Keuzes maken die verbinden

Keuzes maken die verbinden

door Henk Witte, hoogleraar spiritualiteit en theologie  1. Inleiding

door Henk Witte, hoogleraar spiritualiteit en theologie 

1. Inleiding

 Het goede leven als voorwerp van keuze. De titels van beide inleidingen van dit symposium in Amsterdam : Keuzes maken die bevrijden en Keuzes maken die verbinden, wekken de suggestie dat een keuze voor het goede leven een keuze impliceert voor verbinding en bevrijding. Verbinding en bevrijding verschijnen zo als criteria voor een keuze. Het is al een spannende vraag hoe verbinding en bevrijding zich tot elkaar verhouden. Leidt verbinding tot bevrijding of bevrijding tot verbinding? Focust bevrijding meer op het individu en verbinding meer op gemeenschap? Wordt een mens in gemeenschap zichzelf of moet hij eerst vrij worden om zich te kunnen verbinden? De ignatiaanse traditie zal beide aspecten optimaal tot hun recht willen laten komen.

De actuele vraag naar een keuze voor het goede leven staat in een welbepaalde sociaal-culturele context. In die context speelt kiezen een belangrijke rol. In de huidige samenleving ontkomen mensen er niet aan te kiezen. Zij moeten het voortdurend. In het volgende zal ik eerst een paar grondlijnen schetsen van de laatmoderne keuzemaatschappij. Vervolgens vraagt het thema van het goede leven enige opheldering. Wat maakt leven tot goed leven? Kiezen voor het goede leven blijkt verder geen eenmalige activiteit, maar een vorm van levenskunst. Levenskunst vraagt om oriëntaties in de vorm van waardevolle tips. De traditie van Ignatius en zijn gezellen mag gezien worden als een vorm van levenskunst. Als laatste punt komt aan de orde welke hints die levenskunst heeft over keuzes die verbinden.

2.Leven in een keuzemaatschappij

 Een wandeling door de winkelstraat van een grote stad volstaat om te weten dat we ons in een keuzemaatschappij bevinden. Zij manifesteert zich niet alleen in wat er geëtaleerd wordt en uitnodigt tot bekijken, betasten, passen en kopen. Zij manifesteert zich ook in wie zich in die straat etaleren: velen en allemaal anders. Individu zijn betekent zich onderscheiden door eigen uniciteit tot expressie te brengen. Impliciet is die expressie tevens een vraag aan andere mensen om die eigenheid te erkennen en te accepteren.

Pluraliteit en individualisering zijn enkele kenmerken van de laatmoderne samenleving. In dezelfde winkelstraat zal men een x-aantal verschillende leefstijlen tegelijkertijd aantreffen. Individualisering heeft twee aspecten die niet met elkaar te verwarren zijn. Zij wijst op een meer sociaal-politiek proces van autonomieverwerving en op een meer innerlijk zoekproces naar authenticiteit. Autonomieverwerving kwam in het Westen tot doorbraak in de roep om vrijheid, gelijkheid en broederschap in de tijd van de Franse Revolutie en in de oproep van Immanuel Kant tot ontvoogding en mondigheid. Het zoeken naar authenticiteit of, zoals thans graag gezegd wordt, het “ware zelf” heeft wortels in de romantiek. Autonomie wijst op een ik dat zelf kiest en zich ertegen verzet bepaald te worden door anderen. Authenticiteit impliceert een innerlijk kompas bij het kiezen. Glashelder is het meestal niet meteen. Wat hun authenticiteit betreft kunnen mensen aardig wat ronddolen in hun probeersels. De aandacht voor de menselijke persoon als autonoom en authentiek individu heeft stevige wortels in de christelijke traditie. Te denken is aan haar aandacht voor het geweten, de ziel, de biechtpraktijk en de rechterstoel van God waarvoor verantwoording afgelegd moest worden. Er is echter een opvallend verschil tussen de christelijke en de laatmoderne aandacht voor het individu. Het typisch christelijke besef van betrokkenheid van de individuele persoon op God is vrijwel zoek.

Steeds weer moeten kiezen kan soms of sommigen te veel worden. Dan laat men een ander voor zich kiezen. Dat is meestal geen probleem als het om een maaltijd gaat. Maar als het levensbepalende keuzen betreft – een partner, een studie, een job, een bepaalde manier van leven – is het van belang goed te luisteren. Helpen goed te luisteren was een drive van Ignatius. Als hij maar even de kans kreeg, vroeg hij aan mensen wat zij hier op aarde kwamen doen, wat hun roeping was. Dat gebeurde in de religieuze taal van zijn tijd. Hij drukte ieder op het hart het doel voor ogen te houden waarvoor men geschapen was: “de lof van God onze Heer en het heil van mijn ziel”. Hij waarschuwde ook het doel niet te verwarren met de keuze van het middel of de levensstaat, de lifestyle zouden we nu zeggen, waarin het tot uitdrukking komt. “Want wij moeten als vertrekpunt nemen God te willen dienen, wat het doel is, en pas daarna inkomsten of het huwelijk, indien dit beter is voor mij, want dat is het middel tot het doel” (Geestelijke Oefeningen, 169).

3.  Het goede leven

 Al kiezend richten mensen hun leven in. Als criterium hanteren zij een voorstelling van het goede leven. Wat maakt leven tot “goed leven”? Is het hetzelfde als geluk? Geluk zal zeker een aspect van het goede leven zijn. Maar het kan een vluchtig fenomeen zijn. Voor sommigen lijkt het niet meer dan het vermijden van spanningen, terwijl het juist heel “goed” zou kunnen zijn dat zij eens flink door elkaar geschud worden. Voor anderen lijkt het meer een poging om een overrompelende ervaring vast te houden, terwijl het zeer “goed” voor hen zou kunnen zijn om te landen op aarde. Goed leven en gelukkig leven zijn niet op voorhand hetzelfde. Blijkbaar komt er bij “goed leven” iets kijken dat bij “gelukkig leven” niet evident is.

In de taal wordt “goed” vooral als bijvoeglijk naamwoord gebruikt. Een gebruik als zelfstandig naamwoord veronderstelt dat mensen (“goeden”) of dingen (“goederen”) bedoeld zijn of het betreft een abstractie (“het goede”). “Goed” hoort niet bij de concreet aanwijsbare dingen van de werkelijkheid. Het kan niet vastgepakt worden. Het kan echter wel van alle werkelijkheden gezegd worden. De filosofie rekent “het goede” tot de transcendentalia: de kenmerken waarin de werkelijkheid zich aan ons voordoet (Logister 2003). Het wijst op een kwaliteit van het zijnde. Elk zijnde draagt een spoor van goedheid in zich, zoals het ook een spoor van schoonheid en van waarheid in zich draagt. Dat spoor echter vraagt erom door ons waargenomen te worden. Het vraagt om aandacht. Zo wordt het als het ware naar buiten gelokt. Goedheid blijkt iets wat zich met ons verbindt. Dat geldt ook van “het goede leven”.

In de christelijke traditie leeft bovendien het besef dat goedheid een eigenschap van God is. Als zodanig is het zowel een spoor van het uiteindelijke mysterie als een weg naar het mysterie toe.

In de huidige cultuur beschouwen velen “dit leven” als het leven. Dat zijn dan de zeventig, tachtig, misschien negentig jaren die hun vergund zijn. Ze betreffen de fysieke, mentale, persoonlijke, sociale en spirituele uitgroei van een mens vanaf de afhankelijkheid als kind tot en met het inleveren van de ouderdom. Het “goede leven” moet gebeuren in die tijdsspanne die we “het leven” noemen. Meer tijd lijkt er niet te zijn. Of wordt er toch een perspectief vermoed aan deze tijd voorbij? Een kant die, ook al past hij niet in de tijd, toch bij het leven hoort en daarom ook bij het goede leven? De vraag is belangrijk in verband met de vraag wat bedoeld wordt met “het goede leven” of – in de taal van Ignatius – met “het heil van mijn ziel”.

4.  Kiezen

 Kiezen voor het goede leven is niet zoiets als op een markt gebeurt. We staan niet voor een kraam waarin allerlei varianten van goed leven te koop zijn naargelang mensen kunnen besteden. Kiezen is voor Ignatius een leerproces. Een belangrijk element van dat leerproces is het leren onderscheiden. Onderscheiden betreft het waarnemen en aanvoelen van datgene waar het uiteindelijk om gaat in het licht van Gods bedoeling met een mens. Dat vraagt om een bewustzijn waarin eigenbelangen worden onderkend en hun zeggingsmacht wordt gerelativeerd. “Heilige onverschilligheid” heet dat in de traditie van Ignatius. Het wijst op het doorzien en relativeren van de invloed, de trekkracht en de trucs van het ego (vgl. Geestelijke Oefeningen, 165-167 over de drie wijzen van nederigheid). De Geestelijke Oefeningen zijn erop gericht die andere staat van bewustzijn te ervaren. Ignatius voegt zich daarmee in een lange traditie die in het monnikenleven ontwikkeld is. Kenmerkend van het onderscheidingsproces is een verlegging van het initiatief: ik kies niet, ik word gekozen. Als zodanig is het een ervaring van genade. Dit impliceert dat “het goede leven” mij kiest. Het betrekt mij bij zich. Het verbindt zich met mij. Het leidt tot de ervaring dat “het klopt” en tot invoeging van mijn kant in het initiatief “van de andere kant”, dat voor Ignatius ondubbelzinnig met de naam van Christus verbonden is.

5.  Ignatiaanse levenskunst

Kiezen voor het goede leven kan beschouwd worden als een vorm van levenskunst (Dohmen 2007). Wat raadt de ignatiaanse levenskunst dan aan met betrekking tot het goede leven? Ik zal vier “adviezen” presenteren met speciale aandacht voor het element van verbinding – ze betreffen gemeenschap, communicatie, tijd en God – en daarbij trachten het betuttelende jargon van de zelfhulpliteratuur te vermijden.

5.1.   Goed gezelschap

 Een eerste element betreft onze sociale omgeving. In eerste instantie was ik geneigd om kort door de bocht te zeggen: “Kies goed gezelschap.” Maar onze contacten en sociale omgeving hebben we voor een belangrijk deel niet voor het kiezen. Mensen treffen zichzelf vooral eerst sociaal gesitueerd aan. Ze hebben maar beperkt zeggenschap over hun “met wie”. Goed gezelschap is dan ook niet zozeer een kwestie van “met wie”, maar van “hoe”.

Ignatius sprak over de jezuïetengemeenschap als een compañia, een kameraadschap. Compañia wijst oorspronkelijk op degenen met wie men hetzelfde brood deelt (cum en panis). Behalve in een religieuze context werd en wordt “compagnie” ook gebruikt in een militaire en een bedrijfscontext (company). Zoals bekend had Ignatius een militair verleden. Het is dan ook niet vreemd soldatentaal en militaire beelden in zijn spiritualiteit te vinden. Een voorbeeld in de Geestelijke Oefeningen is de strijdterminologie met betrekking tot het onderscheiden van wat humaniteit ten goede komt en wat ertegen indruist in de overweging over de twee standaarden, “de een van Christus, onze opperbevelhebber en Heer, de ander van Lucifer, doodsvijand van de menselijke natuur” (GO 136). Ignatius dacht overigens eerder ridderlijk-romantisch dan voor zijn tijd modern over het militaire (Buckley 1995; Van den Akker 2010). Een compagnie was dan ook eerder een kleine bende rond een leider dan een goed georganiseerde en technisch goed uitgeruste legereenheid, waarmee hij zelf geconfronteerd werd in de slag om Pamplona in 1521.

De Spaanse jezuïet en filosoof Baltasar Gracián (1601-1658), auteur van een boek over de kunst van de prudentia, noemt de kunst het juiste gezelschap te kiezen “de kortste weg uw persoonlijkheid te ontwikkelen” (Dohmen 2003, 159). “Omgang met anderen heeft veel nut,” licht hij toe, “aanleg en zelfs intelligentie worden beïnvloed zonder dat men dit beseft.” Hij geeft in dit verband de raad een tegenpool te zoeken. “Op deze wijze bereikt u een evenwichtige gemoedstoestand zonder dat u zich geweld aandoet.” Als voorbeeld raadt hij een heetgebakerd man aan het gezelschap van een beheerst man te zoeken. De raad een tegenpool te zoeken doet denken aan de Regula pastoralis van paus Gregorius de Grote (590-604), een handboek voor leiderschap, gebaseerd op zijn ervaring als monnik en geschreven zodra hij paus was. Zijn gedachten waren zeer invloedrijk gedurende de middeleeuwen. Gregorius raadt leidinggevenden en pastores aan leiding te geven door tegenpoligheid te creëren. Zijn raad staat in contrast tot de tendens in onze samenleving om juist “hetzelfde bij hetzelfde” organisatorisch bijeen te brengen, zoals gebeurt in het onderwijs, de gezondheidszorg, de kerk en digitale netwerken (“vrienden”). Dan wordt vermenigvuldiging van hetzelfde, ofwel bevestiging van gelijkgezindheid, tot het centrum van gemeenschapsvorming. Hier wordt iets duidelijk over het “hoe” dat een gezelschap tot “goed gezelschap” maakt. Goed gezelschap sluit de andersheid van anderen in. Goed gezelschap kent pluriformiteit. In dat opzicht realiseert goed gezelschap wat de kerk bedoelt met de waarde van katholiciteit.

Baltasar Gracián is zich er overigens goed van bewust dat een mens zich kan vertillen aan de invloed van anderen. Hij moet ook wat hij noemt “zich kunnen onttrekken”: afstand nemen van zichzelf, van bepaalde zaken, van bepaalde mensen. “Een verstandig mens volstaat er niet mee zich niet op te dringen; hij dient er vooral voor te zorgen dat anderen zich niet aan hem opdringen. Men dient anderen niet zózeer toe te behoren dat men zichzelf niet meer toebehoort” (Dohmen 2003, 156-157). Het opzoeken van een tegenpool en matigheid in contacten gaan dus hand in hand in “goed gezelschap”.

5.2.     Communiceer goed

 Goed gezelschap vraagt om onderhoud. Dat onderhoud heet communicatie. Goed communiceren is daarom een directe consequentie van de keuze voor goed gezelschap.

Ignatius en zijn gezellen begonnen met de Sociëteit van Jezus in de tijd van de ontdekkingsreizen. Ze gaven op een nieuwe wijze vorm aan hun zending als religieuze mensen: niet teruggetrokken in een abdij, maar actief en tegelijkertijd contemplatief de nieuw ontdekte wereld in. Dat project stond of viel met een goede communicatie en organisatie. De eerste jezuïeten verplichtten zich om elkaar regelmatig te schrijven. Het leverde niet alleen een schat aan informatie op over de nieuw ontdekte werelden, bovendien prachtig bruikbaar als propagandamateriaal, maar hield ook het gezelschap als gezelschap bijeen.

Vertaald naar de huidige tijd zou Ignatius ongetwijfeld het gebruik van de nieuwe media aanbevolen hebben. Maar goed communiceren betekent niet dat alles, tot de meest innerlijke zielenroerselen aan toe, maar in blogs of op Facebook bekendgemaakt moet worden. Het betekent allereerst goed luisteren. De voormalige provinciaal van de Vlaamse provincie van de Sociëteit van Jezus en voorzitter van de Conferentie van Europese Provinciaals, Mark Rotsaert, sprak op een studiedag over leiderschap over het belang van consultatie voor de besluitvorming in de Sociëteit. Consultatie wijst volgens hem vooral op goed luisteren: goed luisteren als provinciaal in een jaarlijks persoonlijk en diepgaand gesprek met elke medebroeder, goed luisteren naar de noden in de samenleving en naar de mogelijkheden van de Sociëteit om erop in te spelen en goed luisteren naar de kerk. Op basis hiervan komt een besluit tot stand en wordt een verbinding aangegaan.

 5.3.     Goede timing

 Als derde hint met het oog op goed leven zou ik een goede timing willen noemen. In het Voorwoord van Het verhaal van de pelgrim, de autobiografie van Ignatius, beschrijft zijn secretaris Luis Gonçalves hoeveel moeite hij moest doen om Ignatius, toch al kwetsbaar in zijn conditie, aan het vertellen te krijgen. Steeds maar was er sprake van uitstel. Toch stond Ignatius bekend als iemand van de onmiddellijke aanpak. “Wat, denk je nog zo lang te leven?” was steevast zijn wederwoord op de toezegging van iemand om iets binnen veertien dagen of een week te doen.Uit de opmerking van Ignatius spreekt besef van de menselijke kwetsbaarheid en van de beperkte tijd die mensen tot hun beschikking hebben. Dat besef vertaalt hij in aanpakken, niet uitstellen. Goede timing is het ijzer smeden als het heet is.

Maar het is ook een kwestie van goed indelen. Baltasar Gracián wijst in dit verband op de fasen in een levensloop. “Besteed de eerste episode van het goede leven aan gesprekken met de doden,” zegt hij. Hij licht het als volgt toe: “Wij zijn geboren om kennis, ook zelfkennis op te doen, en boeken zijn betrouwbare helpers bij onze vorming tot mens.” Een tweede episode betreft de omgang met de levenden en de ontdekking van de wereld: “Men moet al het goede van de wereld zien en onderzoeken.” De derde fase, ten slotte, “moet u geheel voor uzelf bestemmen: wijsgerige overpeinzingen bieden het opperste geluk.” Misschien zal niet iedereen dat met hem eens zijn, maar Gracián hield nu eenmaal van filosofie.

Goede timing is ten slotte ook een kwestie van goed proeven van de dingen, van aandachtig leven, van mindfulness. Ook dat is een raad van Baltasar Gracián. Jachtig leven raadt hij af. Wie de loop van de tijd wil versnellen of in één dag wil opschrokken wat nauwelijks in een heel leven verteerd kan worden, spendeert op voorhand de jaren die nog komen moeten. “Voor genieten moet u tijd nemen. Geniet traag en werk snel. Van werk is het goed, van plezier jammer als het voorbij is” (Dohmen 2003, 161). Dus niet andersom.

 5.4.     Ruimte voor God

 Als laatste element van een ignatiaanse levenskunst wil ik de openheid voor het geheim van God noemen. Ook dat is een vorm van leven in verbinding. Het is een kwetsbare verbinding. Velen in onze cultuur weten immers niet meer wat zij met God aanmoeten. Is “God” het voorwerp van verering? Maar misschien beschouwen mensen heel wat als “god” dat niet God is. Is “God” dan wellicht de ultieme verklaring van al wat er is? Maar wat dan, als andere verklaringen plausibeler blijken? Of is “God” veeleer een vermoeden van een uiteindelijk waarvandaan en waar naartoe, van een herkomst en bestemming als een mysterievolle horizon rond alles? Een horizon waarin uiteindelijk ook op mij gewacht wordt? Of  zou “God” toch slechts iets voor mensen zijn die nog niet “zo ver” zijn als wij?

Voor Ignatius is God heel vanzelfsprekend Schepper en Heer. Daarmee typeert hij de mens als schepsel. Mensen zijn enerzijds maar schepsel: zij zijn eindig en contingent. Niet alles hangt van hen af of hebben zij in handen. Niet alles hebben zij helder en dat hoeft ook niet. Ruimte houden voor het geheim van de Onuitsprekelijke betekent dan ook op de eerste plaats leven in en met de erkenning van de eigen beperktheid en eindigheid. Leven wordt daarom gekenmerkt door opnemen, ontvangen, krijgen en leren van wat anderen aanreiken. Leven als schepsel is ontvankelijk leven, eerder soepel met de handen open voor wat nog komt dan met de gesloten handen van wat nog moet.

In zijn recente boek over spiritualiteit voor pastores noemt André Zegveld mystagogie de kern van hun taak en spiritualiteit. Mystagogie ziet hij als mensen op het spoor van God brengen. Spiritualiteit echter vindt hij “een tamelijk onduidelijk begrip”, omdat het zoveel verschillende zaken oproept. Voor hem is de kern van spiritualiteit de methodische toeleg op het ordenen van alles wat zich in het leven voordoet. Dat ordenen vindt plaats vanuit één middelpunt. Zo brengt men alles in één verband. Dat middelpunt is voor Zegveld God. “In hem leven we, bewegen we, zijn we,” zegt hij met Handelingen 17,28 (Zegveld 2009, 17-18). Leven in openheid voor het geheim van God is daarom niet alleen beseffen dat we geschapen zijn, maar ook éénmiddelpuntig leven: alles in verband brengen met dat ene middelpunt, dat God is. Het geldt voor de innerlijke wereld en de dagdagelijkse realiteit, voor contacten en werk, voor wat ons goed afgaat en wat we niet willen weten. Ignatius zou iets dergelijks hebben kunnen zeggen. In het voorbereidend gebed van de eerste oefening van de eerste Week van de Geestelijke Oefeningen beveelt hij aan God onze Heer de genade te vragen “dat al mijn bedoelingen, daden en geestelijke werkzaamheden zuiver gericht mogen zijn op de dienst en de lof van zijne goddelijke majesteit” (GO 46). Alles in Hem en naar Hem toe. Het getuigt van éénmiddelpuntigheid.

Het is dan nog maar een kleine beweging om de volgorde van de woorden “alles in Hem” om te draaien tot “Hem in alles”. Ook dat is ignatiaanse levenskunst. Ruimte voor God openhouden impliceert een grote nieuwsgierigheid en bereidheid om het onuitsprekelijk geheim in alles te vinden. Vinden, niet als resultaat van zoeken, maar als vondst, iets wat een mens zomaar toevalt.

Besluit

 Kiezen voor het goede leven in een samenleving en cultuur waarin mensen er niet aan ontkomen te kiezen blijkt inderdaad veel te maken te hebben met verbinden, communicatie, timing en openheid. Dit kiezen kan op alles betrekking hebben en hoopt daarin tevens open te blijven voor het geheim van God. In die openheid lokt het wat goed is uit om zich te laten zien. Dat is een kwestie van voortdurend balanceren, van levenskunst.

Aangehaalde literatuur

Dries van den Akker, ‘Ignatius, ridder van God?’ in Cardoner 29 (2010) nr. 3, 1-20.

Michael Buckley, ‘Ecclesial Mysticism in the Spiritual Exercises of Ignatius’ in Theological Studies 56 (1995) 441-463.

Joep Dohmen (red.), Over levenskunst. De grote filosofen over het goede leven, Amsterdam, Ambo, 2003.

Joep Dohmen, Tegen de onverschilligheid. Pleidooi voor een moderne levenskunst, Amsterdam, Ambo, 2007.

Wiel Logister, ‘Het transcendentale karakter van waarheid’, in W. Logister, F. Maas e.a. Echt waar. Over theologische waarheid, Budel, Damon, 2003, 15-23.

Mark Rotsaert, ‘Reflectie op Europees Leiderschap in de Sociëteit van Jezus’, zie www.ucsia.org/Archief: Jezuïeten.

André Zegveld, Worden wie God is. Mensen op het spoor van God brengen, Tielt, Lannoo, 2009.

 

Op 21 mei 2011 vierde het Ignatiushuis te Amsterdam zijn 25-jarig bestaan. Bij gelegenheid van dit jubileum werd een symposium georganiseerd onder de titel “Kiezen voor het goede leven. Keuzes maken die verbinden en bevrijden”. Henk Witte hield een inleiding over keuzes maken die verbinden en Jan Peters S.J. sprak over keuzes die bevrijden. Hierboven staat de voor Cardoner bewerkte tekst van Henk Witte, de lezing van Jan Peters vindt u daarnaaast. Henk Witte is bijzonder hoogleraar op de Xaveriusleerstoel voor de studie van de verhouding van spiritualiteit en theologie aan de Faculteit Katholieke Theologie van de Universiteit van Tilburg.

 

 

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel