen van je eigen neigingen. En doe het met voortdurende onderscheiding. We hebben gemerkt dat als we mensen een aantal principes meegeven, bijna een lijst, dit hen aanmoedigt om dingen gedaan te krijgen in plaats van alleen maar over te gaan tot de volgende beslissing.

De 33e Algemene Congregatie van de jezuïeten zegt ons:

Willen wij onze zending vervullen, dan moeten wij trouw zijn aan die praktijk van gemeenschappelijke apostolische onderscheiding die zo centraal staat in “onze manier van handelen”, een praktijk die wortelt in de Oefeningen en de Constituties …. Dat kan makkelijk mislukken tenzij we aandacht blijven geven aan de praktische voorwaarden die een serieuze toepassing vereisen.

De uitdaging bestaat erin om de instrumenten, technieken en methoden te gebruiken waarover ik het hier heb gehad. We kunnen een conferentie houden of een artikel schrijven, maar als iets niet bruikbaar is voor mensen in reële situaties, in dit geval in het dagelijkse leven van jonge mensen, dan is het geen verkondiging van het evangelie.

De weg van de onderscheiding

Buiten de basiliek van Montserrat ligt een plaveisel: een patroon van rechte lijnen die zich lijken te krommen. Dat is een goed beeld voor onderscheiding. Het is alsof we allemaal onze eigen weg volgen, individueel of in onze gemeenschappen, onze scholen. En dan kruist iemand ons pad en zowel wij als de ander veranderen lichtjes van richting. We lopen op dit plaveisel, voortdurend mensen tegenkomend. En ik denk dat Ignatius zou zeggen dat we in die ontmoetingen de gedachte vinden dat God voor ons werkt, in andere mensen en in de schepping. Bij elke ontmoeting in ons leven – als we ervoor openstaan, als we oplettend zijn en dus onderscheidend – neemt ons leven net een iets andere wending en uiteindelijk komt alles uit bij het centrum. En het centrum is Christus, zoals de tekst in het midden van het plaveisel verkondigt: Christus, het hoofd van het lichaam van de Kerk, die over de hele wereld verspreid is, het begin en het einde, de alfa en de omega.

 

Profiel van een leerling in een jezuïetencollege

Leerlingen in een jezuïetencollege leren om ….

dankbaar te zijn voor wat ze zelf gekregen hebben,
voor wat andere mensen betekenen,
en voor de zegeningen van elke dag;
vrijgevig te zijn voor anderen,
mannen en vrouwen te worden voor anderen;

aandachtig te zijn voor wat ze meemaken en voor wat hun eigen roeping is;
te onderscheiden over keuzes en de gevolgen daarvan;

oog te hebben voor anderen, dichtbij en ver weg,
in het bijzonder voor wie het minder heeft;
liefdevol en respectvol te handelen
en het vermogen om te vergeven te ontwikkelen;

trouw te zijn in hun geloof
en hoopvol voor de toekomst;

waarheidsgetrouw te kunnen en durven spreken over zichzelf,
de verhouding tussen mensen en over de wereld;

zich toe te leggen op studie, en God te vinden in alle dingen;
en hun wijsheid te gebruiken voor het algemeen belang;

gezond nieuwsgierig te zijn;
actief betrokken op de wereld en die ten goede te willen veranderen;

om bewust te leven en de bronnen van de aarde gewetensvol te gebruiken;
vooruitziend te zijn als voorbeeld voor anderen.

 

Adrian Porter was de afgelopen dertig jaar werkzaam in het onderwijs en is momenteel directeur van the Jesuit Institute in Londen, een organisatie die jezuïetenscholen en andere katholieke scholen in het Verenigd Koninkrijk ondersteunt.

bron: The Way 58/4 (Oktober 2019) 

vertaling: Rita Vandevyvere en Jan Stuyt S.J.

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel