Toespraak door Peter-Hans Kolvenbach S.J., opvolger van pater Pedro Arrupe, bij diens honderdste geboortedag in Bilbao. Niet toevallig ging de laatste grote toespraak van pater Kolvenbach als algemeen overste over zijn voorganger pater Pedro Arrupe (Bilbao 1907 - Rome 1991). Velen beschouwen het als zijn geestelijk testament. Alvorens het thema van deze conferentie, namelijk “De figuur en de boodschap van pater Pedro Arrupe” aan te vatten, moet ik bekennen dat ik weliswaar zijn opvolger ben als algemeen overste van de Sociëteit van Jezus, maar dat ik hem helaas slechts tamelijk zelden heb ontmoet. Daar ik in het Nabije Oosten woonde – en u weet hoe gespannen de situatie daar thans is – had ik moeilijk en slechts sporadisch contact met Rome, vooral tijdens de langdurige burgeroorlog in Libanon. Toen ik veel later eindelijk in de gelegenheid was pater Arrupe iedere dag te bezoeken doordat ik bij hem in de Generale Curie woonde, was het vanwege zijn ernstige ziekte praktisch onmogelijk een echt gesprek te voeren. Hij kon zeer moeilijk zijn gedachten onder woorden brengen, ook al had hij mij zeker op allerlei gebied raad kunnen geven. Maar al kon deze man die bijna overal ter wereld het woord had gevoerd zich nauwelijks nog uitdrukken, hij bleef onder ons en voor ons als een trouwe getuige van het Tweede Vaticaans Concilie. Voor sommigen was hij “de man van de utopie”, anderen noemden hem “een mysticus en profeet voor onze tijd”. Ongetwijfeld zagen zij in hem degene die zoveel vernieuwingen heeft gebracht in de naam van de Heer, die in het boek van de Openbaring zegt: “Zie, Ik maak alles nieuw” (Apk 21,5). Het is juist dit kenmerkende aspect van de figuur en de boodschap van pater Pedro Arrupe dat ik vandaag naar voren zou willen halen.
Alvorens het thema van deze conferentie, namelijk “De figuur en de boodschap van pater Pedro Arrupe” aan te vatten, moet ik bekennen dat ik weliswaar zijn opvolger ben als algemeen overste van de Sociëteit van Jezus, maar dat ik hem helaas slechts tamelijk zelden heb ontmoet. Daar ik in het Nabije Oosten woonde – en u weet hoe gespannen de situatie daar thans is – had ik moeilijk en slechts sporadisch contact met Rome, vooral tijdens de langdurige burgeroorlog in Libanon. Toen ik veel later eindelijk in de gelegenheid was pater Arrupe iedere dag te bezoeken doordat ik bij hem in de Generale Curie woonde, was het vanwege zijn ernstige ziekte praktisch onmogelijk een echt gesprek te voeren. Hij kon zeer moeilijk zijn gedachten onder woorden brengen, ook al had hij mij zeker op allerlei gebied raad kunnen geven. Maar al kon deze man die bijna overal ter wereld het woord had gevoerd zich nauwelijks nog uitdrukken, hij bleef onder ons en voor ons als een trouwe getuige van het Tweede Vaticaans Concilie. Voor sommigen was hij “de man van de utopie”, anderen noemden hem “een mysticus en profeet voor onze tijd”. Ongetwijfeld zagen zij in hem degene die zoveel vernieuwingen heeft gebracht in de naam van de Heer, die in het boek van de Openbaring zegt: “Zie, Ik maak alles nieuw” (Apk 21,5). Het is juist dit kenmerkende aspect van de figuur en de boodschap van pater Pedro Arrupe dat ik vandaag naar voren zou willen halen.
Op 22 mei 1965 werd pater Pedro Arrupe tot algemene overste van de Sociëteit van Jezus gekozen. Daarvoor al was hij voor heel wat verrassingen, grote veranderingen en ingrijpende nieuwe dingen komen te staan. Een “plotselinge genadevolle ingeving” te Lourdes verandert een veelbelovende carrière als geneesheer in een leven als jezuïet, waarbij hij op zijn weg naar God g
eleid wordt door zijn Baskische landgenoot Ignatius van Loyola. De wisselvalligheden van de nationale politiek maken van hem een ontheemde, veroordeeld tot de ervaring bij vele andere volkeren telkens weer nieuwe talen te moeten leren, en te maken te krijgen met culturele veranderingen in Europa en de Verenigde Staten.
Zo raakt hij steeds verder vervreemd van zijn oorspronkelijke wortels, maar niet minder groot blijft zijn verlangen in de voetsporen te treden van zijn andere landgenoot Franciscus Xaverius en het evangelie van de Heer te verkondigen in Japan, een land dat met zijn volmaakte godsdienstige cultuur geen behoefte schijnt te hebben aan welk goed nieuws van elders ook.
Een nieuwe ervaring waarmee pater Arrupe in dit “ongelofelijke Japan” te maken krijgt is de eenzaamheid van een gevangeniscel te Yamaguchi, waarin hij op verdenking van spionage een maand lang wordt opgesloten. Later zal hij deze onverwachte ervaring beschouwen als een nieuwe geestelijke genade toen hij, alleen met de Heer, “de meest leerzame maand van zijn leven” doormaakte.
Een andere nieuwe ervaring die hij opdeed in Japan zal zijn kennismaking zijn met de uitvinding van menselijke gewelddadigheid, de atoombom op Hiroshima. Daags na die ramp droeg pater Arrupe de heilige mis op, terwijl om hem heen talrijke dode lichamen op de grond lagen. Hij is als het ware versteend wanneer hij, met zoveel leed voor ogen, zich naar hen toe moet wenden met de groet “Dominus vobiscum”. Hoe onwaarschijnlijk het ook moge zijn: ja, “de Heer is met U”.
Meer dan dertig jaar later leidde ik pater Arrupe rond langs de ruïnes in de binnenstad van Beiroet in Libanon. Ik zei hem toen dat zelfs na een vreselijke nacht van vernietigende bombardementen ’s morgens de vogels in de bomen aan het zingen waren. Hij antwoordde mij dat ook te Hiroshima de Heer van het leven de ongehoorde kracht van de dood niet het laatste woord liet hebben. Zoals het Hooglied zegt: “De liefde is sterk als de dood. Geen stortvloed van water kan de liefde blussen, geen rivier spoelt haar weg” (8,6-7).
Nog in Japan komt weer iets nieuws op hem af, wanneer hij belast wordt met de leiding van een grote groep jezuïeten uit alle windstreken. Hij zet deze apostelen ertoe aan om edelmoedig hun westerse manier van bidden, leven en werken op te geven en – zoals de apostel Paulus zegt – “alles voor allen” te worden. Zo zouden de Japanners in het gelaat van Christus en van zijn kerk de Japanse trekken kunnen herkennen van hun eeuwenoude religieuze verlangen. Deze trouw aan de nieuwe methode van de apostel Paulus verwekte bij sommigen een apostolische geestdrift, maar stuitte op principieel verzet bij anderen.
Zo werd pater Arrupe door de Heer erop voorbereid de Sociëteit voor te gaan op de weg naar de vernieuwingen die de Geest aan de kerk van Vaticanum II had ingegeven, in de wereld en voor de wereld. In zijn toespraak van 11 maart 1967 tot de jezuïeten in Rome benadrukte pater Arrupe dat de 31e Algemene Congregatie, die hem had gekozen, als het ware de kiem en de eis tot een nieuw leven vormde, waarmee onze verantwoordelijkheid voor God en de geschiedenis gemoeid was. Huiveringwekkende verantwoordelijkheid voor de geschiedenis, maar vooral zware verantwoordelijkheid tegenover Jezus Christus, die ons heeft uitgekozen niet naar onze verdiensten of omwille van onze voorkeuren, maar naar zijn eigen goeddunken.
Onze zending in de kerk moge dan wel bescheiden zijn, toch is zij toevertrouwd aan ieders persoonlijke verantwoordelijkheid en aan die van onze gemeenschap. Overeenkomstig deze zending zullen wij, bezield en verenigd door zijn Geest, op weg gaan naar een voltooiing van de geschiedenis der mensheid die volledig beantwoordt aan zijn liefdesplan. Deze conclusie betrekt de realiteit van een kerk in verandering, alsook de noodzaak van een nieuwe aanpak om te kunnen beantwoorden aan de nieuwe noden van kerk en wereld volledig op God, maar verheelt niet dat al die veranderingen en aanpassingen veel inspanning, verwarring en offers zullen vragen.
Pater Arrupe is een realist: in deze tijd zal van de jezuïeten meer gevraagd worden dan toen Ignatius nog leefde. Nauwelijks afgelopen vraagt het Concilie dat men zich niet zal laten imponeren door praatjes zoals: “Men heeft de Sociëteit veranderd”, of nog bitterder omdat meer op de persoon wordt gespeeld: “Wat de Bask Ignatius heeft opgebouwd, gaat een andere Bask vernielen.” Daar hij dat soort reacties voorzag, had pater Arrupe aan het einde van de Algemene Congregatie verklaard dat hij volledig trouw wilde zijn aan het Tweede Vaticaans Concilie, “met een realistisch optimisme en een groot vertrouwen in de heilige Geest, die kerk en Sociëteit leidt. Geen onnodige nostalgie naar de voorbije tijd. Geen bitterheid of geklaag over de moeilijke veranderingen die we binnen de Sociëteit of daarbuiten ondervinden.” Ook wanneer anderen reageren tegen de principes en allerlei toepassingen van het aggiornamento, blijft pater Arrupe hen ontzien en erkent hij dat “men zeer zeker niet van iedereen eenzelfde mate van optimisme mag vragen; maar van ons allen wordt wel gevraagd dat we nooit toegeven aan pessimisme, want het nieuwe dat het Concilie heeft gebracht is een gave van God en verdient dat we er onverkort trouw aan zijn.”
Deze geest en boodschap van pater Arrupe werden merkbaar in de concrete details van het jezuïetenleven. Gezien de spanningen in de postconciliaire tijd kon een willekeurig onbeduidend voorval hevige deining veroorzaken, zelfs stormen ontketenen. Dat was wat gebeurde tijdens het bezoek van pater Arrupe aan de jezuïeten te Parijs, een jaar na het Concilie. Ik studeerde toen linguïstiek aan de Sorbonne, en het was de eerste keer dat ik exact kon zien hoe de eerste jezuïeten wilden dat de “algemene overste” zou zijn, dat wil zeggen “een van ons”, innemend en bereid tot gesprek, informeel en niet-protocollair, zonder zucht naar persoonlijkheidscultus. De provinciaal van Parijs wilde een goede indruk maken en had daarom de opdracht gegeven dat zijn gezellen in toog, of minstens in clergyman met de Romeinse boord om, moesten verschijnen. Zo was dat vroeger voorgeschreven. Alleen twee jonge jezuïeten afkomstig uit Noord-Europa doorbraken de eenvormigheid door zich in burger en met een das om te vertonen. Tevergeefs probeerde de provinciaal hen te verwijderen of te verstoppen achter andere jezuïeten die wel gekleed waren “zoals God beveelt”. Tot nog grotere verlegenheid van de provinciaal waren zij toevallig bij de eersten die hun algemene overste gingen begroeten. Deze begon een geanimeerd gesprek over de Sociëteit in Noord-Europa, die hij goed kende uit de jaren van zijn ballingschap. Het voorval bleef, zoals men zich kan indenken, niet onopgemerkt en werd op heel uiteenlopende manieren van commentaar voorzien.
Iets dergelijks gebeurde de volgende dag. Vanwege mijn verplichtingen op de universiteit had ik niet aanwezig kunnen zijn bij de ontmoeting van de Parijse jezuïeten met pater Arrupe, maar ’s avonds hoorde ik in de communauteit duidelijk uiteenlopende reacties. Sommigen waren enthousiast, anderen spraken hun verontwaardiging uit, omdat pater Arrupe in zijn toespraak heilige gewoontes en sinds lange jaren verworven posities aan het wankelen had gebracht doordat hij ieder van zijn toehoorders persoonlijk had geconfronteerd met de nieuwheid van de Geest die op een nieuwe wijze aan het doorbreken was in onze geschiedenis. Bijgevolg kon men niet volstaan met een onberispelijk gedrag of met een strikte en formele trouw aan de voorschriften en aan de dagorde (hoe traditioneel en onaantastbaar ook), kortom met een in alle opzichten volmaakte naleving van de religieuze regel, als men een waarachtige gezel van Jezus wilde zijn. Vóór alles was nodig dat men zich zonder voorbehoud gewonnen gaf aan die christelijke vernieuwing waartoe de Geest de kerk drong, door middel van een onvoorwaardelijke apostolische beschikbaarheid in het licht van biddende onderscheiding en luisteren naar “de tekenen van de tijd”.
Dat zei pater Arrupe tegen de Parijse jezuïeten, zoals hij het later over de hele wereld zou doen; daardoor bracht hij een ingrijpende verandering teweeg in de spiritualiteit en de zending van de Sociëteit, waarbij geen onderdeel van het leven van elke dag ongemoeid gelaten werd.
Toen hij een tiental jaren later van die situatie de balans opmaakte, begon hij met eerst zijn geloof uit te spreken in de genade van het Concilie. Hij behield een realistisch optimisme, dat sommigen toeschreven aan een naïviteit die niet wilde inzien hoe rampzalig de kerk er na het Concilie aan toe was. Toch was er bij zijn vele contacten en uitgebreide correspondentie voortdurend sprake van ambtsverlating en uittreding, van conflictsituaties in de kerk en de Sociëteit, van gevaarlijke misverstanden over de vernieuwing die aan de gang was, van uiteenlopende opvattingen over de kernpunten van ons geloof, waarbij vraagtekens gezet werden bij bijna alles wat zo dierbaar was aan de kerk van vóór het Concilie. Pater Arrupe ontkende deze feiten absoluut niet, maar weigerde ze te zien als de hele werkelijkheid.
Overeenkomstig de wet van Zipf, die zegt dat goed nieuws geen nieuws is en dat alleen slecht nieuws “nieuws” mag heten, kreeg alles wat negatief was ruime weerklank in kranten, tijdschriften en televisieverslagen, en werd daarmee voedsel gegeven aan een pessimisme waardoor zelfs het Vaticaan tot in de hoogste rangen werd aangetast. Ondanks deze zwarte schildering kwamen uit Arrupe’s mond alleen maar woorden van vertrouwen en hoop, van bemoediging en geloof in de aandrift van de Geest Gods, die door zijn kerk en door hen die gezonden zijn om de blijde boodschap te verkondigen het aanschijn van de aarde zal vernieuwen. Deze hoop, die zelfs midden in de donkere nacht van onze geschiedenis ons geen leugen voorspiegelt, werd kort en goed samengevat in een gezegde dat pater Arrupe graag aanhaalde en dat deze zomer nog door paus Benedictus XVI werd herhaald in een toespraak tot een groep priesters over de postconciliaire tijd: “Wanneer een boom omvalt maakt dat veel lawaai, maar als duizend bloemen open bloeien gebeurt dat in de diepste stilte.”
Maar deze eenzijdige en tendentieuze publiciteit over de gevolgen van het Concilie was nog maar een minder kwaad in vergelijking met een veel wezenlijker probleem. Pater Arrupe wees ons er vaak op dat, met betrekking tot de genade en verworvenheden van Vaticanum II, wij ons vaak gedroegen als parvenu’s, als nieuwe rijken, die graag pronken met hun rijkdommen om op te vallen en bewonderd te worden, waarbij ze vergeten dat door al die pas verworven schatten ze nieuwe verantwoordelijkheden hebben gekregen jegens anderen. Zeer sterk dreigt het gevaar dat we het aggiornamento toen de nieuwe aanwezigheid van de kerk in de wereld, de gewetensvrijheid, de verantwoordelijkheid van de gelovigen in de kerk, de interreligieuze dialoog, de voorkeursoptie voor de armen, de inzet voor de ontwikkeling van de mens en de herontdekking van Schrift en liturgie als vaststaande verworvenheden beschouwen. Het valt niet te ontkennen dat dit alles belangrijke punten zijn van het Concilie, maar willen ze werkelijk vruchten zijn van de Geest, dan veronderstellen ze een ware bekering van ons hart. Anders hebben dergelijke winstpunten slechts oppervlakkige aanpassingen tot gevolg of worden ze concessies aan opportunisme, waarbij men zwicht voor de druk van de mode of van zogenaamd moderne tendensen.
Een doorbraak van de Geest in het leven van de kerk kan door mensen gemakkelijk verkeerd verstaan of tegengewerkt worden. Met de woorden van pater Arrupe:
“Met buitengewone vindingrijkheid weten wij aan de Geest de toegang te ontzeggen. Vandaar dat het evangelie een dode letter blijft. Van één ding ben ik diep overtuigd: zonder een ingrijpende persoonlijke bekering zullen wij niet in staat zijn op de uitdagingen in te gaan waarvoor deze tijd ons stelt. Maar wanneer we erin slagen de hinderpalen in onszelf op te ruimen, zullen wij opnieuw ervaren hoe God doorbreekt en achterhalen wat het betekent in deze tijd christen te zijn.”
Over dit standpunt van pater Arrupe met betrekking tot de vernieuwingen van het Concilie is nog meer te zeggen. In de postconciliaire tijd ontkwam men er niet aan als “conservatief” of “progressief” geëtiketteerd te worden, maar velen hebben opgemerkt dat pater Arrupe zich op die manier niet liet classificeren: hij bevond zich in een andere situatie. Die andere situatie was niet een soort compromis tussen het standpunt van de integristen, die fanatiek opkwamen voor de onaantastbaarheid van een stelsel dat tot alle prijs in stand moest worden gehouden, en het standpunt van de voorstanders van een onvoorwaardelijke openheid, waarbij het gevaar bestond vernieuwingen zo radicaal in te voeren dat er alleen leegtes en puinhopen overbleven. Voor pater Arrupe was het nieuwe niet links en niet rechts. Het bestaat niet in het vasthouden aan het verleden, en ook niet in het bezeten zijn van het heden, maar in de toekomst, zoals de heilige Irenaeus van Lyon al beleed: “Weet wel dat Hij, Christus, heel de nieuwheid met zich heeft meegebracht die voorzegd was; dit is juist wat lang tevoren werd aangekondigd: dat er een nieuwheid zou komen welke de mensheid nieuw zou maken en leven schenken” (Adv. Haer. IV, 34, 1).
In het licht van Hem die zal komen als onze toekomst wees zijne Heiligheid paus Johannes XXIII in de convocatie van het Concilie niet alleen op “een verstandige modernisering van de kerk”, maar ook op haar vernieuwing in de nieuwheid van Christus. In trouw aan deze richtlijn drong pater Arrupe er bij zijn gezellen op aan “een samenspraak te houden”, een persoonlijke ontmoeting met Hem die zal komen, met Christus, “nooit achterhaald voorbeeld en bron van iedere nieuwe inspiratie”. Hij die de nieuwheid is, vernieuwt alle elementen van ons wezen en apostolisch handelen. Hij geeft nieuw leven aan onze trouw en stoutmoedigheid, aan onze spiritualiteit en aanwezigheid in de wereld.
Uit dit gebed dat naar Christus opziet als naar onze toekomst, trok pater Arrupe de praktische gevolgtrekking dat er veranderingen zullen komen waarbij geen sprake is van capituleren of verslagen worden, maar die noodzakelijk zijn en een werkelijke vooruitgang betekenen. Bij dit zoeken naar nieuwe wegen kunnen vergissingen worden begaan. Dat is te wijten aan het gegeven dat veranderingen soms moeten worden doorgevoerd aan de hand van uitgangspunten die zelf aan het schuiven zijn, en voor een deel omdat er waarden in het spel zijn die een verschillende betekenis hebben en waarmee evenwichtig moet worden omgegaan. Toch zou het alles bij elkaar een nog grotere vergissing zijn dit zoeken op te geven. Heel deze vernieuwing is daarom zo delicaat, omdat de uniformiteit die vroeger gemakkelijker bereikt kon worden en a-priori worden opgelegd, thans onhoudbaar wordt in een wereld die grotendeels gekenmerkt wordt door het opkomen van nieuwe landen, door de verhouding met nieuwe culturen en door het feit dat van oudsher missionerende landen steeds meer hun christelijk karakter verliezen.
Op deze weg van vernieuwing heeft pater Arrupe zoveel mensen kunnen helpen, omdat hijzelf die weg is moeten gaan, die hem voorkwam als een ware uittocht uit het vertrouwde land, een exodus. Deze was, naar zijn zeggen toen hij tot generaal overste van de Sociëteit was gekozen, een radicale exodus, vol onzekerheden en verantwoordelijkheden; een exodus die met zich meebracht dat afstand werd gedaan van allerlei gedragingen, opvattingen en prioriteiten. Dat alles moest in de geest van het Concilie achter zich gelaten worden, om zich andere gedragingen eigen te maken die nog nader omschreven, verduidelijkt en vastgesteld moesten worden. Het ging erom uit te trekken uit een wereld vol vaststaande zekerheden, die stamden uit de eeuwenoude traditie van de kerk en de Sociëteit, en een andere wereld binnen te gaan die nog “in wording” was, die we niet kenden, maar waarheen God ons uitnodigde met de stem van het Concilie, van de paus, van de Algemene Congregaties. Die weg zou door talrijke donkere tunnels voeren en allerlei uitdagingen met zich meebrengen, maar ook talloze verwachtingen en mogelijkheden bieden, want hij was – en is dat voor ons nog steeds – de weg van God “die alles nieuw maakt in zijn Zoon Jezus, die de nieuwheid is”. Pater Arrupe zelf hield ons dit voor op 15 januari 1977 bij gelegenheid van zijn vijftigjarig jubileum als jezuïet.
In deze homilie, gehouden bij het graf van Ignatius, werden wij er ook aan herinnerd dat deze Bask uit de 16e eeuw een pionier was, die zoveel nieuwe wegen heeft geopend, de drijvende kracht is geweest achter een nieuwe missionaire geest in de wereld, en een nieuwe vorm van Godgewijd leven heeft geïntroduceerd, geënt op de apostelen. Tegelijk heeft Ignatius in de Geestelijke Oefeningen in de overweging van de geheimen van Christus’ leven laten zien welke keuzes de Heer heeft gedaan, opdat wij ons leven gelijkvormig zouden maken aan het zijne. Vandaar dat wie die weg van vernieuwing niet opgaat zich moeilijk ignatiaans kan noemen…
Het is dus niet verwonderlijk dat pater Arrupe, trouw aan de geest van Vaticanum II, deze lijn bleef volgen die was uitgezet door Ignatius. Hij besefte dat zij zou voeren over bergtoppen, waar het vaker voorkomt dat men valt en onderweg ongelukken gebeuren. Gaan langs deze bergtoppen om in de naam van de Heer iets op te bouwen wat nieuw was, vereiste moed en wijsheid. In dit streven om ingang te doen vinden wat het Concilie aan nieuws had gebracht, sloot pater Arrupe zich aan bij wat zijne Heiligheid paus Joannes Paulus II aan de jezuïetenprofessoren van de Gregoriaanse Universiteit te Rome vroeg: “Zorg ervoor iedere dag creatief te zijn en neem niet al te gemakkelijk genoegen met wat in het verleden wellicht nuttig was. U moet de moed hebben om, zij het met behoedzaamheid, nieuwe wegen te verkennen.”Deze aanwijzing van de Heilige Vader was zeer ter zake, want de tijd na het Concilie bracht voor de kerk en vooral de Sociëteit niet-denkbeeldige gevaren met zich mee. Dat wil zeggen: het gevaar dat men met een soort zelfgenoegzaamheid niet zou willen zien of zeggen hoe prachtig al die nieuwe dingen waren, en men ze niet in praktijk zou willen brengen als gevolg van de huiver om zich op nieuwe wegen te wagen zonder op voorhand te weten waarheen die zouden leiden. Pater Arrupe klaagde soms dat ook jezuïeten tekortschoten in datgene waarom het ging: de ouderen omdat ze geneigd waren het nieuwe te ontvluchten, de jongeren omdat zij zich lieten meeslepen door onnadenkende overhaasting.
Niettemin werd door dit passieve verzet, zelfs bij zijn medebroeders, tegen het verlangen van de vicarissen van Christus op aarde om “de vernieuwingen van het Concilie in praktijk te brengen” pater Arrupe niet ontmoedigd. Hij bleef wijzen op de deuren die de heilige Geest had geopend en niemand weer zal kunnen sluiten. Onder impuls van het Concilie en in het licht daarvan bleef er nog heel wat werk te verrichten, vaak op een terrein zonder duidelijk aangegeven wegen en zonder dat men kon beschikken over landkaarten waarop duidelijk stond welke route men diende te volgen. Men diende, zoals paus Joannes Paulus II telkens herhaalde, voort te gaan, maar met bedachtzaamheid.
Over de vraag hoe deze raad van de paus verstaan moest worden lopen de meningen uiteen, en over de reikwijdte van die bedachtzaamheid is men het evenmin eens. Zou men bij deze bergtocht zijn stappen moeten tellen, zich inhouden en zelfs op zijn schreden terugkeren? Steunend op de ervaring van Sint-Ignatius vertrouwde pater Arrupe wat de bedachtzaamheid betreft op een biddend onderscheiden: voor God moest in de Heer de waarheid in al haar aspecten nauwkeurig worden nagegaan, om daarin te lezen wat God met ons tot stand wil brengen. Zoals men kan aantonen, gaat het om een “holistische” benadering, die zich niet beperkt tot deelaspecten of particuliere aspecten van de werkelijkheid en die zich evenmin laat hypnotiseren door ideologieën of modieuze stromingen. Ze volgt geen vaststaande en verkalkte gedachten, maar kiest veeleer uit de lange geschiedenis van God met ons, zowel uit het oude als uit het nieuwe, datgene wat nodig is om de stad van God onder de mensen op te bouwen, een nieuwe aarde en een nieuwe hemel.
Juist dit biddend openstaan is kenmerkend voor de bedachtzaamheid van pater Arrupe. In de wijze waarop hij het nieuwe van het Concilie in praktijk brengt, erkent hij dat de Geest ons nooit dwingt op onze schreden terug te keren, maar ons aanspoort te blijven zoeken naar de weg van Christus. Aldus aangespoord door de Geest moeten wij evalueren wat we doen, om te zien of dit, met de Heer, datgene is wat zou kunnen of moeten gedaan worden. Pater Arrupe benadrukt dat het verzamelen en interpreteren van gegevens van wezenlijk belang is, evenals het analyseren van tendensen, maar dat dit nog geen onderscheiding in eigenlijke zin is. Echte onderscheiding wil zeggen: de tekenen van de tijd onderzoeken en ze verstaan in het licht van het evangelie door over de menselijke werkelijkheid te bidden.
Het is gemakkelijk in te zien dat deze veeleisende en moeilijke taak een voortdurende inwendige omvorming vraagt, een werkelijke metanoia of bekering tot de gekruisigde Christus, en van de andere kant voor ons betekent dat we ons vrijmaken van al wat ons oordeel kan verduisteren of nutteloos ons hart bezighouden. Op deze manier kan men voortdurend naar de Geest luisteren en Hem ter beschikking staan.
Dankzij deze biddende onderscheiding, die hij in de kerk, met de kerk en voor de kerk in praktijk brengt, beleeft pater Arrupe heel intens het aggiornamento van het Concilie. Achter de geschreven letter van de talrijke conciliedocumenten herkent hij de openbaring van de Geest die alles nieuw maakt. In de formuleringen en uitingen van de geschreven letter wordt hij het nieuwe geloof gewaar, waarin de levende traditie tot uiting komt, evenals het vurige verlangen naar de eenheid van de hele mensheid in haar Heer. Ofschoon bij tijden de verandering die na het Concilie optrad te snel en verbijsterend geweest is en neiging had tot stilstand te komen, verlangde pater Arrupe dat het aggiornamento zou doorgaan, al was het maar vanwege het simpele feit dat onze wereld verandert en evolueert, en daarbij de kerk dwingt nieuwe antwoorden te geven op nieuwe noden. Als deze antwoorden thans bekende namen hebben, zoals dialoog en inculturatie, spiritualiteit en kerk van de leken, ontwikkeling en vrede, bevordering van de gerechtigheid in de wereld door een heldere en onmiskenbare voorkeursoptie voor de armen, dan kunnen we zeggen dat al deze antwoorden een heel bijzondere plaats hebben gehad in het aggiornamento volgens pater Arrupe.
Ook hier heeft zich heel de weerstand geopenbaard tegen het in praktijk brengen van het Concilie in weerwil van de bedachtzaamheid waarom onze diepbetreurde paus Joannes Paulus II gevraagd had. Willen wij ernstig en tot de uiterste consequenties werken aan gerechtigheid, dan zal het kruis onmiddellijk aan de horizon verschijnen. Als wij trouw zijn aan ons charisma als priesters en religieuzen, zullen wij, zelfs als we bedachtzaam tewerkgaan, diegenen zich tegen ons zien verheffen die in de moderne industriële maatschappij onrecht bedrijven, mensen die verder beschouwd worden als uitstekende christenen en die misschien onze weldoeners waren, onze vrienden, ja zelfs onze familieleden: ze zullen ons beschuldigen van marxisme en opruiing; ze zullen hun vriendschap opzeggen en daarmee ook hun vertrouwen en financiële steun. Durven wij het aan om de weg op te gaan van een zwaarder kruis, om het onbegrip te trotseren van het burgerlijke en kerkelijke gezag en van onze beste vrienden? Zijn we bereid in ons leven, in ons werken, in onze levensstijl een waarachtig getuigenis te geven?
Voor pater Arrupe was dit standpunt de logische gevolgtrekking van de nieuwheid die haar eigen fundamentele wet aan de kerk oplegt, het nieuwe gebod namelijk van de liefde: “Bemin elkaar zoals Ik, Jezus, jullie heb liefgehad. Daaraan zal men kunnen zien dat jullie mijn leerlingen zijn” (Joh 13,34). Was de door dit standpunt verwekte verontwaardiging te voorzien, was ze niet tot op zekere hoogte de gewone gang van zaken in een dergelijke situatie? Het nieuwe gebod van de liefde vraagt van ons om steeds de eerste stap te zetten naar verzoening, om broederlijk te groeten wie ons niet groeten, om niet alleen hen die ons na staan lief te hebben, maar ook hen die niet van ons willen weten – vrienden en vijanden. Sterker nog, in onze christelijke naastenliefde dienen wij niet te volstaan met te geven van wat we hebben, maar moeten wij onszelf, ons leven, wegschenken en zo, als beeld van de Heer, iemand zijn die in dienst staat van de anderen.
Het is duidelijk dat heel ons egoïsme in opstand komt tegen dat nieuwe gebod, zelfs al hebben we nog niets gezegd over het onrecht in de wereld, over onderdrukking en slavernij, kwalen van onze zogenaamde moderne tijd, die dat alles laat voortduren in onaanvaardbare omstandigheden, waarvan de media ons de beelden tonen, en die de wereld van de armen maar moet dulden, zonder hoop en aan zijn lot overgelaten.
In zijn streven om het nieuwe gebod een nieuwe impuls te geven en het tot zijn uiterste consequenties door te voeren wist pater Arrupe dat hij geheel aansloot bij het Concilie en de synoden, bij de uitspraken van paus en bisschoppen, ook al gingen uit gewoonte en behoedzaamheid hun praktische eisen niet zover als de weg langs de toppen waarlangs pater Arrupe wilde gaan. Iedere bekering tot het sociale zou de christen kunnen vervreemden van de spiritualiteit, ook al is een dergelijke vervreemding in geen enkel opzicht onvermijdelijk. Iedere keuze en strijd voor de bevrijding van de onderdrukten, iedere verdediging van de armen en opkomen voor gerechtigheid kan leiden tot het onrecht van geweld en haat, ook al is deze omkering van waarden niet volkomen onontkoombaar. Terwijl paus Joannes Paulus II stelt dat niet volstaan kan worden met de strijd voor gerechtigheid tegen onrechtvaardige structuren, maar dat genoemde strijd in dienst moet staan en bepaald worden door de naastenliefde, neemt pater Arrupe een, als ik het zo mag zeggen, genuanceerder standpunt in en wijst erop dat niet alle naastenliefde in zich waarachtig is. Ze kan verkeerd en alleen maar in schijn naastenliefde zijn, dat wil zeggen: ze kan worden tot verhuld onrecht, als aan iemand, de wet ten spijt, iets als een gunst wordt toegestaan waarop hij in rechte aanspraak kan maken. Concreet gezegd: het geven van een aalmoes mag geen laatste voorwendsel zijn om iemand de gerechtigheid te onthouden waarop hij recht heeft.
Van de andere kant betoont pater Arrupe zich minder terughoudend met betrekking tot de gerechtigheid. Nooit is daar zoveel over gesproken, en van de andere kant heeft men ze nooit zo openlijk met voeten getreden. Hij deelt met zijne Heiligheid Joannes Paulus II de overtuiging dat de caritas – als liefde voor de naaste – en de bevordering van de gerechtigheid onafscheidelijk met elkaar verbonden zijn in het nieuwe gebod van de liefde. De wijze waarop het Concilie het evangelie verstaat, bevestigt dat men niet liefheeft wanneer men elkaar geen recht doet, en dat gerechtigheid ontluisterd wordt en tot onrecht verwordt als zij van haar kant niet met liefde wordt uitgeoefend.
Om het nog duidelijker te zeggen, zijn vertrouwen in de gerechtigheid die beleefd wordt in het licht van het evangelie wordt op deze nieuwe wijze verwoord en genuanceerd: gerechtigheid die beleefd wordt in navolging van het evangelie is in zich het sacrament van Gods liefde en barmhartigheid. Op die manier wilde pater Arrupe, in overeenstemming met de zuiverste ignatiaanse traditie, nog eens benadrukken dat liefde zich niet moet uiten in woorden, maar veeleer in daden van gerechtigheid concrete vorm moet krijgen.
Het gaat om de nieuwheid van het Concilie die het nieuwe gebod van de liefde tot zijn uiterste consequenties voert, zelfs op het gevaar af dit als een utopie voor te houden en wantrouwen en verdenking te wekken, wanneer men vanuit dit gezichtspunt de sociale dimensie laat zien van het evangelie. Toen later het vraagstuk aan de orde kwam van de dialoog met de wereld, niet alleen op het niveau van godsdiensten en gelovigen, maar ook in samenhang met de grote ideologieën, sloeg pater Arrupe niet a priori en meteen de deur van de dialoog toe, maar zette hij de Sociëteit ertoe aan de positieve elementen van die ideologieën te bestuderen. In het concrete geval van het marxisme hield hij krachtig staande dat de Sociëteit van Jezus nooit een ideologie kan aanvaarden die in wezen op het atheïsme berust. Maar van de andere kant zei hij duidelijk dat men serieus en gewetensvol moet bestuderen wat er aan waarheid in te vinden is. En deze grondhouding past hij ook toe als een noodzaak in de dialoog met het marxisme, met andere ideologieën en andere godsdiensten.
Moeten we het niet als iets nieuws van het Concilie beschouwen dat het gelooft in het bestaan van de semina Verbi, de aanvaardbare elementen in het hindoeïsme, de islam, het boeddhisme en andere godsdiensten? Moeten wij dergelijke semina Verbi niet zien als een uitgangspunt voor een constructieve dialoog met de ander? Opnieuw is pater Arrupe vooropgegaan langs het pad over de berghoogten door te verkondigen dat het nieuwe van de geest van het Concilie terug te vinden is tot in de eisen van openheid en dialoog. Naar inhoud en vorm is zijn spreken volkomen trouw aan de Heer, die vraagt dat “ons ja een ja zij, en ons nee een nee”, zonder handig een slag om de arm te houden. Bij dit openhartig en duidelijk spreken is de situatie van vandaag steeds het uitgangspunt: het verliest zich niet in vergelijkingen met het verleden op het moment dat het in de perspectieven van de toekomst het altijd tegenwoordige nieuwe omhelst. In feite zijn deze perspectieven ontvouwd door Hem die komen zal om alles nieuw te maken. Juist in het zoeken naar nieuwe vormen vertoont zich de verandering die in de huidige situatie van de Geest komt. Hij die onze geschiedenis maakt is immers de alfa en de omega, Hij die was en die is en zal zijn. Pater Arrupe kan zich geen verandering voorstellen die een radicale breuk zou zijn met het verleden, of een discontinuïteit die het opgeven zou betekenen van een heilige traditie, want dat zou een leemte doen ontstaan die door niets zou kunnen worden opgevuld.
In die zin moeten we erkennen dat de invoering van de sociale dimensie in het lichaam van de kerk in het verlengde ligt van de inhoud van het nieuwe gebod uit het evangelie. En wat de Sociëteit van Jezus betreft, was het sociale apostolaat al in de kiem aanwezig in het sociale handelen van de heilige Ignatius. Continuïteit zeer zeker, maar ook verandering en iets nieuws. Het is goed om er hier aan te herinneren dat Ignatius als een sociale heilige erkend is door zijne Heiligheid Benedictus XVI, en sta mij toe alleen zijn naam te noemen onder zoveel andere getuigen die in de loop van de geschiedenis hetzelfde van hem hebben gezegd. Vandaar dat het eenvoudigweg een verkeerde interpretatie zou zijn om heel dit proces alleen maar te zien als een soort capitulatie voor de marxistische of socialistische ideologieën.
Alles wat pater Arrupe tot stand heeft gebracht was een trouw gevolg geven aan de oproep van paus Joannes Paulus II, die zei dat de kerk thans van de Sociëteit verwachtte dat zij daadwerkelijk zou bijdragen aan het in praktijk brengen van het Tweede Vaticaans Concilie, dat zij op die manier heel de kerk vooruit zou doen gaan op de weg die door het Concilie was uitgezet en dat zij diegenen zou overtuigen die helaas zich tot de wegen van progressisme of integrisme voelden aangetrokken (27.02.1982). Al daarvoor (1974) had paus Paulus VI, vertrouwend op de geestelijke kracht van de Sociëteit die berust op de ervaring van God dankzij Ignatius, de Sociëteit van Jezus aangewezen als de plaats waar het nieuwe van het Concilie vorm zou moeten krijgen. “Uw Sociëteit is om zo te zeggen een toets voor de vitaliteit van de kerk door de eeuwen heen, vormt een soort kruispunt van wegen waarop heel duidelijk de moeilijkheden, beproevingen, pogingen en realisaties, de onvergankelijkheid en de successen van de hele kerk elkaar ontmoeten.”
Op dit pad langs de berghoogten ontmoeten wij pater Arrupe, die vooroploopt. Hij tracht de vernieuwingen in zich toe te laten van het Concilie waarin zich de hermeneutiek ontwikkelt van de hervorming, van de vernieuwing binnen de continuïteit van een kerk die leeft, omdat het de Heer is die het Leven geeft. Bij het toepassen van deze terminologie, die door paus Benedictus XVI geïntroduceerd werd, is deze hermeneutiek van de hervorming duidelijk iets anders dan een hermeneutiek van breuk en discontinuïteit, waarbij de verandering alleen omwille van de verandering gezocht wordt, alsof de kerk opnieuw gesticht en niet hervormd zou moeten worden (22.12.2005).
Wanneer deze verwijzing naar wat de paus heeft gezegd wordt toegepast op het vernieuwingswerk van pater Arrupe, klinkt dat wellicht vreemd voor iemand die in dit hoofdstuk van de postconciliaire geschiedenis alleen maar een botsing van de Sociëteit met het pausdom leest. De documentatie van brieven en toespraken van de pausen die ik heb genoemd, is op geen enkele wijze in tegenspraak met de nieuwe oriëntaties die krachtig en gloedvol werden verdedigd door pater Arrupe. Tegelijk moet worden toegegeven dat men in een dergelijke documentatie signalen aantreft van behoedzaamheid, bezorgdheid en terughoudendheid met betrekking tot dit vooroplopen langs de berghoogten. Binnen de Sociëteit werden de zorgen van de paus hier en daar benut om aan te zetten tot verzet tegen de vernieuwing die pater Arrupe in gang had gezet. Van de andere kant werden sommige uitdrukkingen van pater Arrupe lichtzinnig opgevat als een rechtvaardiging van initiatieven en gedragingen die niet van doen hadden met de zending van de Sociëteit, en die een bijna allesoverheersend belang hechtten aan menselijke emancipatie en uitsluitend aan sociale vooruitgang.
Voor de besluiten van het Concilie en voor het in praktijk brengen van datgene waartoe pater Arrupe wilde aanzetten gold hetzelfde: er was een doorbraak van Gods Geest in de concrete dimensie van onze geschiedenis nodig, en niet zomaar een eenvoudige reorganisatie. Zoals ik in het begin al zei, constateerde pater Arrupe zelf dat wij mensen buitengewoon vindingrijk zijn als het erom gaat de Geest de weg te versperren. Daardoor wordt het evangelie tot een dode letter en zijn we niet langer in staat te begrijpen welke radicale eisen de evangelische boodschap ons stelt. We minimaliseren ze vanwege onze ongebreidelde zelfzucht, en brengen de noodzakelijke persoonlijke en sociale hervormingen niet ten uitvoer omdat we bang zijn voor de consequenties voor onszelf.
Van één ding is pater Arrupe diep overtuigd: zonder een persoonlijke ingrijpende bekering zullen wij niet in staat zijn om in te gaan op de uitdagingen die in deze tijd op ons afkomen. En terwijl hij zo, soms met pijn in het hart, tracht te leven naar dat waardevolle gegeven van het Concilie, de eerbiediging namelijk van de ander in zijn vrijheid van keuze, weigert hij een beroep te doen op gezagsargumenten om datgene af te dwingen waarvan hij wist dat het van de Geest afkomstig was. Zijn opstelling zal zijn dit met heel zijn geloof voor te houden, niet het op te leggen, zelfs op het gevaar af dat hij beschuldigd zal worden van zwakheid en bijbedoelingen. Hoe onduidelijkheden te vermijden bij een woord van God dat in mensenwoorden wordt uitgedrukt? Dat is de prijs die betaald moet worden als men vooropgaat en een weg baant langs berghoogten.
De laatste twee homilieën van pater Arrupe zijn een weerspiegeling van de gestalte die ik hierboven heb geschetst: niet die van een durfal, maar die van een kampioen van de vernieuwing. Ten eerste houdt hij in Manila een homilie waarin dit getuigenis voorkomt:
“Ik verwijs naar de herformulering van het doel van de Sociëteit, van de verdediging en de verkondiging van het geloof naar de dienst van het geloof en de bevordering van de gerechtigheid. De nieuwe formule is in geen enkel opzicht beperkend, afwijkend of alternatief, maar expliciteert elementen die in kiem in de oude formulering aanwezig waren, doordat meer uitdrukkelijk verwezen wordt naar de huidige noden van de kerk en de mensheid, tot het dienen waarvan wij ons door onze roeping hebben verplicht.”
Heel de gestalte en boodschap van pater Arrupe worden in deze beknopte samenvatting verwoord.
De andere homilie, daterend van begin september 1983, werd uitgesproken in La Storta, een bij uitstek ignatiaanse plaats, waar Ignatius meemaakte hoe zijn gebed in vervulling ging geplaatst te worden bij Christus als diens gezel, dienaar van de zending van de Heer. Pater Arrupe was niet meer in staat deze homilie, die hij zelf had uitgeschreven, uit te spreken:
“Ik vraag de Heer dat deze viering, die voor mij een afscheid en een afronding is, voor u en voor de hele hier vertegenwoordigde Sociëteit het begin mag zijn, met vernieuwd enthousiasme, van een nieuwe van etappe in ons dienstwerk.”
Gedurende de negen jaren die op deze woorden zullen volgen, wegkwijnend in schijnbare nutteloosheid, onbekwaam tot communiceren, alleen in staat een langzame doodstrijd te ondergaan, voelt pater Arrupe zich meer dan ooit in de handen van de Heer. Het zijn zijn eigen woorden. Hij beschouwt zijn lijdende gestalte als de vervulling van wat hij heel zijn leven lang heeft verlangd: de innige ervaring dat dezelfde Heer nu alle initiatief heeft. Het zal ook een doorleefde boodschap zijn voor alle gezellen die volop in het actieve leven staan: dat ze zich niet moeten uitputten in werk, dat het zwaartepunt van hun leven niet ligt in wat te doen staat, maar in God (vgl. 03.09.1983).
“De boodschap die ik thans tot u richt is een boodschap van volledige beschikbaarheid voor de Heer. Laten we steeds blijven zoeken wat wij moeten doen voor zijn grotere dienst en dit zo goed mogelijk in praktijk brengen, met liefde, van alles ontdaan. Laten we een zeer persoonlijk godsbesef hebben.”
Dat is de figuur en de boodschap van pater Pedro Arrupe, een eeuw geleden geboren in deze stad Bilbao.
uit het Spaans vertaald door Felix van Voorst tot Voorst S.J.
Dit is de tekst van een conferentie gehouden aan de universiteit van Deusto, Bilbao, op 13 november 2007.
De dag daarop was het precies honderd jaar geleden dat pater Pedro Arrupe Gondra in dezelfde stad geboren werd.
Bekijk alle artikelen van Cardorner