door Frans Kurris S.J.
door Frans Kurris S.J.
Bij de presentatie van het boek Inigo van Francois Sureau, een vertaling van zijn hand, hield pater Kurris te Delft in november 2014 de volgende voordracht.
Plaatsen en tijden
– Inigo is een Bask. Daarop wijzen zijn naam, zijn geboorteplaats, zijn levensstijl. Zijn leven lang zal hij Bask blijven. In zekere zin zal hij zijn vaderland nooit verlaten. Zijn jeugd en jonge jaren spelen zich af in de natuur van zijn streek, onder de appelbomen spelend met de boertjes van zijn leeftijd en later zich vergenoegend aan de hoven waaraan hij verbonden was. Tussen heerboeren en landadel heeft hij geleefd, in de landouwen en op de heuvels. Aan de gang der seizoenen laat Sureau ons deelnemen en voelen wij, die anderhalf jaar dat de bekering duurt, reizend door Noord-Spanje, de ruige schommelingen van het klimaat. Als Inigo in zijn ouderdom Baskische klanken hoort, leeft hij zichtbaar op.
Dicht bij de mensen leeft hij ook. Van zijn tijd en van het verleden. De graal, Parcival, het woud van Broceliande uit de middeleeuwse courtoisie zijn niet ver, evenmin als de mooie meisjes aan de hoven, het geklik der harnassen, de fraaie paarden. Inigo blijkt daarover heel lang te blijven dromen, ja fantaseren. Zijn geweten is helemaal niet zuiver in dat opzicht. Zou hij er ooit van bevrijd zijn, zelfs tijdens zijn briefwisseling in het kamertje naast de Romeinse Gesù?
In zijn directe omgeving is sprake van boeken en nieuwe naties, van voor Europa levensgevaarlijke mosliminvallen en van plaatselijke verbondjes. Met honderden varen de karvelen uit Lissabon, Sevilla en Porto op weg naar verre werelden en rijkdommen. Intussen is de katholieke kerk grotendeels vermolmd. Zij dient vooral als fraai of saai decor van het dagelijks leven. Prebenden en landtransacties, en dus geld, spelen een hoofdrol. Veel abdijen zijn rijk, de cordeliers en predikbroeders maken zich belachelijk, het instituut lijkt uitgehold. Al bereiden zich op veel plaatsen priesters en religieuzen voor op een reformatie in hoofd en leden, de kerk laat weinig door van Jezus en zijn evangelie. Van nabij kent Inigo die wereld, een van zijn broers is pastoor. Inigo zelf zal nooit monnik of priester willen zijn.
Anoniemen
Veel belangrijke rollen in Inigo’s bestaan worden door onbekenden gespeeld. Voor een soldaat biecht hij zijn leven en dat zal hem altijd voor de geest blijven. Ook de sporen in zijn lijf van het gesnij en gekap van de chirurgijnen zullen hem heugen. De malle scène met de bekeerde moor rond Maria’s ontvangenis zal hem voortaan hoeden voor een lichtvaardig beroep op godsoordelen. De lange levensbiecht bij dom Chanon in de abdij van Montserrat brengt hem in contact met een authentieke vertegenwoordiger van het monnikendom, maar kan hem niet verder brengen dan aandachtig luisteren naar kostbare raadgevingen en doen beseffen dat theologen en zelfs heiligen niet volstaan om iemand Gods concrete wil te laten vinden. Wegwijzers kunnen ze zijn, als die wonderlijke, vrome dame aan de Cardoner: “Mocht het toch mijn Heer Jezus behagen u eens te willen verschijnen!” (Verhaal van de Pelgrim, 21).
Helemaal anoniem zijn ook de soldateska van Pamplona, het personeel van Loyola en vooral de jeugd van Manresa. Maar ze zijn wel duidelijk getekend. Tot zevenmaal toe worden de straatjongens genoemd. Inigo is er minder de goeiige kindervriend dan de man die twintig jaar later zijn volgelingen zal voorschrijven om aan kinderen of aan andere niet ontwikkelde mensen catechismusles te geven.
Hoofdpersonen
Wie ons in Loyola regelmatig voorbijkomt is Magdalena, de huisvrouw, echtgenote van Inigo’s oudste broer. Die laatste strijdt aan het front. Over haar zal Inigo later vertellen dat hij een reep papier had geplakt op een schilderij van Maria waarvoor hij gewoonlijk bad, omdat haar gezicht hem te veel aan Magdalena deed denken. Een veelzeggende mededeling. Hun ontmoetingen vertelt Sureau met grote innigheid. Zij was hem tijdens zijn revalidatie tot grote steun.
En dan zijn daar de heiligen. Franciscus, Dominicus, Onufrus trekken hem aan als ridders van God, richtingwijzers, maar die Inigo zelf toch niet volgt omdat hun ideaal niet strookt met wat hij zoekt. Wanneer in Loyola Inigo na dagen bewusteloosheid uit zijn lethargie ontwaakt, is het het feest van de heiligen Petrus en Paulus. Voor Simon Petrus heeft hij altijd devotie gehad. De ruige, wat primitieve Petrus ligt hem wel. Hij zal die devotie bewaren tot en met zijn latere “devotie” tot Petrus’ opvolgers, hoeveel moeite hem dat soms ook zal kosten.
En ten slotte is daar Dismas, de goede moordenaar, wiens grot Inigo per toeval vindt bij Montserrat. Lange tijd voelt hij zich al met hem verwant: na een ordeloos, dom leven zonder Jezus heeft hij op het kruis gevraagd niet om een plaatsje in de hemel, maar dat Jezus in de hemel aan hem zal denken. “Heer, herinner U mij!” wordt voor Inigo een dierbaar gebed.
“Iets als”
Een ontmoeting die hem in Manresa – beslissende fase in zijn bekering – overkomt, is “dikwijls op klaarlichte dag iets vlakbij in de lucht” (VP 19). Tegelijk neemt de bekoring toe om met de hele zaak te kappen en naar zijn vroeger leven terug te keren. Dat dit visioen de vorm heeft van een slang, zou dat kunnen terugslaan op het eerste visioen dat Inigo kreeg, dat van Maria, vlak voor zijn beslissend vertrek naar een nieuwe fase? In elk geval blijft dit visioen terugkeren. Het lijkt een hoofdrol te gaan spelen. Na al die ontmoetingen krijgt Inigo te maken met een vreemd, ontvreemdend verschijnsel, dat in zijn ambivalentie hoogst onduidelijk is. En telkens terugkeert.
Totdat, na maanden van versterving, urenlange gebeden, totale troosteloosheid, vergeefs raad vragen, nieuwe biechten, een sterke neiging tot zelfmoord, kortom een echte nacht, plotseling God hem overmeestert. Iets is voorbijgegaan, Pasen komt door en “God deed met hem wat een schoolmeester met een kind doet: Hij onderwees hem” (VP 27).
Niet dat het slangenvisioen hem met rust laat, “dat ding wat hij zo mooi vond en veel ogen had”. In het licht van het kruis ontdekt Inigo dat hij met de duivel van doen heeft. “Dikwijls en gedurende lange tijd is het hem daarna nog verschenen, maar bij wijze van geringschatting joeg hij het dan weg met een stok die hij gewoonlijk in de hand had” (VP 31).
De slang verbeeldt alle droombeelden van Inigo, niet alleen de ridderschap, de eer, de vrouwen, het fraaie, heldhaftige verleden, maar ook de ascese die hij zich heeft opgelegd, het voorbeeld van Franciscus en andere heiligen, de rituelen van de kerk. Alles dient verjaagd “met een stok hij droeg”. Inigo heeft dan zijn vrijheid gevonden.
Pelgrim(s)
Inigo weet zich voortaan een vrije mens. Maar een vrije mens die de pelgrimsstok “dikwijls en gedurende lange tijd” zal moeten gebruiken in de strijd met het kwaad, de wanorde, de verdeeldheid. Nooit zullen de twee Standaarden uit zijn wereld verdwijnen. Maar in het rustige vertrouwen dat de Slang bezig is verslagen te worden, voelt de pelgrim zich langzaam volstromen met God, “een God van het eeuwige heden, wiens liefde helemaal niet afhangt van de zonden der mensen… Hij ging de orde begrijpen die aan de schepping ten grondslag ligt. Hij verbaasde zich over de verbanden die de waarheden van het geloof, de schoonheid van de werken van de geest en de ontdekkingen van de geleerden met elkaar verenigden” (F. Sureau, Inigo, blz. 136, 138-139).
Daarom schrijft Sureau voor zijn “portret” een voorwoord en een nawoord. Want dezelfde vrije mens herkent hij in veel latere jezuïeten: pelgrims die in alle vrijheid bouwen aan een nieuwe wereld, strijdend ja, omdat het dorre hout nog niet is opgebrand en de afgodjes soms nog springlevend blijken, maar vooral meelevend met allen die nog onkundig zijn van wat ieder van ons te wachten staat.
Zulke vrije mensen waren ook Robert Regout, Nico Kluiters en Frans van der Lugt. Ze zijn zelden “heiligen”, velen hebben hun gebreken. Het gaat immers niet alleen om een morele bekering, maar om een existentiële ommekeer, waarin “die en die” mens dezelfde blijft.
En zo kan dit portret van Inigo ook een scenario bieden aan de gelovige, het modelverhaal van iedere christen die zich wil bekeren en in de Blijde Boodschap wil geloven. Wat geldt voor Ignatius en de jezuïeten, kan van betekenis zijn voor mensen die zich met hen verwant voelen.
Op 20 september 2015 overleed pater Frans Kurris in Nijmegen. Hij schreef graag, ook voor Cardoner. Hij was leraar Frans en vertaalde ook voor dit tijdschrift uit het Frans. Een jaar voor zijn dood publiceerde hij een Nederlandse vertaling van het boekje van François Sureau, Inigo – portrait, dat de bekering van Ignatius van Loyola verhaalt (Berne Media, 2014). Dit artikel is de tekst van de Stanislaslezing van 2015. De Stanislaslezing wordt ieder jaar in Delft gehouden rond de feestdag van Sint Stanislas Kostka, op 13 november.
Bekijk alle artikelen van Cardorner