Door Loed Loosen SJ
Door Loed Loosen SJ
Armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid. Het zijn de geijkte termen voor de klassieke trits van onze religieuze geloften. Maar geen van drieën geven ze goed weer, wat we met die drie geloften eigenlijk bedoelen. We leven niet in echte armoede. Zuiverheid blijft toch een wat vreemde term. Net zoals het woord gehoorzaamheid.
Toch is het niet zo eenvoudig om er vervangende woorden voor te vinden. In plaats van armoede: soberheid? Maar iedere christen die het evangelie serieus neemt, is geroepen tot een sober leven. In plaats van zuiverheid: ongehuwd? Of celibaat? Die termen zeggen wel iets, maar daarmee is toch niet voldoende de betekenis van de tweede gelofte aangeduid.
En dan de term gehoorzaamheid. In onze cultuur is dat voor velen een “raar” woord geworden. Als je op internet het woord gehoorzaamheid intypt, kom je terecht in de wereld van hondentrainingen.
Of we het willen of niet, de term gehoorzaamheid heeft de onsympathieke bijklank van: dat de ene mens zich in onderdanigheid onderwerpt aan een ander: “Submission”. En dat ligt weer heel dicht in de buurt van het uitoefenen van macht, vaak ten koste van iemands vrijheid en eigenheid. Voor de wat ouderen onder ons heeft de term in de verte ook nog te maken met “Befehl ist Befehl”. En we weten hoeveel ellende dat teweeg heeft gebracht. Dorothee Sölle heeft ooit opgemerkt: “Sinds Auschwitz zouden we eigenlijk het woord gehoorzaamheid niet meer moeten gebruiken. Gehoorzaamheid behoort tot die begrippen die na de holocaust niet meer héél kunnen worden. Hun onschuld is hun ontnomen.”
Als ik in deze bijdrage de term toch gebruik, dan gebeurt dat omdat in het leven van religieuzen en in onze eigen jezuïetentraditie dat woord nu eenmaal een gangbare term is geworden. Bovendien is het ook een bijbels woord.
Wat betekent voor ons die derde gelofte? En hoe zouden wij in onze tijd de gehoorzaamheid op een bevrijdende manier kunnen beleven? Deze bijdrage is allesbehalve een afgeronde synthese. Integendeel. Ik kom niet verder dan enkele kanttekeningen.
1. Niemand, geen bisschop of overste, kan het feit ongedaan maken, dat we zelf verantwoordelijk zijn voor wat we doen en voor wat we laten. Je kunt dat niet afschuiven op een ander. In die zin ben je zelfstandig. Maar dat is natuurlijk nooit absoluut en volstrekt. Mensen hebben nu eenmaal mensen nodig, ook op die lange en nooit eindigende tocht op weg naar je eigenlijke bestemming. Ik kan niet leven zonder de steun, het voorbeeld of de inspiratie van mensen van wie ik ervaar dat zij mij iets te
zeggen hebben. Niet omdat ze overste zijn, maar omdat ze iets uitstralen, voorleven of doorgeven wat voor mij “gezag” heeft. En die daardoor bij mij de vraag wakker houden: beantwoordt datgene wat ik doe en de manier waarop ik leef en werk wel aan mijn eigenlijke roeping? De wezenlijke vragen die ik mijzelf moet stellen: “Is het dit nou? Was dit de bedoeling?” komen vaak pas echt naar boven in het contact en gesprek met een ander. Niet enkel in het gebed.
Je hebt anderen nodig om iets op het spoor te komen van waar het in ons leven nu eigenlijk om gaat. Ook in ons leven als jezuïet.
2. Religieuzen zijn mensen die proberen om persoonlijk en in gemeenschap gevoelig te zijn voor wat de bijbelse beeldspraak noemt de Stem die in en achter alles wat gebeurt tot ons spreekt. De Stem die Abraham hoorde en Mozes bij het brandende braambos. Die onherleidbare Stem die ons blijft roepen tot een manier van leven en beminnen waarin iets gestalte kan krijgen van wat Jezus in zijn verkondiging altijd aanduidt als “het koninkrijk Gods”. Daarmee wordt bedoeld een wereld “waar mensen waardig leven mogen en elk zijn naam in vrede draagt”. (uit een lied van Huub Oosterhuis)
Wij hebben elkaar niet uitgekozen, maar we hebben in zekere zin wel met elkaar “afgesproken”, dat we toegewijd willen zijn aan waar het in het evangelie om gaat. En ook dat we niet vrijblijvend tot de orde willen behoren, maar ons samen willen engageren. Onze geloften binden ons niet alleen aan een ideaal, maar in een bepaald opzicht ook aan elkaar.
Pas als er echt iets bestaat van onderlinge verbondenheid, kan er sprake zijn van wat bedoeld is met gehoorzaamheid.
Gehoorzaamheid betekent dan niet, dat de een zich moet onderwerpen aan de ander, of dat je altijd moet doen wat een “hogere” zegt, maar wel dat je samen oprecht en onderscheidend bezig blijft met de vraag: Wat is nu voor ons gezaghebbend? Wat zijn we aan het doen? Waarvoor en vooral voor welke mensen kiezen we eigenlijk? Leven we dicht genoeg bij de Bron? Luisteren we voldoende naar die Stem die telkens weer vraagtekens zet bij al die zogenaamde vanzelfsprekendheden die ons dagelijks binnen en buiten de kerk worden aangereikt of die we onszelf vaak aanpraten?
Gehoorzaamheid is dan niet allereerst een beweging van onder naar boven, maar samen probeer je luisterend gevoelig te blijven en vandaar uit gehoor te geven. Het gaat dus niet om opdrachten “van hogerhand”, maar het is een gebeuren tussen mensen die in vrijheid bindingen met elkaar aangaan en aandurven. En die in alle nuchterheid beseffen, dat ieder van ons ook beschermd moet worden tegen zijn eigen eenzijdigheid en steeds weer behoed voor onvermijdelijke kortzichtigheid.
3. In dat hele gebeuren is een overste nodig. Maar die is dan niet degene die zegt hoe het allemaal moet. Hij is ook niet zozeer de manager, de directeur die alles regelt en organiseert, en die voor alles wat gebeurt verlof moet geven. Natuurlijk moet hij ook besturen. Maar hij is er vooral verantwoordelijk voor dat ieder zich verantwoordelijk blijft voelen. Ook voor de gedeelde levensroeping.
De overste zal erop toezien, dat wij luisteren naar waar we eigenlijk naar zouden moeten luisteren. En hij mag dus de gemeenschap lastig vallen met de vragen die ik hierboven noemde. Een gezonde religieuze gemeenschap zal hem daartoe ook stimuleren.
De overste mag ons die vragen stellen, omdat religieus leven niet enkel inhoudt, dat je woont in je eigenheid en heel persoonlijk je eigen weg durft gaan, maar ook dat je niet zelfverzekerd en eigenmachtig je eigen koers bepaalt. Je eigen particuliere taak staat nl. niet los van de ruimere zending van de orde. Daarom probeer je ook open te staan voor wat anderen in de kring hebben opgevangen van de Stem van het eigenlijke.
Eerlijk je eigen weg gaan vanuit je unieke eigenheid is nog iets anders dan “je (goddelijke) gang gaan”. We hebben namelijk met elkaar afgesproken, dat de gemeen schap een beroep op ons mag doen. Mobiliteit en beschikbaarheid zijn kernwoorden in de Constituties van Ignatius.
4. Zonder zoiets als een gemeenschap, zonder de bemoediging van geleefde en ervaarbare verbondenheid, zonder echte verstandhouding en betrokkenheid wordt religieuze gehoorzaamheid problematisch. Als er geen open en vertrouwvolle relaties bestaan, geen echte bekommernis om elkaars diepste welzijn, ontaardt gehoorzaamheid in iets engs of beklemmends. Zonder een verstandhouding waarbinnen we ons veilig voelen, wordt het wat het nu juist niet moet zijn: de lagere buigt dan maar voor de hogere. “Je trekt toch aan het kortste eind”. Dan is er misschien wel sprake van strikt juridische autoriteit, maar niet van echt inspirerend gezag.
De gehoorzaamheid in het religieuze leven is een andere relatie dan die van een kind dat zijn ouders gehoorzaamt. En ook een ander gebeuren dan een werknemer die uit voert wat de directeur van het bedrijf hem opdraagt.
Ook om die reden zullen wij het woord onderdaan (subditus), dat in onze Constituties regelmatig voorkomt, in de nieuwe Nederlandse vertaling van 2002 weergegeven als ondergeschikte, niet meer zo gemakkelijk gebruiken.
We moeten elkaar helpen de weg te vinden niet naar onderdanigheid, maar naar gelovige levensdurf en verantwoordelijkheid. Zodat we zonder fanatisme durven denken wat we eigenlijk denken en durven geloven wat wij eigenlijk geloven. Durven zien wat we zien gebeuren en dat niet toedekken.
Daarom kán loyale oppositie soms een uiting zijn van iemands oprechte verbondenheid en diepe toewijding aan datgene waartoe de gemeenschap geroepen is.
De positie die hogere oversten innemen, brengt naast onbetwistbare mogelijkheden zoals ruimere en bredere informatie ook begrenzingen met zich mee en blinde vlekken. Dat kan haast niet anders. Want ook de overste blijft een mens. Goddank.
Begin 1940, kort na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, heeft pater Constan tius Kolfschoten (1899 1960) geweigerd om zich neer te leggen bij de opdracht van pater generaal Wladimir Ledochowsky om in Riga (Letland) te blijven, waar hij superior missionis was. Hij keerde met zijn drie gezellen terug naar Nederland. Was dat ongehoorzaam? Of zegt het iets over zijn gezond verstand en zijn eigen nuchtere in schatting van de gevaarlijke politieke situatie, waar hij misschien meer zicht op had dan de generaal in Rome? (Later is hij overigens provinciaal geworden en rector van het theologicum.)
5. Velen van ons zullen niet meer zeggen of denken, dat de wil van de overste de wil van God is. In zekere zin is dat oneerbiedige taal. Want wat in de Bijbel bedoeld wordt
met Gods wil, kan natuurlijk niet zomaar samenvallen met wat een overste of bestuur besloten heeft. Gods wil is dat we gerechtigheid nastreven en opkomen voor de weduwe, de wees en de vreemdeling. En dat we ons inzetten voor een wereld waarin mensen tot hun recht komen en niet de afgoden.
Daarom zouden we er goed aan doen om een besluit van een hogere overste weliswaar serieus te nemen, maar nooit te “sacraliseren” of te “spiritualiseren” door het te gauw en te gemakkelijk te associëren met het heilige en onnoembare Mysterie van God.
Iedere beslissing, ook die van een overste of bestuur, blijft mensenwerk en dus betrekkelijk. Wat iets anders is dan van geen enkel belang of zonder betekenis.
Velen van ons zullen ook de beleving van hun roeping niet meer herkennen in de opvatting, dat de overste rechtstreeks Christus vertegenwoordigt. Deze in onze Constituties en traditie sterk verankerde opvatting (o.a. 284, 424, 551, 661) is voor menigeen verbleekt.
In verband daarmee kan wellicht het feit verhelderend zijn, dat de officiële pauselijke theologencommissie in 1970 heeft voorgesteld om de term “vicarius Christi” niet meer te gebruiken als aanduiding van de paus. Een voorstel dat overigens niet door Rome is overgenomen. (Zie daarvoor bijvoorbeeld canon 331 van de nieuwe Codex Iuris Canonici van 1984).
6. Een gezonde religieuze gemeenschap vraagt niet om de “sterke man” die het allemaal even zal regelen. Liever niet. Maar een gemeenschap zal haar vitaliteit verliezen en uit elkaar vallen, als er geen duidelijke leiding wordt gegeven. Er zullen heel nuchter beslissingen genomen moeten worden. Er moet bestuurd worden en dus beleid gevoerd. Anders ontstaan er echt puinhopen, niet alleen zakelijk.
Na lang delibereren of een huis al dan niet moet worden opgeheven, moet iemand toch echt een keer de knoop doorhakken. Ook al is niet iedereen het ermee eens. Dat hoort bij wat we hadden afgesproken. In die zin is een overste ook een zegen.
Maar nogmaals: we hoeven zo’n besluit dan niet te omgeven met een waas van heilige onaantastbaarheid. We moeten maar liever niets verabsoluteren. Noch ons eigen standpunt. Noch dat van de overste.
7. Wij zullen het woord gehoorzaamheid telkens weer dienen te bevrijden van taaie misverstanden en dubbelzinnigheden waaraan de term onderhevig blijft. Hoe we dit woord ook proberen uit te leggen, het blijft verbonden met elementen van het feodale, sterk hiërarchisch gekleurde wereld en mensbeeld uit de cultuur en de tijd van Ignatius, waarin het model “koning onderdaan, meester knecht” een heel sterke en algemeen aanvaarde rol speelde.
Ik denk dat we de term gehoorzaamheid het beste kunnen verstaan in zijn bijbelse betekenis.
Niet voor niets zijn luisteren en horen sleutelwoorden in de Schrift. “Luister Israel” (Deut 6,4). “Als jij horende hoort naar de Stem van JHWH jouw God…. en doet wat recht is in zijn ogen …” (Exodus 15,26).
In dat “horen” is Jezus van Nazaret ons voorgegaan. Hij heeft geleefd en gedaan wat hij had leren verstaan o.a. in de psalmen: “Slachtoffers wilt Gij niet. Gij hebt mij open oren gegeven. Gij hebt geen brand en zoenoffers gevraagd. Toen sprak ik: zie, ik kom. In de boekrol staat over mij geschreven: te doen wat U behaagt, mijn God, is mijn vreugde”
(Ps 40,79). Hij heeft zich herkend in wat bij Jesaja geschreven stond over de knecht: “Elke morgen wekt JHWH mijn oor, opdat ik horen kan als een leerling.” (50,4).
In die houding van ontvankelijkheid proberen we Jezus te volgen. Door “luisterend” te leven, zodat we innerlijk bereikbaar blijven. Als wij aanspreekbaar zijn, kan de werke lijkheid tot ons gaan spreken en dan kan God om zo te zeggen stem worden.
8. Het bovenstaande schetst hoe het zou kunnen zijn. Maar in de concrete praktijk van alledag zal het er vaak nogal moeizaam aan toegaan en het zal er niet altijd zo harmonisch uitzien. We zijn dikwijls helemaal niet zo saamhorig en geïnspireerd. Aan onze verhouding met elkaar en met de overste zal vaak het nodige ontbreken. Dat kan haast niet anders.
Er blijft altijd de spanning tussen het visioen en de weerbarstigheid van de realiteit. Die heeft altijd ook iets rommeligs en is nooit zonder rafels. Ondanks onze eerlijke inzet blijft het “behelpen”. Zoals een medebroeder ooit zei: “Wij vervoeren de melk in kolenzakken”.
De behoefte aan gezamenlijkheid is vaak helemaal niet zo groot. De individuele le vensverhalen vragen vaak meer aandacht dan het gemeenschappelijk verhaal. Dat heeft o.a. te maken met wat in onze huidige cultuur gaande is.
Bovendien moeten we ook eerlijk het reële feit onder ogen zien, dat we als gemeen schap ook verdeeld zijn. Er zijn onder ons zeer uiteenlopende opvattingen en visies omtrent geloof, Godsbeeld, Christologie, kerkzijn en traditie. We hebben wat onze beleving betreft echt niet allemaal dezelfde spiritualiteit. PeterHans Kolvenbach zei bij een van zijn bezoeken aan Nederland: “Idem sentiamus, idem sapiamus dat gaat niet meer.”
Die pluriformiteit kleurt natuurlijk in niet geringe mate het functioneren van een overste. Daarom zal het voor een deel ook zijn taak zijn om zoals de burgemeester van Amster dam, Job Cohen, het formuleerde ”de boel een beetje bij elkaar te houden.” Daarbij gaat het dan niet om een geforceerde en kunstmatige eenheid, maar wel om een eerlijk gezochte verbondenheid en betrokkenheid. Zodat wij bij alles wat we momenteel door maken “niet uit elkaars genade vallen en voor elkaar onvindbaar zijn”.(Huub Oosterhuis)
Bovenstaande kanttekeningen zijn uiteraard onvolledig. Toch hoop ik, dat ze sommigen van de nostri van dienst kunnen zijn bij hun bezinning over de vraag: hoe staan we eigenlijk in de Sociëteit? Die Sociëteit waartoe ooit een Stem ons geroepen heeft.