door José Antonio García S.J.
door José Antonio García S.J.
Het milieu staat hoog op de agenda in de wereldkerk – denk aan de encycliek Laudato si’ – en in de jezuïetenorde. Is er een verband tussen de ignatiaanse spiritualiteit en de zorg voor het milieu, vroeg de auteur van dit artikel zich af.
De zorg voor de aarde is een onderneming van dusdanig cruciaal belang voor de toekomst van de mens dat alle geestelijke stromingen, hetzij humanistisch, wetenschappelijk of geestelijk, een bijdrage behoren te leveren. Uitgaande van deze overtuiging wil ik de vraag aan de orde stellen of de spiritualiteit van Ignatius een eigen inspiratie te bieden heeft aan de milieubeweging. Ik geloof dat dit het geval is.
Aan het begin en aan het slot van de Geestelijke Oefeningen vinden we misschien wel de voornaamste wortel van mijn overtuiging, namelijk in het “Uitgangspunt en Fundament” (GO 23) en in de “Beschouwing om tot Liefde te komen” (GO 230). Daarin wordt gesproken van “dingen”, die echter niet zomaar “dingen” zijn, maar geschapen werkelijkheden, gaven Gods, waarin God zelf huist en op ons wacht.
In de Geestelijke Oefeningen staan twee overtuigingen centraal. Het “Uitgangspunt en Fundament” stelt dat niet alleen de mens, maar evenzeer “de andere dingen op aarde” door God zijn geschapen. Met andere woorden, ze vloeien voort uit Gods scheppende liefde.
De “Beschouwing om tot liefde te komen” stelt dat wij in de ganse werkelijkheid God ontmoeten die zich daar openbaart. Dat wil zeggen: a) God schenkt ons “dingen” en schenkt ons daarin zichzelf; b) God woont in “de dingen”; c) God werkt voor ons in “de dingen”; d) God daalt uit den hoge in “de dingen” af.
Na zijn geestelijke ervaringen in Manresa verscheen de wereld aan Ignatius als één grote theofanie: een openbaring van het goddelijke. God toont zich in de wereld en verlangt ernaar te worden gevonden, aanbeden, bemind en gediend. Dit inzicht behelst Ignatius’ nieuwe mystiek, die de kluizenaar in hem veranderde in de jezuïet. Voortaan ging het in zijn hartstochtelijke zoektocht niet langer om vasten en boetedoening, en zelfs niet om gebed als zodanig, maar om het liefhebben en beminnen van God én om het liefhebben en dienen van Gods wereld.
Later, als hij de Constituties van de Sociëteit van Jezus schrijft, vraagt Ignatius van de leden van de Sociëteit iets dat voor hen allen geldt, iets dat de meest wezenlijke horizon van zijn spiritualiteit vormt, te weten: “Het gaat erom God te zoeken en te vinden in alle dingen, Hem lief te hebben in alle dingen en alle dingen in Hem, overeenkomstig zijn heilige verlangen.”
Wat een inspirerend uitgangspunt! Een drievoudig verbond: met God, met onze evenmens én met de aarde waarop wij ons leven doorbrengen. Wanneer wij ons deze visie eenmaal eigen hebben gemaakt, kunnen we God dan nog los zien van de wereld die Hij zo zeer bemint? Kunnen wij Gods liefde dan nog beantwoorden, zonder dat daarin de zorg voor de leefwereld van alle levende wezens tot uiting komt? Natuurlijk niet. Want in een “horizontale” relatie met de “dingen” – Ignatius komt daar later nog over te spreken – gaat het er nu juist om daarin de Bron en de Schenker te vinden. Met andere woorden: om op die manier “horizontale mystici” te worden, contemplatief in de actie. In onze “verticale” relatie tot God streven we ernaar in Hem de wereld te ontdekken en lief te hebben – mensen te zijn die handelen vanuit hun contemplatie.
Er is nog iets anders in de wereldbeschouwing van Ignatius dat onze aandacht verdient. In deze visie is de aarde vervuld van God; God is degene die ons de wereld schenkt en die zichzelf schenkt in het hart van die wereld. Dit betekent: man en vrouw, de natuur, de kosmos, de geschiedenis enzovoort zijn niet slechts zomaar “omstandigheden” waar we ons van losmaken in onze opgang tot God. Wij ontmoeten God niet door ze te negeren, maar juist ín die omstandigheden ontmoeten wij God. Hoe heeft het dan toch kunnen gebeuren – als de natuur Gods geschenk aan ons is, waarin hij bovendien zichzelf aan ons geeft – dat we tekort zijn geschoten in onze belangstelling voor de wereld?
In de milieubeweging komen veel geestelijke stromingen samen, elk met een eigen accent. Onze traditie houdt in: de “dingen” zijn schepselen, geschenken van God maar niet ons eigendom. Wij kunnen er niet naar eigen goeddunken over beschikken.
Als we ze benaderen, moeten we allereerst een stap terug zetten, omdat “de grond waarop we staan heilige grond is” en ze zijn niet ons eigendom. Pas dan, als we de dingen hebben herkend als onze zusters in de schepping, kunnen we weer dichterbij komen. Dit is wat Ignatius bedoelt met de woorden “in de mate dat…” in het “Uitgangspunt en Fundament” en wat de draagwijdte is van de uitspraak “Gods Majesteit liefhebben en dienen in alle dingen.” Beseffen we eigenlijk wel allemaal dat als we niet eerst die stap terug doen, als we niet dat ogenblik van aanbidding en dankzegging doormaken, dat dan onze relatie tot de dingen gemakkelijk ontaardt in zelfzucht?
In zijn kern belichaamt de ignatiaanse spiritualiteit de opvatting dat God en de wereld geenszins identiek zijn (zoals oude en hedendaagse vormen van het pantheïsme beweren), maar ook geen losgekoppelde werkelijkheden (als in een verkeerd begrepen dualisme). Ignatius’ gedachten staan ver van deze uitersten. Hij lijkt eerder de opvatting van Sint-Paulus te delen, die op de Areopagus uitriep dat alles in God is en “dat Hij het is die alles schenkt – ook leven en adem – aan iedereen” (Hnd 17,22). Deze Paulijnse visie, die ook die van Ignatius is, wordt doorgaans met een Griekse uitdrukking “panentheïsme” genoemd, wat wil zeggen dat “alles bestaat en leeft in God”.
Wat zijn de consequenties van deze spirituele visie voor het milieubehoud? Ik noem er vier. Degenen die in hun leven Christus willen navolgen met de Ignatiaanse spiritualiteit als leidraad, moeten weten dat de zorg voor de aarde niet iets vrijblijvends is. Het raakt ons allemaal. Of we nu wel of niet betrokken zijn de milieubeweging, we zullen allemaal moeten nadenken over de bijdrage die wij zelf kunnen leveren.
Vooral als we lid zijn van een milieubeweging, maar ook als dat niet het geval is, dienen we te beseffen dat onze betrokkenheid bij de zorg voor de aarde niet iets is wat boven op onze spiritualiteit komt, alsof het er los van staat. Dat onze betrokkenheid zélf spiritueel is, dat is de uitdaging: “milieubehoud met de kracht van de Heilige Geest”, naar het voorbeeld van Hem die hier op aarde zijn intrek nam, aangemoedigd en geïnspireerd door Hem en door zijn streven naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. We kunnen niet zonder wetenschap en techniek, maar evenmin zonder deze spiritualiteit die onze motivatie op de lange duur draagt en voedt en die ons helpt inzien dat deze inzet deel uitmaakt van onze geestelijke traditie.
Ignatius maakt zich geen illusies over ons aangeboren egoïsme. Zien we het als een instinct dan hoeven we het niet te veroordelen. Maar het is niet goed om van deze neiging een obsessie te maken. Jezus heeft vaak gewaarschuwd tegen deze oerdrift. In navolging van Hem behandelt Ignatius het in zijn “Overweging over de Twee Standaarden” (GO 136). Doorgaans, zo houdt hij ons voor, is de sterkste verleiding voor een mens het “begeren van rijkdom” – of dat nu materiële of geestelijke rijkdom is. Met andere woorden, we voelen het verlangen opkomen onze redding te zoeken in het vergaren van schatten, door een ongeordend en buitensporig gebruik van de “dingen”. Er hangt een prijskaartje aan deze obsessie, en de prijs wordt steevast betaald door onze natuurlijke leefomgeving en door onze broeders en zusters, en van hen in het bijzonder de armen en kwetsbaren.
Rest me tot slot een moeilijke vraag. Ik wil haar niet uit de weg gaan. Mogen we onze christelijk-ignatiaanse benadering van het milieuprobleem expliciet uitdragen, als een van de geestelijke stromingen die zich daarmee bezig houden, naast de humanistische en de wetenschappelijke tradities? Moeten we dat misschien zelfs? Ik vind van wel. Maar het “hoe” en het “wanneer” zijn ingewikkeld en deze vraag valt buiten het bestek van dit artikel. Over de concrete aanpak moeten we goed nadenken.
Dit artikel verscheen in het Spaans in februari 2014 op de website www.ecojesuit.com, en in het Nederlands in Benedictijns Tijdschrift, 2014/4, blz. 238-241 in een vertaling van Rob van Dam.
De auteur is de Spaanse jezuïet José Antonio García: hij is redacteur van het Spaanse tijdschrift voor ignatiaanse spiritualiteit Manresa.