door Gerdenio Sonny Manuel S.J.
door Gerdenio Sonny Manuel S.J.
Een leven zonder seks is nauwelijks zinvol, als geleefde kuisheid niet wordt verstaan in haar totale diepte en breedte. Door te kiezen om kuis en celibatair te leven getuigen jezuïeten ervan dat hun leefstijl een weg naar God kan betekenen. Maar toch stelt de verbinding tussen dit ideaal en de realisatie ervan ons voor gecompliceerde vragen. In een onderhoud met priesters bevestigde paus Benedictus duidelijk de waarde van het priestercelibaat als “een sterke verwijzing naar de totale overgave van de priester aan God en zijn medemens” (National Catholic Reporter, aug. 2008, 3). Zijn woorden zijn een bevestiging van de opvatting van de Sociëteit betreffende kuisheid als “contemplatieve liefde die heel de mensheid omvat en die het de jezuïet mogelijk maakt om God overal te vinden” (34e Algemene Congregatie, d. 8, nr. 238). Tegen deze opvatting over celibaat en kuisheid als unieke wegen om God en de naaste in de wereld lief te hebben brengen anderen wel in dat het celibaat dat door de kerk wordt vereist, bijgedragen heeft tot de crisis van het seksueel misbruik. Toen de feiten van seksueel wangedrag bij de clerus steeds meer aan het licht kwamen, beweerden sommige commentatoren zelfs dat de leefstijl van het priestercelibaat en van de religieuze kuisheid blijkbaar verwoestend werkt.
Uiteraard veroorzaken dergelijke commentaren op het gezonde karakter van onze levensstijl verlegenheid van velerlei aard. Toen de media de schijnwerpers op de gevaren van klerikaal seksueel misbruik richtten, beschreef een jezuïet-student hoe hij zich op een grote familiebijeenkomst als een verdachte voelde. “De verschijning van een jonge man die in het openbaar een Romeinse boord draagt, zou wel eens nieuwe en onsmakelijke fantasieën kunnen oproepen. En daar zat ik dan in dat restaurant, terwijl zes kleine kinderen over me heen klauterden.” Een andere jezuïet, een priester, herinnert zich een pijnlijk moment tijdens een familiefeestje. Het hoogtepunt van de avond bestond in een spelletje: je kon stemmen voor “Alfa Man” of “Bijenkoningin” volgens bepaalde criteria. Voor de stemming legde iemand uit hoe de “mannelijkheid” en/of de “vrouwelijkheid” van elk der aanwezigen zou worden ingeschat.
Als je een nieuwe populaire auto hebt en flink sterke drank gebruikt, gaat het cijfer voor je mannelijkheid omhoog; maar als je te weinig agressief bent, als je niet in vorm bent of alleen maar te artistiekerig, dan verlies je onmiddellijk een hoop mannelijkheidspunten. Dat was allemaal heel leuk en grappig bedoeld. Maar toen ik aan de beurt kwam om geëvalueerd te worden, begon een nichtje van me, licht onder invloed, te zeggen dat ze (“met alle respect…”) toch niet kon inzien hoe je werkelijk van mannelijkheid kunt spreken bij iemand “die het gezelschap van een vrouw niet geniet” (dat was haar geslaagd woordgebruik, niet het mijne). Onmiddellijk werd het stil en daalde er een diep gevoel van onbehaaglijkheid over de groep, om nog maar niet te spreken over mijn eigen ongemakkelijke gevoel, toen ik moest dulden hoe mijn zussen en broers, neven, nichten en anderen onhandig en lomp over het celibaat begonnen te praten. Dat gaf mij een ogenblik lang het gevoel alsof een wonde bedekt werd met een grove en rauwe lap, ook al probeerden ze hoffelijk om mij heen te manoeuvreren. En dus hield ik er op het einde van de dag en nog dagen daarna een lijfelijk gevoel van vernedering en persoonlijke kwetsbaarheid aan over – alsof ik geoordeeld was en niet in staat een rechtvaardiging of verdediging te geven van wie ik was.
Ooit in ons jezuïetenleven hebben we misschien allemaal soortgelijke gevoelens van kwetsbaarheid, verlegenheid of zelfs schaamte gehad, wanneer men in alle onschuld aan ons vraagt: “Ben je getrouwd? Heb je kinderen?” Of: “Hoe kwam je ertoe priester te worden?” Je zou dit soort vragen ook kunnen vertalen met: “Hoe kwam je er in godsnaam toe jezelf dit aan te doen?”
Achter deze gevoelens van kwetsbaarheid kan een ongemakkelijk gevoel over onszelf verscholen liggen, dat we nog ten volle moeten verkennen. Op zijn allerminste is het moeilijk voor ons om goed om te gaan met de openbare mening die er vraagtekens achter zet of religieus leven en/of priesterschap wel psychologisch gezond zijn. Als gevolg daarvan zouden we ons wel eens af kunnen vragen hoe we dat zelfs maar weten en welke gezondheidskenmerken van ons psychoseksuele welzijn we zouden kunnen noemen. Stemmen in de media en uit de beroepshoek van de geestelijke gezondheidszorg verontrusten ons. Er zijn er bv. die voorspellen dat seksueel zich uitleven en andere vormen van roekeloos zelfbeschadigend gedrag wel een onvermijdelijk gevolg zullen zijn van een fundamenteel disfunctionele leefstijl en van een disfunctionele kerk. Anderen koesteren de argwaan dat de wortel van het probleem diep in onszelf ligt – dat we gekozen hebben voor celibaat en religieuze kuisheid omdat we zelf disfunctioneel zijn, dat we onze eigen angsten voor seksuele en tussenpersoonlijke intimiteit verbergen onder de dekmantel van een religieuze roeping en klerikaal ambt. Op dergelijke verdachtmakingen betreffende celibaat en religieuze kuisheid te reageren blijft een belangrijke uitdaging voor ons, want zij betreffen de kern van ons zelfbeeld als jezuïet en stellen ons voor de vraag hoe thuis we ons voelen in onze eigen huid. Ik ben ervan overtuigd dat we dit soort vragen aan onszelf kunnen en moeten stellen. Anders wordt het voor ons onmogelijk ze voor anderen te beantwoorden: voor een nieuwsgierig publiek, of nog belangrijker, voor iemand die erover denkt priester te worden of aan het religieuze leven te beginnen. Wanneer we niet in staat zijn aan vragen over onze psychoseksuele gezondheid aandacht te geven, bestaat het gevaar dat aan een eeuwenoud geschenk van God aan de kerk nog meer schade wordt toegebracht, een geschenk dat ons werd aangeboden ter omarming, juist in deze uitdagende tijd.
Ik geloof van ganser harte dat jezuïeten die kuis leven psychoseksueel welzijn kunnen belichamen. Kuisheid en celibaat kunnen en mogen niet alleen verstaan worden vanuit het perspectief van inleveren: een leven zonder seks of huwelijk. Jezuïeten dienen te begrijpen hoe wij actief kiezen voor geleefde kuisheid en hoe wij psychoseksueel welzijn ontwikkelen als een gave van onze roeping. Ik presenteer hier vijf actieve praktijken van een religieuze levensstijl die psychoseksuele gezondheid bevorderen; samen vormen ze een reeks van ervaringsgerichte richtlijnen voor geleefde kuisheid, die ons zelfbeeld kunnen helpen verhelderen
Door de jaren heen hebben deze actief geleefde richtlijnen zich bewezen als markante kenmerken van psychoseksueel welbevinden in mijn eigen ervaring van ons leven en dienstwerk. Ze zijn tevens de vrucht van aandachtig luisteren naar jezuïeten in allerlei rollen: in mijn gesprekken met jezuïeten van het noviciaat tot de laatste geloften als hun vormingsverantwoordelijke, toen ik de verhalen leerde kennen van slachtoffers en daders van seksueel misbruik als afgevaardigde van de provincie voor kwesties van wangedrag en slachtofferschap, en van het luisteren naar leeftijdsgenoten en oudere jezuïeten in mijn rol als rector van een grote universiteitscommunauteit. Mijn studie en praktijk als klinisch psycholoog hebben me ook geholpen om concrete vragen op het spoor te komen die verduidelijken hoe deze richtlijnen in de loop van de tijd in ons gedrag vorm krijgen of er juist langzaam uit verdwijnen. Door de jaren heen, overeenkomstig iemands seksuele oriëntatie en via de diverse fasen van het jezuïetenleven, van de vorming en het geestelijk dienstwerk, kan aandacht voor deze dimensies van onze ervaring helpen er zicht op te krijgen hoe individuele jezuïeten kuisheid beleven en hoe de gelofte vorm geeft aan onze psychoseksuele gezondheid. Door deze vijf richtlijnen te behandelen hoop ik te illustreren hoe deze vele van de belangrijkste thema’s weerspiegelen en uitwerken die aandacht kregen in het jongste decreet van de orde over de roeping tot kuisheid en het apostolische karakter daarvan, over de prijs van het leerling zijn en het leven in het ambt (34e A.C., decreet 8: Maagdelijkheid in de Sociëteit van Jezus).
Aandacht voor de ervaringsgerichte aspecten van kuisheidsbeleving is in onze tijd bijzonder actueel. Terwijl er in de laatste jaren meer en meer aandacht was voor de relatie tussen psychologisch disfunctioneren en seksueel wangedrag bij de clerus, werd er weinig gezegd over de positieve aspecten – psychologisch, sociaal en spiritueel – van het leven in kuisheid en celibaat, en hoe een dergelijke stijl van leven een positieve invloed uitoefent op onze roeping en de effectiviteit van ons ambt versterkt. Om onszelf te beschermen, en nog belangrijker, de mensen die wij dienen, hebben we bijna uitsluitend aandacht gehad voor onderzoek naar diverse aspecten van de crisis betreffende seksueel misbruik. Er werden speciale studies aan gewijd, zoals Zegen mij, vader, want ik heb gezondigd: overzicht over seksueel misbruik door rooms-katholieke priesters en Zonde tegen de onschuldigen: seksueel misbruik door priesters en de rol van de katholieke kerk (Westport, Conn., 1999 en 2004). Deze studies zouden wel eens onze kijk op wat gezond is in onze ervaringen met kuisheid en celibaat kunnen vertroebelen. Het kan gebeuren dat we defensief gaan reageren zelfs op onze eigen communauteitsgesprekken over kuisheid en op bepaalde pogingen om onszelf te wapenen met expliciete beleidsmaatregelen rond misbruik en door veiligheidsprogramma’s zoals Praesidium, en andere organisaties, in het leven geroepen om hen die aan onze zorgen zijn toevertrouwd te beschermen tegen misbruik en een klimaat van vertrouwen te waarborgen. En toch klagen onderzoekers die over misbruik schrijven erover “hoe weinig we feitelijk weten over priesters en hun levenservaring rond seksualiteit”.
Ik presenteer deze vijf ervaringsgerichte richtlijnen in een poging om geleefde kuisheid te introduceren vanuit een praktisch en toegepast perspectief. Het gaat hier niet om een theologie van de kuisheid. Ze verklaren ook niet waarom iemand kiest voor kuisheid en celibaat. Ze beschrijven eerder hoe kuisheid wordt ervaren en geleefd, waarin de mogelijkheden en de worstelingen kunnen bestaan en hoe onze ervaring van kuisheid ons jezuïetenleven en ambt verrijken kan. Om onze ervaring van geleefde kuisheid toegankelijk te maken en ook de gevoelens die zich eventueel zijdelings aandienen, gebruik ik voorbeelden uit de literatuur en uit de praktijk om diverse aspecten van de ervaringsgerichte richtlijnen te belichten, en te laten zien hoe daarin zeer vaak zowel onze kwetsbaarheid als ook Gods genade een rol spelen.
I. Leef dicht bij God en je diepste verlangens
De romanschrijver Fenton Johnson schrijft:
Geschiedenis is de huid van het geheugen en onder die huid kloppen het bloed en de organen van ons werkelijke leven. Onze verhalen zijn de manier waarop we een buitenkant construeren waarmee we kunnen leven, die we aan onze buren, onze vrienden, onze kinderen kunnen tonen. De waarheid zit hem niet in de feitelijkheid van onze verhalen, maar in het verlangen dat ze in beweging zet.
Het verhaal van elke jezuïet weerspiegelt zo onze gemeenschappelijke ignatiaanse spiritualiteit, die onze diepste verlangens als een weg naar God toe beklemtoont. Langs de hoogten en diepten van onze roepingsgeschiedenis ontvouwen zich onze diepste verlangens. We kiezen dit leven en op een of andere manier geven wij op wat onmogelijk op te geven lijkt, terwijl we door de tijd heen zicht proberen te krijgen op eb en vloed van onze verlangens en begeerten.
Als psychologen in hun counseling echtparen begeleiden, hetzij omdat ze zich door een huwelijkscrisis heen proberen te worstelen, hetzij vanwege meer alledaagse conflicten, beginnen ze vaak met aan het paar te vragen te vertellen hoe ze op elkaar verliefd werden. Het valt hen op hoe gemakkelijk en ontspannen paren hun verhalen aan je toevertrouwen, welke verlangens er worden uitgedrukt in de verhalen en welke gevoelens meekomen als ze hier en nu hun verhaal vertellen. Psychologen verkennen zo waar de paren in het heden van elkaar en voor elkaar naar verlangen en wat ze wensen. Zelfs als huwelijken in crisis verkeren vanwege ontrouw, blijft de kern van het verhaal datgene wat er gebeurd is en nog gebeurt in hun primaire relatie met elkaar. De kracht van hun persoonlijke verhaal kan het paar in tijden van crisis en conflict vaak ondersteunen.
Als jezuïeten getuigen van hun persoonlijke psychoseksuele welbevinden, vooral met betrekking tot ons celibaat en onze leefstijl van kuisheid, kan onze inspanning vaak gelijk opgaan met veel van wat psychologen aan koppels vragen over hun huwelijk. We beginnen met een terugblik op de geschiedenis van onze eigen voornaamste relatie, dat wil zeggen onze relatie met God, want ons psychoseksuele welbevinden hangt voor een groot gedeelte af van de gezondheid van deze primaire binding. Maak een ogenblik contact met je eigen roepingsgeschiedenis. Voor de meesten van ons begint die bij een uitgesproken krachtig verlangen naar God. Eigentijdse jezuïetendocumenten over kuisheid bevestigen duidelijk dat vertrouwdheid met God en vriendschap met Christus de basis vormen van de roeping van de jezuïet en diens roeping schragen. In de loop van de tijd en in iedere dimensie van ons persoonlijke, gemeenschappelijke en apostolische leven zijn jezuïeten geroepen om
de goddelijke aanwezigheid te eerbiedigen als de horizon waarbinnen zij leven, oog te krijgen voor de immanente voorzienigheid van God, die hen aantrekt binnen het krachtenveld van haar eigen werking voor de verlossing van de mensheid, en aan God vast te houden als het doel dat aan hun werk stuwkracht geeft – en aldus te leren God te vinden in alles wat is (34e A.C., d. 8, nr. 246).
Er zijn boeken vol geschreven over het onderwerp spiritualiteit en hoe jezuïeten en anderen “vertrouwdheid met God” kunnen ervaren. Sommige schrijvers beginnen ermee de relatie in het perspectief van ons verlangen naar God te plaatsen, anderen bekijken ze omgekeerd vanuit het verlangen van God naar ons. In het bijzonder voor de celibatair is een dergelijke vertrouwdheid en wederkerigheid van de relatie met God doorslaggevend. Bovendien, zoals het aftasten van wederkerigheid in een huwelijksrelatie gecompliceerd kan zijn en zorgvuldig genuanceerd moet worden, zo kan ook iemands intimiteit met God vele lagen hebben en ontwikkelt deze zich in de verschillende fasen van het jezuïetenleven. Zoals in een huwelijk, zal de geschiedenis van de relatie van een jezuïet met God een verhaal zijn van hoogte- en dieptepunten, dat in het verlopen van tijd gekenmerkt kan worden door een groeiende congruentie, harmonie en vertrouwen. Verder is het niet ongewoon voor religieuze mannen en vrouwen dat ze door periodes heen gaan als een “donkere nacht”, waarin God minder toegankelijk lijkt, zwijgt of zelfs afwezig is. Het psychoseksuele welbevinden van een jezuïetenleven zal afhangen van het vermogen van de jezuïet om de betekenis van deze hoogte- en dieptepunten te doorgronden. In de veranderende omstandigheden van zijn leven stelt hij de vraag: “Waar is God?” en “Wat wil God?”, volgens de fundamentele raad van de Formula Instituti: laat iemand die ons leven wil leiden, “er vóór alles zorg voor dragen God voor ogen te houden, zolang hij leeft”.
De manieren waarop jezuïeten vertrouwen op God kunnen simpel zijn en subliem. Ik herinner me een jezuïet op leeftijd in mijn communauteit die me vertelde hoe hij God vond aan het begin van elke dag. Omdat hij dagelijks worstelde met zijn eigen twijfels, kwalen en pijnen, zou hij zichzelf nooit beschouwen als een heilige, al deden anderen dat wel. Tijdens zijn gevecht met kanker het laatste jaar van zijn leven zei hij dat hij noch het geduld, noch de kracht had om te bidden. Maar hij vertelde dat hij elke morgen, als hij ermee worstelde om uit bed te komen, zijn hand ophief naar de hemel om God te vragen hem een handje te helpen. Dat eenvoudige gebaar vertelde me alles wat ik moest weten over hoe hij zijn vertrouwdheid met God uitdrukte en ervoer hoe God van zijn kant naar hem reikte.
II. Ontwikkel brede en diepe tussenpersoonlijke relaties en ondersteunende leefgemeenschappen
God staat in het centrum van onze belofte om te leven als celibatair, maar de gave van kuisheid is ook bedoeld om onze tussenmenselijke relaties te bevorderen. Ook al hebben we ons niet vastgelegd op een exclusieve romantische relatie en dragen we geen verantwoordelijkheid voor een gezin, toch hebben we de mogelijkheid om relaties te ontwikkelen, groter in breedte en getal en meer uniek wat betreft intimiteit en diepte dan heel wat getrouwde mensen beleven. Jezuïeten zullen zich moeten herinneren dat de weg tot God dikwijls wordt ontdekt via onze menselijke interacties. Zoals de joodse filosoof Martin Buber schrijft: “Schepselen komen op mijn weg zodat ik, hun medeschepsel, via hen en met hen de weg naar God vind. Een God die bereikt wordt door hen uit te sluiten, dat zou niet de God van alle levenden zijn in wie alle leven wordt vervuld” (Between Man and Man, New York, 1965, blz. 52).
Als celibatairen staan we niet alleen open voor een hechte en intieme binding met anderen, binnen gepaste grenzen, maar in de loop van de tijd zullen we voor het veiligstellen van onze psychoseksuele gezondheid en voor onze rijpheid als kuise religieuzen afhankelijk zijn van de kwaliteit van deze bindingen.
Willen we deze gezondheid bereiken, dan zal het nodig zijn de seksuele mythen van deze tijd te overstijgen. In dit tijdperk van Viagra bv. en andere medicamenten die onze prestaties bevorderen, beperkt de populaire cultuur het psychoseksuele welzijn vaak tot het louter seksueel functioneren. Zij legt de klemtoon op langdurige seks, veelvoudige orgasmen, de maat van de penis en volgehouden erecties. Het is niet verrassend dat de allereerste vraag betreffende celibaat en kuisheid die in de media gesteld wordt deze is: wat doet alleen al de afwezigheid van seks met ons? Maar genitaal contact garandeert nog geen intimiteit. Wat de media vergeten te onderzoeken is de vraag hoe het ontbreken van intimiteit, de afwezigheid van de geborgenheid biedende vriendschap met een levenspartner in het huwelijk en het leven zonder de ervaring van het ouderschap onze mogelijkheden voor psychoseksuele ontplooiing zouden kunnen aantasten.
De psychologische literatuur heeft lang het belang van tussenpersoonlijke socialisatie beklemtoond als de kritische component voor psychoseksueel welbevinden, boven het seksuele functioneren. Het seksuele verlangen omvat niet alleen de simpele genitale bevrediging, maar daarnaast de behoefte aan intimiteit. Rollo May concludeert: “Voor ons mensen is de belangrijkste behoefte niet die aan seks per se, maar die aan relatievorming, aan intimiteit, aanvaard worden en bevestiging.” Deze tussenpersoonlijke dimensies van socialisatie spelen een kritische rol bij onze psychoseksuele ontwikkeling, en zijn voor ons ook beschikbaar binnen de grenzen van het celibaat en een kuis religieus leven.
De eerste stap naar het opbouwen van onze psychoseksuele identiteit is dat we een plaats geven aan relaties in ons leven. De psychoanalytische literatuur van onze eigen tijd legt uit hoe de zinvolheid die met deze interacties wordt geassocieerd, de kern vormt voor onze psychoseksuele identiteit:
Menselijke seksualiteit betekent wel degelijk psychoseksualiteit. Het begrip psychoseksualiteit sluit een seksualiteit uit van blinde instincten, die haar hoogtepunt vindt in het voortplanten van de soort, zoals in niet-menselijke organismen (maar zelfs daar is deze eenvoudige bewering niet meer werkelijk acceptabel); en ze sluit een seksualiteit uit die alleen zou bestaan in erotische technieken en orgastische bevrediging. Psychoseksualiteit betekent mentale seksualiteit, dat wil zeggen een seksualiteit van zinvolheid en persoonlijke relaties die zich hebben ontwikkeld en georganiseerd rond werkelijke en verbeelde ervaringen en situaties in een sociale wereld. (R. Schafer)
Getrouw aan deze opvatting van psychoseksualiteit beschouwen zowel de katholieke geloofstraditie als de ignatiaanse spiritualiteit in het hart van onze religieuze toewijding, onze tussenpersoonlijke relaties en onze persoonsgerichte gemeenschappen niet alleen als bronnen van ondersteuning, maar ook als belichaming van de realiteit van God in ons leven. De documenten van de 34e Algemene Congregatie over kuisheid leggen er de nadruk op dat “apostolische kuisheid, als een ware gave van boven, zou moeten leiden tot vereniging met onze medebroeders en met de mensen die we dienen” (d. 8, nr. 249) De Congregatie belooft ook: “Vriendschappen kunnen niet alleen een leven van toegewijde kuisheid ondersteunen, maar kunnen ook de affectieve relatie met God verdiepen, waar kuisheid de belichaming van is” (nr. 260).
Een dergelijk netwerk van relaties verschaft ons de intimiteit en vriendschap die we nodig hebben om psychologisch en spiritueel te gedijen. Zoals de schrijver Gregory Wolfe opmerkt: “De inspanning om volledig humaan te zijn kan uiteindelijk niet in eenzaamheid ondernomen worden.” Een jezuïet-arts beschrijft hoe de opvatting over vriendschappen in het jezuïetenleven geëvolueerd is. Hij legt uit dat wij (terwijl we vroeger dachten dat particuliere vriendschappen ons werk bedreigen) ons hebben gerealiseerd dat wij niet in staat zullen zijn in onze toewijding aan de werken van de Sociëteit de stressverwekkers van het ouder-worden te hanteren, tenzij we gezonde particuliere vriendschappen hebben, individuen dus met wie we een speciaal diepe en wederzijdse band hebben. Zijn conclusie luidt:
We schijnen geleerd te hebben dat we nog het meest effectief kunnen reageren op een intimiteitscrisis, die in het verleden vaak kenmerkend was voor de beslissing van sommigen om het religieuze leven te verlaten, door niet alleen een broederlijke relatie te hebben met allen, maar ook hechte vriendschappen te cultiveren, zowel binnen als buiten de Sociëteit, waarin we kunnen kennen en gekend worden, en waarbinnen we in vrijheid en vertrouwen onze angsten, zorgen, bekoringen en idealen onder woorden kunnen brengen. (Jon Fuller)
De rol van relaties kan meer in het algemeen worden behandeld, maar willen ze werkelijk verhelderend zijn, dan moeten we ze ook onderzoeken vanuit het zeer concrete perspectief hoe ze ons helpen en ondersteunen. Als we bv. ophouden met werken en er komt een vrije dag of een weekend aan, dan zal een gezonde jezuïet willen terugvallen op vrienden met wie hij de tijd samen kan doorbrengen, mensen die hij kan uitnodigen voor het eten, een film of een andere vorm van ontspanning. Er zou iemand moeten zijn die bereid is te luisteren naar de hoogte- en dieptepunten van de afgelopen week of maand van zijn leven. Zijn gemeenschap zou een thuis moeten zijn waar hij kan uitrusten en alledaagse ondersteuning vindt, begripvolle vriendschap en ook uitdaging. Hij zal de keuze willen hebben om vrije dagen en vakanties door te brengen in het gezelschap van anderen. Hij mag verwachten dat hij verschillende sociale acties kan ondernemen, maar ook kan ingaan op uitnodigingen die op zijn weg komen.
Als een jezuïet worstelt met persoonlijke problemen of ziekte, zal hij de behoefte hebben de dingen die hem bezighouden te delen met familie, vrienden en met zijn gemeenschap. In een loopbaan zijn tegenvallers onvermijdelijk: dat je gepasseerd wordt voor een promotie of nieuwe benoeming, dat een artikel of een boek wordt geweigerd, dat je werk onjuist of pijnlijk wordt geëvalueerd, ziekte, onvermogen, het afnemen van je krachten. We moeten ons de gevolgen voorstellen van deze tegenvallers op ons moreel en ons zelfvertrouwen, als er niemand is met wie we de ervaring van mislukking, schaamte of verlies kunnen delen, en niemand van wie we troost en ondersteuning kunnen krijgen. In dergelijke omstandigheden zullen narcistische verwondingen gaan woekeren en kunnen we bitter worden en ons isoleren. Als we van de andere kant niemand hebben om onze ervaringen van vreugde en onze successen mee te delen, dan zullen zelfs topervaringen leeg en betekenisloos worden. We hebben mensen nodig met wie we belangrijke prestaties en mijlpalen kunnen vieren.
De eenvoudige menselijke troost die uitgaat van relaties wordt toegelicht door een ex-jezuïet, als hij nadenkt over de lessen die hij vroeger in zijn leven had willen leren. In het vooruitzicht van zijn dood voelt hij de uitdaging om greep te krijgen op die zaken die hij als priester duidelijk nooit geleerd heeft. Hij hoopt dat de laatste jaren van zijn leven hem alsnog mogen leren “hoe nu lief te hebben, heel specifiek, eenvoudig, in de kleine, trouwe stappen van iedere dag”:
Ik was nooit echt aanwezig in welke relatie dan ook. Dat werd ook niet van me verwacht. Ik was altijd in staat voor mijn baan op te komen, voor mijn rol, voor het feit dat ik ergens nodig was, voor de een of ander. Wanneer ik er momenteel mee worstel om een vriend te zijn of iemand die liefheeft, dan sta ik daar, zonder ergens heen te kunnen. Het is geen gemakkelijke les om te leren, maar wel een belangrijke, een die geleerd moet worden voor ik kan ingaan in wat voor eeuwig leven dan ook. (L. Patrick Carroll)
Wil het werken aan duurzame relaties en ondersteunende leefgemeenschappen kans van slagen hebben, dan is daarvoor een eerlijke, gezonde communicatie nodig. Zoals elke vorm van communicatie zal dat wat we aan anderen toevertrouwen over onszelf als priester en religieus met geloften door verantwoordelijkheid en integriteit ondersteund moeten worden. Zoals de 34e Algemene Congregatie waarschuwt: “Elke jezuïet zal realistisch onder ogen moeten zien dat hij er slechts in zal slagen anderen te helpen om een kuis leven te leiden, als hij zelf trouw is aan zo’n leven vanuit integriteit, en zich bewust is van zijn eigen innerlijke neigingen, hartstochten, angsten en emoties” (nr. 266).
De misbruikcrisis heeft duidelijk gemaakt dat we anderen in gevaar brengen, als we niet helder zijn naar onszelf toe. Sommige diensten die wij aanbieden – lesgeven, mentor-zijn, coaching, geestelijke begeleiding – zijn feitelijk vooral een gelegenheid geworden om onze eigen behoefte aan intimiteit te bevredigen. We moeten waakzaam zijn naar onszelf toe en naar andere leden van de gemeenschap, zodra we ons bewust worden van eenzijdige relaties die lijken aangestuurd te worden door de behoefte aan persoonlijke voldoening. In dit soort situaties zouden onze “innerlijke neigingen, hartstochten, angsten en emoties” aan het licht gebracht moeten worden en overgebracht naar plekken van heling en transparantie waar ze geen schade kunnen toebrengen aan hen wier dienst aan ons is toevertrouwd. Daar komt bij dat de rol die wij in dergelijke “helpende” relaties spelen ons macht en invloed verschaft, waarnaar we in elke fase kritisch moeten kijken.
Van de andere kant ervaren we ook selecte relaties die zich mettertijd op een natuurlijke manier tot blijvende vriendschappen ontwikkelen. Deze enge verbindingen slagen omdat zij gebaseerd zijn op wederzijds geboden zinvolheid, heldere verwachtingen en wederzijdsheid, die gegroeid zijn doordat men tijd en activiteiten deelde passend bij elk ontwikkelingsstadium. En nog het belangrijkste: dit soort vriendschappen weerspiegelt een gezond zelfgevoel, dat niet alleen een bewustzijn van eigen behoeften omvat, maar ook respect voor de behoeften van de ander naarmate de relatie zich verdiept en rijpt.
Heel wat jezuïeten genieten groeiende vriendschappen met collega’s, studenten, parochianen, echtparen, gezinnen. Zoals het vaak gaat in de loop van een priesterleven, is het voor een jezuïet niet ongewoon een stel te trouwen, hun kinderen te dopen, misschien zelfs de uitvaart te verzorgen van hun ouders, en later het huwelijk van de kinderen in te zegenen. Door zulke mijlpalen wordt hij deel van hun grootfamilie. Zo kunnen ook studenten bij hun afstuderen en volwassen worden dierbare herinneringen hebben aan de leraren die hun levensloop beïnvloed hebben en die ze een leven lang als vrienden beschouwen.
Het is typisch dat de intieme relaties die een jezuïetenleven bevolken erg gevarieerd zijn: jaargenoten, dierbare vrienden, lekencollega’s, parochianen, studenten. In al deze diverse relaties is een jezuïet geroepen op zo’n manier lief te hebben dat hij trouw is aan zijn geloften. Jezuïeten zullen affectie krijgen en uitdrukken op allerlei manieren, inclusief gestes van innigheid en tedere momenten van aanraking en omhelzing. Maar omdat de liefde van een jezuïet niet exclusief is, zal hij met zorg moeten onderscheiden wat voor woorden en gebaren naar anderen zowel zijn liefde voor hen als zijn trouw aan zijn belofte tot uitdrukking brengen. Hij moet ervoor zorgen dat deze gebaren ontvangen en begrepen worden zoals ze zijn bedoeld. Als er sprake is van seksuele gevoelens, zal hij deze bij zichzelf moeten onderkennen en zorgvuldig de betekenis en bedoeling ervan onderscheiden, zodat hij niet door een onbezonnen uitleven van zijn seksualiteit anderen, zichzelf of de Sociëteit kwetst.
In de roman Eternity, My Beloved schrijft Jean Sulivan over liefde en vrijheid en herschept hij in verbeelding de relatie tussen de heiligen Franciscus van Sales en Jeanne de Chantal. Er staan fragmenten in van een ontroerende fictieve brief van Franciscus aan Jeanne, met zinnen als: “Mijn eigen ziel is me niet dierbaarder dan die van jou”, of “Ik koester je als mijn eigen ziel”, of “Ik spreek slechts één gebed uit voor jou en mij samen, zonder scheiding of verdeeldheid”, of ook: “Mijn dierbare geliefde, mijn leven – de waarheid is dat ik aan het schrijven was ‘liefje’, maar dat past niet”; en dan ten slotte: “Zodra ik mijn gezicht naar het altaar heb gewend om de mis op te dragen, heb ik niet langer verstrooiende gedachten; maar sinds enige tijd ben je wel in mijn hart, niet als verstrooiing, maar om me sterker aan God te binden.” Tussen de regels door lezend kan men zich de weg voorstellen die Franciscus aflegt in het onderkennen van zijn aangetrokken worden en de affectie voor Jeanne, terwijl hij bouwt aan een vriendschap die in trouw de integriteit van zijn geloften respecteert. Wanneer een jezuïet dezelfde weg aflegt, hetzij in een heteroseksuele relatie, hetzij in een relatie met een seksegenoot, zal hij zorgvuldig moeten onderscheiden waarheen God roept. Op sommige ogenblikken zal hij zich aangetrokken voelen tot een huwelijksleven, en op andere wordt hij uitgedaagd de troost en de genade te ontdekken van intieme vriendschap die een deel is van zijn jezuïetenleven, een band die hem dichter bij God brengt, juist zoals de relatie met Jeanne de Chantal voor Franciscus van Sales deed, en andere beroemde vriendschappen in het leven van de heiligen.
Op dezelfde manier zouden voor een jezuïet zijn inspanningen om in integriteit lief te hebben, de manieren waarop hij zijn affectie laat merken en alles wat hij in vriendschap belooft, gedragen moeten worden door zijn leven in armoede, kuisheid en gehoorzaamheid, en door de eisen die het apostolische leven en zijn gemeenschap stellen. Een ander liefhebben binnen grenzen zoals hier genoemd kan verwijzen naar de horizon van God en gemeenschap, die een jezuïetenleven kenmerken. Het respecteren van grenzen kan een diepzinnige weg zijn om een ander lief te hebben, een uitnodiging aan anderen om een ervaring van God en gemeenschap te delen. Zoals de 34e Algemene Congregatie het stelde: “ Een liefde die warm-menselijk is en tegelijkertijd in vrijheid aangeboden aan allen, speciaal aan de armen en de mensen aan de rand, kan een krachtig teken zijn dat mensen tot Christus brengt, die gekomen is om ons te tonen wat liefde werkelijk is, dat God liefde is” (nr. 237). Op dezelfde manier zal voor een jezuïet liefde die hij van anderen ontvangt en die de grenzen van zijn religieuze leven respecteert, een diepgaande manier zijn om liefde te ontdekken en Christus te ontmoeten als degene die openbaart hoe God in waarheid de liefde is die zijn leven vult.
Om begrip te krijgen voor psychoseksualiteit binnen het celibaat en de religieuze kuisheid moeten we onderzoeken hoe God, liefde, en blijvende liefde bijdragen tot diepere zingeving in onze tussenpersoonlijke relaties en ondersteunende leefgemeenschappen. Zoals de richtlijnen voor liturgie van de Amerikaanse bisschoppen het ons in herinnering brengen:
We ontmoeten Christus niet alsof Hij afwezig was in de rest van ons leven. We komen samen voor een verdieping van ons besef van en onze toewijding aan de werking van zijn Geest in het geheel van ons leven op elk moment. We komen samen om de liefde van God te erkennen die over ons uitgestort is in het werk van de Geest, om in ontzag en lofprijzing voor Hem te staan. (nr. 2)
Onze sterkste behoefte is niet die aan seks, maar aan liefdevolle tussenpersoonlijke en gemeenschapsgerichte relaties die niet ten einde lopen, maar zich in de eeuwigheid voortzetten. Als celibatairen en religieuzen hopen we dat de liefde altijd bij ons zal zijn. Ons psychoseksuele welzijn is uiteindelijk gekoppeld aan ons geloof en onze spiritualiteit.
III. Vraag om liefde, voed anderen en ga goed om met verlies
“Houd je van Me?” (Joh 21,15)
In een homilie voor onze communauteit vertelde een medebroeder hoe hij zijn moeder begeleid had door de aftakeling van voortgeschreden dementie en de laatste fase van haar leven. Zijn verhaal illustreert hoe wij onszelf er soms op betrappen anderen te vragen of ze van ons houden. Zittend aan haar bed in een situatie die hij eigenlijk wel speels vond, vroeg hij: “Ma, houd je van me?” Tot zijn verrassing antwoordde zij heel helder: “Ja, ik houd van je!” En dus vroeg hij ook nog: “Hoeveel houd je van me?” In een weids gebaar strekte ze haar armen uit en antwoordde: “Ik houd zo veel van je als ter wereld maar mogelijk is!”
Een gezonde tussenmenselijke en seksuele ontplooiing houdt in dat we de vraag leren stellen die deze jezuïet aan zijn moeder stelde: “Houd je van me?” Op doorslaggevende ogenblikken in de loop van ons leven zullen priesters en religieuzen het nodig hebben aan God en aan het volk van God de vraag te stellen: “Houd je van me?” want het hoort bij de aard van de menselijke ontwikkeling en het is een kernpunt van onze geloofsleer dat wij eerst bemind zijn. “Wij hebben lief, omdat God ons het eerst heeft liefgehad” (1 Joh 4,19). Jaren voordat iemand van ons deze vraag kon formuleren, stelden we ze indirect al op al die manieren waarop we naar anderen uitzagen voor aandacht en hulp. De kwetsbaarheid die we ervaren als we om hulp en liefde vragen kan zo sterk werken dat we vaak onszelf ertegen beschermen alleen al onze hand op te houden, en zo onszelf ervan overtuigen dat we buiten de liefde kunnen die wij nodig hebben om te gedijen. Celibaat en kuisheid kunnen een ongezonde zelfgenoegzaamheid aankweken, wanneer leden van een gemeenschap alleen maar in uiterste omstandigheden aan elkaar of aan anderen om hulp vragen, als ze dat überhaupt al doen. Behoorlijk vaak ontwikkelen jezuïeten niet de vaardigheid te vragen om elkaars hulp en zorg, zelfs niet in kleine dingen. Wanneer we niet in staat zijn om hulp te vragen van onze gemeenschap of van onze vrienden in kleine dingen – een ritje naar het vliegveld, of gezellig meegaan voor een etentje of een avondje uit – dan kunnen we al helemaal geen beroep op hen doen in tijden dat het er echt hard toegaat – vervoer naar het ziekenhuis midden in de nacht, of hulp als we niet in staat zijn voor onszelf te zorgen. En op die manier lopen we het risico een leven in te richten van aanzienlijke eenzaamheid en isolement.
Maar vanaf haar stichting heeft de Sociëteit de nadruk gelegd op het belang van affectieve verbindingen en zich verzet tegen het alleen staan dat zo gewoon is voor veel van haar leden. Het is de bedoeling dat de eenheid van geest en hart bij ons reëel is. Zoals de Sociëteit heeft verklaard: “Het ideaal van ons gemeenschapsleven is dat wij niet alleen maar collega’s in het apostolaat zijn, maar werkelijk broeders en vrienden in Christus” (Aanvullende normen, 311 § 2). Zo heeft Franciscus Xaverius vanuit India in een brief aan Ignatius vanuit een diepe emotie gereageerd op de gevoelens door zijn vriend uitgedrukt. Hij schrijft het volgende:
Onder de vele andere zeer heilige woorden en vertroostingen die ik lees in je brief waren ook deze laatste, die als volgt luidden: “Eeuwig de jouwe, ik kan je geen ogenblik vergeten, Ignatius.” Zoals ik in tranen was toen ik dat las, zo ben ik nu onder tranen aan het schrijven, wanneer ik denk aan vroegere tijden en aan de grote liefde die je altijd voor mij had en nog hebt; en ook als ik de vele moeiten en gevaren overweeg waar God de Heer mij van bevrijdde door de heilige gebeden en voorbede van jouw menslievendheid.
Vriendschap in de Sociëteit zou jezuïeten de mogelijkheid moeten bieden een reeks relaties te ontwikkelen die verschillende niveaus van intimiteit en vertrouwen uitwisselen, inclusief sommige die de intense vriendschap tussen Ignatius, Xaverius en de eerste gezellen benaderen.
Een dergelijke intimiteit tussen mannen is niet de gewone ervaring van mannen in onze cultuur en een uitdaging voor jezuïeten, wat hun seksuele oriëntatie ook moge zijn. Zowel heteroseksuele als homoseksuele jezuïeten zullen moeten ontdekken hoe deze nabijheid en kwetsbaarheid kunnen worden gerealiseerd als een gave van ons gemeenschapsleven en als een gezonde vormgeving van geleefde kuisheid. Misschien is dit een manier om de uitnodiging te accepteren dat “een jezuïetencommunauteit er niet alleen is voor de zending, maar zelf een zending is” (35e A.C., d. 3, nr. 41).
Waar vinden we de kracht om zo kwetsbaar te zijn dat we de hulp en de liefde vragen die we van elkaar nodig hebben, van familie, vrienden en van de communauteit in bredere zin? Misschien kunnen we moed putten uit de pastorale gesprekken waar we in de loop der jaren getuige van waren, gesprekken met anderen die de moed vonden om deze nood aan ons uit te spreken. Zo vaak hebben we geluisterd naar mensen als ze vroegen hoe ze liefde moeten vinden: “Houden mijn ouders van mij?” ̶ “Zullen ze nog altijd van me houden wanneer ik mijn eigen dromen probeer te realiseren in plaats van die van henzelf?” ̶ “Houdt mijn partner van mij, ook als ik ouder word en moet ervaren dat mijn geest en lichaam aftakelen?” ̶ “Houden mijn kinderen van mij?” ̶ “Wat houdt me tegen om tegen hen te zeggen hoeveel ik van ze houd?” ̶ “Wat moet ik doen om hun liefde waardig te zijn?” ̶ “Zouden ze nog wel van mij houden als ik hun alles vertelde wat ik u verteld heb?” Op dezelfde manier waarop ouders, kinderen, partners en vrienden zekerheid zoeken wat betreft hun liefde, hebben ook priesters en religieuzen geruststelling nodig betreffende hun liefde. Hoezeer we ook proberen te controleren, welke krachten we ook inschakelen, liefde blijft een gave ̶ maar ook onze vrijheid om te vragen om liefde is een gave. In de unieke omstandigheden waarin wij leven hangt ons welzijn af van een groeiend vertrouwen dat wij bemind zijn door God en door anderen, en dat we kunnen blijven hopen op zoveel liefde in ons leven als mogelijk is.
Zelfs na zijn verrijzenis vraagt Jezus aan Petrus: “Houd je van Mij?” Drie keer vraagt Jezus dat, want Hij weet hoezeer Petrus genezing nodig heeft, en dat een dergelijke genezing alleen maar kan gebeuren wanneer Petrus deze vraag tot zich toelaat. Evengoed als Petrus kunnen wij ons in ons gebed voorstellen dat we Jezus de vraag horen stellen: “Houd je van Mij?” En evenzeer als Petrus zullen we waarschijnlijk antwoorden: “Ja, ja natuurlijk; ja, weet Je dat dan niet?” Maar Jezus weet dat Hij de vraag telkens opnieuw moet stellen. Het hindert Hem niet te vragen en met geduld en volharding nodigt Hij Petrus en ons allemaal uit tot een nieuw leven van toewijding ̶ “Weid mijn lammeren”. Als we ja zeggen tegen Jezus of tegen iemand anders die om onze liefde vraagt, dan zullen ook wij wel niet onmiddellijk doorhebben wat dit ja met zich meebrengt en hoe deze toewijding ons kan omvormen. Telkens opnieuw zoeken we naar de liefde die ons niet alleen in de gewone ogenblikken van ons leven kan dragen, maar juist ook in tijden van crisis.
Als zo’n crisis dan werkelijk komt, zou ons welzijn er wel eens van kunnen afhangen hoe goed we geleerd hebben aan anderen te vragen: “Houd je van mij?” Dergelijke ogenblikken van crisis kunnen ook een belangrijke kans betekenen. Zoals de romanschrijver John L’Heureux er ons op wijst: “God heiligt ons ̶ Hij maakt ons tot heiligen ̶ maar wel op zijn eigen manier. Niet op onze manier. Voor ons lijkt het nooit op heiligheid. Het lijkt op dwaasheid, of falen, of zelfs zonde” (The Shrine at Altamira, New York, 1999, blz. 238). Juist op de ogenblikken dat we het gevoel hebben verschrikkelijk te falen of te zondigen, zal dezelfde Jezus die de ooit eigenzinnige Petrus transformeerde, ook ons leven binnenkomen langs onverwachte wegen en ons in onze duisternis helen. Want “soms is er in die duisternis een enkele liefdesact, een enkel gebaar van zelveloosheid, een verlangen, en dan zien we dat niet alles verloren is, niet alles hopeloos, en dan kunnen we … nou ja … doorgaan” (Ibid., blz. 239).
Het volgende verslag beschrijft een vertrouwd scenario uit een jezuïetencommunauteit, waarvan de meesten van ons getuige zijn geweest of dat we misschien ook zelf ondervonden hebben: “Ik ben nooit goed geweest in het vragen om hulp of ondersteuning. In het diepst van mijn wezen was ik een eenling, die vriendschap en affectie zocht op mijn eigen voorwaarden.” Deze neiging in hemzelf inschattend als zondig, en misschien zelfs als een collectieve zonde in de Sociëteit van Jezus, onderkent deze schrijver dat “waar zonde in overvloed is, genade nog overvloediger is”. Hij besluit:
Maar nu, gebroken en alleen, heb ik behoefte aan en vraag ik, dikwijls en in doodsnood, om liefde. Het verbaast me hoe sommigen met groot gemak komen en zomaar aanwezig zijn. Met dezelfde verbazing neem ik waar hoe anderen terugdeinzen, weerstand bieden en niets doen, omdat ze niet weten wat te doen. Sommigen die ik jarenlang gekend heb, kijken een andere kant uit in mijn aanwezigheid. Anderen, mij goed of oppervlakkig bekend, komen langs, kloppen aan en vragen hoe ik het maak. Er is nauwelijks een tussenweg.
“Houd je van me?” is de fundamentele vraag in onze menselijke ontwikkeling, ons psychoseksuele welbevinden en onze spiritualiteit. Wij hebben er niet zoveel moeite mee te onderkennen “dat we door God geroepen zondaars zijn”. Zoals een jezuïet me uitlegde: “In mijn leven is Gods grootste daad van vergeving het feit dat Hij mij geroepen heeft.” Maar wat we niet zo gemakkelijk toegeven is dat de vraag “Houd je van me?” een vraag is waar we nooit aan ontgroeien, hoewel we misschien vergeten ze duidelijk te stellen of ons voor de gek houden en denken dat we haar niet meer nodig hebben. Maar precies hier vinden we telkens opnieuw de kern van onze menselijkheid en een toegang tot God, als we vasthouden aan onze belijdenis:
Want wij hebben een hogepriester die in staat is om mee te voelen met onze zwakheden; Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien dan van de zonde. Laten wij daarom vrijmoedig naderen tot de troon van Gods genade, om barmhartigheid en genade te vinden en zo hulp te krijgen op de juiste tijd. (Heb 4,15-16)
“Weid mijn lammeren” (Joh 21,15)
We zijn geroepen de wereld te zien en te beminnen zoals Jezus deed. In de woorden van de laatste Algemene Congregatie:
Fundamenteel voor het leven en de zending van elke jezuïet is een ervaring die hem heel eenvoudig met Christus midden in de wereld plaatst. Deze ervaring is niet alleen maar een fundament dat ooit in het verleden gelegd is en in de loop van de tijd vergeten kan worden; ze is levend, gaat steeds door, wordt gevoed en verdiept door een dynamisch jezuïetenleven zowel in de gemeenschap als in de zending. (d. 2, nr. 4)
En zo zijn we op weg met Jezus, antwoordend op zijn uitnodiging “Weid mijn lammeren”. In het hart van de roeping van een jezuïet is de belofte God en de naaste lief te hebben, een dienaar te zijn zoals Christus een dienaar was. In vrijheid stellen we onszelf open voor alle dimensies van de menselijke worsteling, voor het lijden en de noden van individuen en gemeenschappen. We kiezen een leven van edelmoedigheid, in het bijzonder ten opzichte van hen die in de grootste nood zijn. Jerónimo Nadal onderstreept het charisma van de Sociëteit: “De Sociëteit zorgt voor die mensen voor wie niemand zorgt of die verwaarloosd worden. Dit is de fundamentele reden voor het stichten van de Sociëteit, dit is haar kracht, dit is haar waardigheid in de kerk” (Orationis observationes, 126, nr. 316).
De tussenpersoonlijke dialoog tussen Jezus en Petrus weerspiegelt ook de dialoog tussen ons en een wereld die op haar beurt hoopt op onze liefde. Zoals ieder van ons zijn het de armen, de hongerigen, de onderdrukten die rechtstreeks of heimelijk vragen: “Houd je van me?” Via hen nodigt de Heer ons uit ons in te zetten voor de wereld in gerechtigheid en liefde. Als we de moed hebben ja te zeggen op de worstelingen van de wereld, ontdekken we dat haar lijden niet zozeer buiten ons plaatsvindt, maar in onze eigen harten. Wanneer we de eenzaamheid en de pijn van anderen helen, helen we ook die van onszelf. De opdracht van Jezus aan Petrus: “Weid mijn lammeren” wijst ons op datgene wat we het meest voor ogen moeten houden wat onze bediening betreft. Kuise en celibataire liefde heeft het nodig een antwoord te zijn, wil ze zichzelf als heel ervaren. Jezus onderricht ons dat de zin van ons leven bestaat in het voeden van elkaar, dat liefde niet volledig kan zijn in een vacuüm. En in het volgen van Christus gaat het bij onze liefde niet om onze eigen bevrediging, maar eerder om het steeds meer antwoord geven aan hen die in de grootste nood zijn, precies zoals Jezus dat deed op de momenten dat Hij onze behoefte aan liefde beantwoordde. En de liefde die wij anderen aanbieden, is de liefde die wijzelf hebben ontvangen.
Ons apostolisch werk en de verschillende diensten die daarbij horen, zijn een uitdrukking van onze liefde voor God en voor het volk van God. Pater Arrupe spoort ons aan onze diepste verlangens te koppelen aan wat we doen, in wat een van zijn beroemdste gezegden is geworden:
Niets is praktischer het vinden van God,
dat wil zeggen, dan verliefd te worden
op een heel absolute, definitieve manier.
Datgene waarop je verliefd bent,
wat je fantasie pakt,
zal alles beïnvloeden.
Het zal bepalen
wat je ’s ochtends uit bed doet komen,
wat je ’s avonds zult doen,
op welke manier je je weekends doorbrengt,
wat je leest,
wat je weet,
wat je hart breekt,
en wat je verwondert met vreugde en dankbaarheid.
Raak verliefd, blijf verliefd,
en alles zal erdoor bepaald worden.
(K.F. Burke ed., Pedro Arrupe: Essential Writings, 8)
Ons psychoseksuele welzijn zal zijn invloed hebben op ons werk voor anderen en bepalen hoe we omgaan met de verbindingen die we onderweg aangaan.
Jezuïeten herinneren zich vaak met grote tederheid hun eerste langere apostolische ervaringen gedurende de regentieperiode van hun vorming. Ik denk nu aan een essay van T.J. Martinez S.J. met als titel De roeping van de jezuïet: een pijnlijke roeping (of emotionele investeringen). In National Jesuit News (oktober 2003) beschrijft hij heel open de liefde die hij voelde voor zijn studenten en het bewustzijn dat deze liefde ook weer de bron van zijn pijn zou worden als hij hen moest achterlaten. Hij herinnert zich hoe vereerd hij was door de uitnodiging om op hun eindexamenontbijt te speechen, en hoe ontroerd hij was toen hij hun vertelde wat hij hun het hele jaar al had willen zeggen: dat hij van hen hield. Hij begrijpt dat “een totale investering van liefde en de pijn van het loslaten nu net deel uitmaken van de roeping van een jezuïet, en dat dit te onderscheiden is van de meer alledaagse opvatting over liefde”. De pijn die we ervaren is er geen teken van dat onze pogingen tot liefhebben zijn mislukt, maar juist “dat wij feitelijk zijn geslaagd”. Martinez eindigt: “Het laat gewoon zien dat wij inderdaad, met Gods genade, de mogelijkheid hebben om anderen of een ander met een grote emotie en diepte lief te hebben zonder toe te geven aan exclusiviteit of erop te reageren met ongevoeligheid.” Deze schrijnende en heldere beschrijving hoe jezuïeten anderen liefhebben “met een grote emotie en diepte” en toch met de bereidheid om “verder te trekken als de tijd komt” betreft niet alleen deze eerste apostolische ervaringen in de jezuïetenopleiding maar, mogen we hopen, ook het groeiende netwerk van tussenpersoonlijke relaties en ondersteunende leefgemeenschappen waar een jezuïet mee te maken krijgt als zijn dienstwerk zich meer en meer ontvouwt.
“Volg Mij” (Joh 21,19)
Het vermogen om van de ene kant liefdevolle bindingen aan te gaan en van de andere kant ze ook weer los te laten is doorslaggevend voor de psychoseksuele ontwikkeling, voor iedereen maar speciaal voor hen wier stijl van leven afstand en scheiding van geliefden meebrengt. Zoals psychologen die zich bezighouden met de psychoseksuele ontwikkeling uitleggen: doorslaggevend voor onze liefdeservaringen over het verloop van ons leven is het spanningsveld tussen twee grote menselijke hunkeringen. De ene is de hunkering om op te gaan in anderen: er een deel van zijn, ermee verbonden, dichtbij, vastgehouden en begeleid. De andere hunkering is het verlangen om gescheiden te zijn: onafhankelijk, autonoom, apart, jezelf als persoon. Ons sociale en tussenpersoonlijke leven wordt ervaren als de variërende spanning tussen het verlangen naar eenwording en het verlangen naar eigenheid. Liefde bedrijven is het typische voorbeeld van het opgaan in de ander, terwijl je geniet van de andersheid van de ander: het fascinerende aan de ander is dat die niet ik is, en toch op een of andere manier met mij samenvalt. Zelfs in relaties waar onze seksuele gevoelens niet primair zijn, zullen de intieme verbondenheden van onze levens deze spanning van liefhebben, vasthouden en loslaten weerspiegelen.
Het omgaan met deze balans in de loop van je leven vereist grote zorg. Als kinderen beginnen we met thuis op te gaan in de wereld van onze ouders, maar algauw maken we ons van hen los om ons toe te keren naar betekenisvolle anderen en naar nieuwe cultuurkringen: onze gelijken op school, intieme vrienden, eerste liefdes, levenspartners, collega’s op het werk, de gemeenschap en de wereld als geheel. Prille intieme relaties bereiden ons voor op latere, die complexer zullen zijn in de breedte en in de diepte. Hoewel het lijkt dat die beide verlangens met elkaar in conflict zijn, is het de bedoeling dat ze zich in harmonie tot elkaar verhouden. In elke belangrijke relatie zijn er allerlei zeer reële manieren waarop we tegelijk in elkaar opgaan en van elkaar afhankelijk zijn. Tegelijkertijd zijn er allerlei manieren om een relatie te interioriseren en door te leven.
Of deze balans met of zonder veel succes tot stand kwam voordat iemand aan het religieuze leven en het ambt begon, zal zeker zijn weerslag hebben op iemands vaardigheid om tussenpersoonlijke relaties aan te gaan. Je kunt je voorstellen dat mensen die houden van verbondenheid met anderen, zich getrokken voelen tot het religieuze leven en het ambt vanwege de aantrekkelijkheid van het gemeenschapsleven en het gevoel van saamhorigheid van het Godsvolk. Van de andere kant zouden mensen die de voorkeur geven aan eigen ruimte zich aangetrokken voelen tot het religieuze leven en het ambt vanwege de contemplatieve aard en de eenzaamheid van deze spirituele stijl van leven. Een rijp psychoseksueel welbevinden veronderstelt voldoende balans tussen beide behoeftepatronen, en je mag veronderstellen dat mannen die het religieuze leven en het ambt aanvaarden in staat zijn een dergelijke balans te realiseren.
Voortgaande psychoseksuele ontwikkeling binnen religieus leven en ambt zal er bovendien van afhangen hoe succesvol tussenpersoonlijke banden tot stand komen en eigengemaakt worden, met voldoende ruimte voor de eigenheid en de mobiliteit die nodig zijn voor dit apostolische leven. Elke scheiding in het religieuze leven maakt de weg vrij voor de volgende, met de mogelijkheid dat we onze onverwerkte of bittere gevoelens meenemen. Het zal niet verrassen dat de eerste roepingscrisis in de religieuze vorming vaak speelt rond het besef dat het apostolische leven en de bereidheid tot zending een pijnlijke scheiding teweeg kan brengen van mensen die we zijn gaan liefhebben en ons kan dwingen nieuwe relaties in hun plaats op te bouwen als we door een nieuwe benoeming naar een afgelegen parochie, school of communauteit verhuizen. Een andere voortdurende uitdaging is het vertrek van geliefde medewerkers uit onze gemeenschappen, een verlies dat ons laat zitten met gevoelens van verlatenheid en eenzaamheid. Deze scheidingen van allerlei aard zijn een voorafspiegeling van de ultieme uitdaging om te leren omgaan met de dood van familieleden, geliefden en zelfs met onze eigen dood.
De uitdaging van telkens terugkerende scheiding en afscheid kan ons voor de vraag stellen of we wel geschikt zijn voor een leven dat blijkbaar meer onrust teweegbrengt dan we ons realiseerden. Als we ervoor kiezen te volharden in onze roeping, moeten we ervoor uitkijken dat we ons niet tegen scheiding wapenen door ons van anderen terug te trekken en met opzet of onbewust de intimiteit en de liefde te verkleinen die we onszelf toestaan te ervaren. In de zeer reële worsteling tussen opgaan in en eigenheid bewaren doorkruisen elkaar in het religieuze leven het spirituele en het psychoseksuele welzijn. Op die momenten horen we Jezus niet alleen vragen: “Houd je van Me?”, maar ook zijn waarschuwing: “Als je oud wordt, zul je je handen uitstrekken en iemand anders zal een riem om je middel doen en je ergens brengen waar je liever niet heen gaat” (Joh 21,18). Deze waarschuwing kan ons leren vertrouwen dat Jezus begrip heeft voor de pijnlijke werkelijkheid van een scheiding. In onze eenzaamheid kunnen we ook Jezus’ uitnodiging horen: “Volg mij.” En van onze kant krijgt het “Ja, Heer, U weet toch dat ik van U houd” een scherpte en diepte waar we vroeger niet op gerekend hadden.
Zoals een schrijver uitlegt: “Het seksuele leven van een celibataire persoon zal zich primair manifesteren in de affectieve bindingen van durende en standvastige menselijke vriendschappen, die een voorafbeelding zijn van Gods manier om lief te hebben” (D. Goergen). En toch komen onze relaties tot stand doordat we de grenzen respecteren van een kuis en celibatair leven, en dat brengt dikwijls de pijnlijke uitdaging mee afstand te nemen van hen die wij liefhebben. Eenzaamheid kan ons de richting naar God wijzen. En zo leren we te vertrouwen op spirituele praktijken als gebed en liturgie – ook uitdrukkingen van Gods manier om lief te hebben. Dat wordt dan onze manier om aan deze dierbare relaties vast te houden in Gods aanwezigheid en zijn voorzienigheid te richten op hen die wij liefhebben. In God en met Gods genade drukken wij onze dankbaarheid uit en brengen we onze zorg onder woorden over de duurzaamheid en standvastigheid van deze relaties.
IV. Weet om te gaan met stress en herken destructieve gedragspatronen
Een belangrijk onderdeel van ieders persoonlijke weg is het omgaan met stress, vooral als dat verstaan wordt in zijn meest brede en humane betekenis. Stress is spanning, frustratie, lijden, boosheid, pijn, droefheid, ellende, angst, zorg en/of depressie in allerlei vormen en combinaties. Stress is overal aanwezig in ons leven, maar soms moeilijk te herkennen. Om de bron ervan te ontdekken kunnen we onszelf de vraag stellen: “Wat baart ons zorgen?” of nog beter: “Wat heeft ons pijn gedaan?” Wat ons pijn doet of zorgen baart kan op een veelvoudige manier aan het licht komen. In ons gedrag: onze toevlucht zoeken tot alcohol, drugs, eten of seks als troost of ontspanning. We kunnen lethargisch worden en ons terugtrekken in onszelf of juist wanhopig roekeloos worden. Fysieke uitingen kunnen angst omvatten, opgewondenheid, slapeloosheid en uitputting; het kan gebeuren dat we telkens opnieuw lichamelijke klachten krijgen, mysterieuze virusziekten, griep en griepachtige symptomen, zelfs de geneigdheid om ongelukken te krijgen. In ons bewustzijn kunnen we bezig zijn met piekeren, met starre en dwangmatige gedachten. Onze verlangens en impulsen kunnen duidelijk zelfdestructief worden en zelfs suïcidaal of hevig agressief en moordzuchtig. We kunnen last krijgen van vage of intense gevoelens van schuld, hulpeloosheid, wanhoop, woede of depressie. Onze zorgen en onze pijn krommen onze rug en belasten ons hart. De stress die wij ondergaan heeft het vermogen onze levens behoorlijk aan te tasten.
Het kan zijn dat we als celibatairen en religieuzen moeten vaststellen dat onze stress verergert door de bijzondere omstandigheden van ons religieuze leven en ambt. Kijk eens hoe het verhaal van “Martin” een herkenbare ervaring van algehele malaise weerspiegelt. Martin is meer dan vijfentwintig jaar jezuïet en heeft aanzienlijk succes gekend in zijn dienstwerk. Hij heeft verschillende leidersfuncties bekleed en werd kort geleden tot directeur van het plaatselijke jezuïetencollege benoemd. Een van de leerkrachten vertrouwde hem onlangs toe dat hij zich zorgen maakte over zijn huwelijk, dat de hartstocht tussen hem en zijn vrouw in de loop van de jaren tot zo’n dieptepunt gezakt was, dat hij extra tijd op school doorbracht om maar niet naar huis te hoeven. Hij tobt erover dat ze bij elkaar blijven omwille van de kinderen en vraagt zich af wat er volgend jaar zal gaan gebeuren als hun jongste kind hun huis gaat verlaten. Terwijl Martin naar hem luistert, wordt hij er zich van bewust dat hijzelf soortgelijke ambivalente gevoelens heeft ten opzichte van zijn priesterschap en communauteitsleven. Meer en meer gebruikt hij sociale verplichtingen en taken op school als een excuus om afwezig te zijn in het gemeenschapsleven, dat naar zijn mening vervelend geworden is en sleur. Soms vraagt hij zich af of het alleen nog maar routine voor hem is, met name in de liturgie, waar zijn preken hun frisheid en puntigheid verloren hebben. En terwijl Martin zijn collega aanspoort niet bang te zijn om de diepten van zijn onbehagen te verkennen, al zijn mogelijkheden zorgvuldig te overwegen en een weg te vinden naar het herstel van zijn hoop, wordt het hem duidelijk dat hij zou moeten luisteren naar zijn eigen advies.
Evengoed als ontevredenheid in een huwelijk kan stress in het celibataire en religieuze leven ontstaan uit een ambivalente houding ten aanzien van de levensstijl zelf en uit het gevoel dat men gevangen zit in omstandigheden die onmogelijk te veranderen lijken. Ooit heb je het celibaat ervaren als een weg om je relatie met God te beleven, om een grotere vrijheid en ruimte voor het pastorale werk te genieten, om brede en diepe liefdesrelaties uit te bouwen, om profetisch bezig te zijn inzake sociale gerechtigheid of de kracht en de trouw van Gods relatie met de mensengemeenschap te weerspiegelen. Maar op dit ogenblik kan het op je af komen als een massieve onttakeling. Deze innerlijke houding maakt dat gevoelens van hulpeloosheid en hopeloosheid in het religieuze leven alsmaar dieper worden. Zoals verschillende waarnemers hebben opgemerkt: als iemand diepgevoelde seksuele frustratie niet kan onderkennen, gaat seksualiteit een eigen leven leiden, onwezenlijk en door fantasie aangestuurd. Daarbij worden behoeften waaraan geen gevolg werd gegeven, ontkenning, pijn, in het kort al die persoonlijke dingen waarmee maar moeilijk is om te gaan, begraven. Jammer genoeg vergaan ze niet, ze gaan rotten. En na verloop van tijd zullen iemands seksualiteit en zijn seksuele gedrag ontsporen. Kenneth M. Adams verklaart dit als volgt:
Wanneer seksualiteit niet geïntegreerd wordt in de identiteit van de priester, worden seksuele impulsen besmet met gevoelens van wrok, verlies, van recht hebben op, en dat veroorzaakt een spanning die leidt tot dwangmatige en soms gewelddadige ontlading. De uitdrukking ervan is losgeraakt van het waardesysteem van het morele, aansturende zelf.
Tenslotte zullen een dergelijke afwezigheid van bevrediging, groeiende hulpeloosheid en niet onderkende chaos iemand vatbaar maken voor seksueel wangedrag, omdat hij zoekt naar identiteit en genezing via seksueel contact.
Als iemand zich gevangen voelt in een of ander verplichting, zij het binnen het huwelijk zij het in het religieuze leven, dan gaat zo iemand zich gemakkelijk bewust of onbewust ontslaan van de verantwoordelijkheid voor zijn ontrouw aan datgene waartoe hij zich ooit verplicht had. Zoals de keuze om trouw te blijven niet onze keuze is, zo is de keuze om van het goede pad af te wijken dat evenmin. Het is dan ook niet verrassend getuige te zijn van schijnbaar apert roekeloos en schandaleus gedrag bij mensen die een affaire hebben of zich inlaten met andere zelfdestructieve activiteiten, zoals we telkens opnieuw zien gebeuren bij welbekende politieke figuren, maar ook bij de clerus.
Verdringing en de ontkenning van conflicten die met kuisheid te maken hebben bevorderen schuldgevoelens en veroorzaken ontevredenheid met het religieuze leven en het ambt. In de nasleep van de misbruikschandalen licht een psychologe de bijzondere tegenspraak toe van deze ongezonde cyclus:
Evengoed als eetverslaafden braken nadat ze zich overeten hebben, kunnen mensen zwelgen in seksualiteit en zich dan proberen te zuiveren door seksuele zelfhaat. Maar het ontkennen van sensuele gevoelens maakt deze tenslotte sterker. Daaruit komt de noodlottige cyclus voort van zwelgen en zuiveren. Een voorbeeld daarvan is een pastor die preekt tegen pornografie en ontrouw, maar die tenslotte verwikkeld raakt in een enorm schandaal ten gevolge van zijn of haar seksuele gedrag. Deze mensen ervaren een geweldige hoeveelheid schaamte en kunnen maar moeilijk accepteren dat God liefde voor hen heeft; ze denken dat God wel aan anderen vergeeft, maar niet aan hen. (Laura Nelson)
Minder uitzonderlijke voorbeelden van verdringing en ontkenning vind je bij mensen die er prat op gaan dat ze hun lichaam jarenlang hebben uitgeschakeld door geen enkele aandacht te besteden aan hun seksuele verlangens, noch aan hun algemene voorkomen, hun gezondheid of hun fitheid.
Daarentegen zal een mens die een gezonde vorm van celibaat en kuisheid beleeft, de integratie van de seksuele en spirituele dimensies van zijn persoonlijke leven bevorderen en ontkenning of verdringing van seksualiteit niet nodig hebben. Hoe iemands seksuele oriëntatie ook mag zijn – heteroseksueel, biseksueel, homoseksueel – het eigen seksuele zelf en het aangetrokken worden moeten telkens opnieuw herkend en omhelsd, begrepen en liefgehad worden, zodat geleefde kuisheid een vrije en bewuste keus wordt. In een boek over de ontwikkeling van bruikbare bemiddelingsstrategieën voor priesters en religieuzen beklemtonen Gregoire en Jungers dat “het dynamisme van het celibaat betekent dat het een geleefd proces is, een dagelijks gemaakte keuze, telkens opnieuw in de loop van een priesterleven”. Geleefde kuisheid zal meebrengen dat je ongezonde perspectieven over het celibaat bijstelt en telkens weer je aandacht richt op de positieve effecten van een kuis en celibatair leven.
Een wezenlijk deel van het dienstwerk van een jezuïet onder de standaard van het kruis bestond er vroeger in lijden te verwachten en zelf het risico op lijden te durven nemen. Vandaag de dag kan een deel van dit lijden wellicht bestaan in het delen in de schaamte of schade vanwege de misbruikcrisis. De meesten van ons hebben in de afgelopen jaren aanzienlijke pijn en vernedering gevoeld, maar onze traditionele spiritualiteit biedt aanzienlijke hulpbronnen om harde dingen te verduren. De kern van onze roeping gaat tegen de heersende cultuur in en zegt een leven zonder stress te vermijden; zij moedigt het soort menselijke groei aan dat gekenmerkt wordt door kwetsbaarheid, solidariteit en mededogen, het tegendeel van zelfbescherming, zelfontplooiing en zelfbehoud. In een poging om met edelmoedigheid en innerlijke vrijheid Christus te volgen gaan wij in tegen de zeer menselijke neiging om zich vast te houden aan wat veilig en zeker is, de neiging om afstand te houden, weg te lopen en zich te verbergen voor mensen die pijn lijden en in nood zijn. En dus is onze manier om tegen lijden aan te kijken niet die van de wereld; we streven er niet naar een leven zonder stress te leiden en voor onszelf zorgen is niet ons laatste doel. We zorgen zo voor onszelf dat we de tocht met Christus kunnen voortzetten en gaan ermee door mensen met een zending te zijn. In het religieuze leven moeten we leren om te gaan met hardheid, niet alleen in ons eigen leven, maar ook in dat van anderen die we in ons werk tegenkomen. Door de jaren heen zullen we droefheid en frustratie ervaren als we het lijden van anderen zien en met daaraan verwante gerechtigheidsproblemen geconfronteerd worden die steeds complexer en zwaarder te tillen zijn.
Naast de stress gekoppeld aan onze levensstijl en ambt zijn er de gebeurtenissen van velerlei aard uit het gewone leven die ons kunnen bezwaren: persoonlijke ziekte of pech, conflicten tussen personen, ruzies in de familie, ouderdom, de dood van geliefden. Van tijd tot tijd zullen we ons teleurgesteld of zelfs gekwetst voelen door vrienden, familie of de Sociëteit. We ervaren met andere woorden stress door één bepaalde of door een opeenstapeling van oorzaken, door onze stijl van leven, ons ambt, door trauma’s uit het gewone leven. We merken dan dat we pijn lijden en zoeken troost. In deze tijden van benardheid zullen we speciaal waakzaam moeten zijn dat we seks niet gaan gebruiken als een uitlaatklep of een manier om onze stemming te veranderen. Samen met andere vormen van bevrediging of van activiteiten die ons afsluiten van anderen, zoals lang televisie kijken, kunnen het zich vermeien in seksuele fantasieën, verschillende vormen van internetporno en zich seksueel uitleven manieren zijn om klaar te willen komen met verdriet, als waren deze dingen een medicijn tegen onze pijn en ons lijden.
We moeten ons juist bewust afvragen wat voor ons gezonde activiteiten zijn die dienen tot zelftroost en constructieve strategieën die helpen ons lijden te verlichten. Een eerste belangrijke stap zou kunnen zijn onze pijn onder ogen te zien en te delen met vrienden, leden van onze communauteit, met een geestelijk begeleider, een therapeut, en met God. We moeten onszelf de gelegenheid gunnen actief te rouwen over persoonlijk verlies, over teleurstellingen en tekortschieten, en troost te vinden in activiteiten die wezenlijk vernieuwend en herscheppend zijn. We moeten op het spoor komen van positieve interacties als tegenwicht tegen negatieve interacties in ons leven, van activiteiten die ons de rust, ontspanning en vernieuwing brengen die we nodig hebben, en van mensen met wie we deze activiteiten willen delen. Proactief zouden er in elke dag momenten van decompressie moeten zijn en op regelmatige tijdstippen in ons leven perioden die we reserveren voor gebed, lichaamsbeweging, rust en recreatie. Op de lange duur hebben we toegankelijke ondersteunende leefgemeenschappen nodig, waar we terecht kunnen in tijden van persoonlijke crisis en nood.
Voorts kan onze ervaring met lijden verstaan worden in het licht van ons geloof en ons openen voor de realiteit van de condition humaine, de ontdekking van Gods wereld en Gods invloed in deze wereld. Vaak is het op de ergste momenten in het leven van mensen en op de ergste plekken in onze wereld dat we niet alleen God ontdekken, maar “ons” voor God (en niet alleen maar “mij”). Wellicht ontdekken we dit: dat het belangrijker is het leven te leiden – in al zijn diepte, breedte en hoogte – dan het te controleren. En aldus volgen wij God Gods wereld in, want geen enkel deel van de wereld gaat verloren voor Gods liefde.
Bij het beschrijven van de pijn die het celibaat met zich mee kan brengen in het leven van een jezuïet, waarschuwt de 34e Algemene Congregatie sober: “Er zullen tijden zijn dat deze eenzaamheid een woestijn wordt, wanneer de jezuïet weinig of geen voldoening of ondersteuning ervaart in wat hem omringt; op andere momenten kan het zelfs het kruis worden, de ervaring van onbeduidendheid, angst en dood” (nr. 242). Tijdens dergelijke perioden van crisis en pijn moeten we ons worstelen allereerst en vooral zien in de context van onze relatie met God en van onze jezuïetenroeping. Denk weer aan het gebed van pater Arrupe, toen hij zijn verlammende ziekte onder ogen zag en de dood nabij wist:
Meer dan ooit bevind ik mij in de handen van God.
Dat is wat ik heel mijn leven lang vanaf mijn jeugd heb gewild.
Maar nu is er een verschil: het initiatief ligt helemaal bij God.
Het is werkelijk een diepe spirituele ervaring
mijzelf zo geheel en al in Gods handen te weten en te voelen.
V. Vier het heilige in het gezelschap van Jezus
Een leven in celibaat en kuisheid kan zowel de relatie met God als die met het volk van God verdiepen. Psychoseksueel welzijn is in het jezuïetenleven uiteindelijk gekoppeld aan spirituele ontwikkeling en de apostolische vormgeving daarvan. Vanuit een zeer humaan en pastoraal gezichtspunt beschouwd zullen de groeiende bekwaamheid tot brede en diepe relaties zowel als een groeiende gevoeligheid en medeleven om ze te onderhouden een onschatbare ruggensteun zijn voor de priesterlijke bediening en de opbouw van de gemeenschap. En vanuit een uitdrukkelijk spiritueel perspectief gezien geven deze pastorale en persoonlijke contacten ons een bevoorrecht inzicht in de wijze waarop Gods volk Christus’ aanwezigheid en liefde ontdekt in zijn geleefde ervaring. We zijn in staat om met anderen onderweg te zijn en kunnen hen op hun eigen uitnodiging vaak helpen oog te krijgen voor de genade die zich in hun leven begint te ontvouwen en daar ook een naam aan geven.
De ervaring van God in een leven van celibaat en kuisheid vindt zijn krachtige uitdrukking in onze bediening van de sacramenten en in onze verkondiging. Omgekeerd: in dezelfde sacramenten verdiepen we onze ontmoeting met God, en deze wederzijdse dynamiek is precies wat ze moet zijn. Zoals de bisschoppen van de Verenigde Staten opmerken betreffende liturgische vieringen:
Mensen die verliefd zijn geven tekenen van liefde, niet alleen om hun liefde tot uitdrukking te brengen, maar ook om die te verdiepen. Wanneer je nooit uitdrukking aan liefde geeft, sterft ze. De liefde van christenen voor Christus en voor elkaar en het geloof van christenen in Christus en in elkaar moeten tot uitdrukking gebracht worden in de tekenen en symbolen van de viering, anders sterven ze.
Deze tekenen en symbolen hebben een enorme kracht en het is een voorrecht voor ons zo nauw in contact te leven met de troost die ze bieden. Een vrouw die eraan terugdacht hoe ze met haar gezin had gebeden aan het sterfbed van haar man, en later ook met familie en vrienden bij de uitvaart, drukte haar waardering uit voor de pastorale zorg die ze ervaren had:
Sacramenten hebben iets waardoor ze de diepste behoeften, angsten en verlangens van mensen naar buiten brengen, zodat men ze onder ogen kan zien, ze kan accepteren en uiteindelijk aanbieden aan God om geheeld te worden. Sacramenten bieden mensen een veilige ruimte om God te ontmoeten, om “te proeven en te zien hoe goed de Heer is”.
In de geestelijke bediening leren we begrip krijgen en een naam geven aan de noden, angsten en verlangens van anderen, als we een eindje met hen mee oplopen. Op dezelfde manier leren wij van anderen die onze eigen reis met ons gedeeld hebben. In dit gedeelde zoeken naar God in ons leven durven we een naam te geven aan het heilige.
Als we ons voorbereiden op het vieren van de sacramenten, worden de sacramentele momenten van het gewone leven ook aan ons voltrokken. In de eerste zomer na mijn wijding deed ik pastoraal werk in een arme binnenstadsparochie en leerde daar van een heel geliefde pastoor hoe het volk van God te dienen. Je kon nergens met hem heen gaan of iemand zwaaide naar hem of stopte om hem goedendag te zeggen. Nooit hoefde hij te betalen als we in een restaurant of koffietent waren. Ofwel drongen parochianen erop aan hem te trakteren, of de gastheer of eigenaars weigerden zijn geld. In de tijd dat ik naast hem werkte begon ik te ontdekken waarom hij zo geliefd was. Hij was persoonlijk aanwezig in elke laag van het parochieleven en bij elk lid, bij alle centrale figuren, maar ook bij de randfiguren. Iedere avond stond in de pastorie op de achtergrond de politiezender aan. Op een zaterdagavond was er in de parochie een tragische woningbrand. Hij was als een van de eersten ter plaatse. Het was duidelijk dat er een jongen van drie jaar op een bovenverdieping in de val zat. De vader van de jongen was koortsachtig in de weer geweest het gebouw in en uit te rennen, om zijn vrouw en kinderen uit het houten gebouw in veiligheid te brengen. Voordat de vader weer naar binnen kon voor de jongen, verscheen zijn zoontje tussen de vlammen voor het venster. Zijn vader riep hem toe te springen, maar het jongetje liet vol angst weten dat hij dat niet durfde, dat hij door de rook heen zijn vader en de rest niet kon zien. Zijn vader sprak hem stevig en uitnodigend toe: “Zoon, wees niet bang, heb geen zorg. Ik zie jou wel. Ik zie jou wel!” En vol vertrouwen in de stem en de blik van zijn vader sprong het jongetje de veiligheid in. De volgende morgen in de zondagsliturgie vertelde de pastoor dit ontroerende verhaal in zijn preek en herinnerde de gemeenschap aan de liefde en verbondenheid van de gezinnen die in hun midden samenkwamen en aan de liefde en de verbondenheid van hun God, die zijn blik op hen gericht hield zelfs in tijden dat ze Hem niet konden zien.
De homilie van deze pastoor is er een voorbeeld van hoe wij als priester en ambtsdrager geroepen zijn de genade in het leven van de mensen en in de gemeenschap die we dienen te benoemen, zodat we God zoeken en vinden in alle dingen. De laatste Generale Congregatie herinnert ons eraan dat het een missie van hoop is aan ons jezuïeten toevertrouwd om het goddelijke te ontdekken in de diepten van de realiteit. Wij zijn ertoe geroepen opnieuw de weg te gaan die gelopen is door Ignatius en de innerlijke ruimte te vinden waar God in ons werkt. Zoals de Congregatie uitlegt:
Het is onze wijze van werken de voetstappen van God overal op het spoor te komen in de wetenschap dat de Geest van Christus aan het werk is op alle plaatsen en in iedere situatie, in alle activiteiten en in elke bemiddeling die Hem meer aanwezig doet zijn in de wereld. Deze zending om te proberen de aanwezigheid en de werkzaamheid van God “te voelen en te proeven (sentir y gustar)” in alle personen en omstandigheden van de wereld, plaatst ons jezuïeten in het centrum van een spanningsveld dat ons tegelijkertijd naar God toe trekt en naar de wereld. Zo ontstaat er voor jezuïeten in hun zending een reeks polariteiten, ignatiaans van aard, die maakt dat we op elk moment stevig geworteld zijn in God en tegelijkertijd ondergedompeld in het hart van de wereld. (35e A.C., d. 2, nr. 8)
Ik moet denken aan het welbekende werk van een lid van mijn eigen provincie in Oost-Los Angeles. In een boek dat hij aan het schrijven is over zijn werk met leden van een gangsterbende, legt hij uit dat zijn preken de “kapstokken” zijn voor de verhalen over zijn werk: “Als jezuïet sinds 36 jaar en priester sinds 24 jaar, lijkt het mij onmogelijk deze verhalen te vertellen los van God, Jezus, mededogen, verwantschap, verlossing, genade en ons wederzijds verrukt zijn van elkaar.” Via deze verhalen en de liefde waardoor ze gedragen en uitgesproken worden, probeert hij “eenvoudig verandering te brengen in de manier waarop we zijn gaan denken dat het bestaan van sommigen minder de moeite waard is dan dat van anderen”. Omdat hij zo gelovig en intiem met deze makkers heeft samengeleefd, besluit hij:
Uit het wrakhout van ieders misvormde zelf, zo verduisterd door schaamte en schande, is het echt zo dat ‘de Heer tot ons komt vermomd als onszelf’. En we raken er niet mee vertrouwd – we leren alleen maar er meer aandacht aan te schenken. Het ‘het-doet-er-niet-toe’ van God breekt door het gif van schaamte heen, zodat een teder mededogen ons omarmt als nooit tevoren. (Gregory Boyle S.J.)
En dus kan hij, in maar al te vaak onmogelijke en tragische omstandigheden, het heilige benoemen voor hen, voor zichzelf en voor ons. En dan zien we de wereld anders. In zijn solidaire leven en in de levens van anderen die eveneens geëngageerde levens leiden, draagt een kuis en celibatair leven duidelijk bij tot de bekwaamheid om het Godsvolk tot in de diepte te kennen en lief te hebben. Hun getuigenis en hun verhalen van solidariteit nodigen ons uit hetzelfde te doen.
Geroepen door God beginnen we ons religieuze leven vanuit een verlangen om God trouw te volgen. Naarmate we ons wijden aan het volk van God, ontdekken we mettertijd dat kuisheid Gods genadige gave is: “Samen met de gehoorzaamheid maken de geloften van armoede en kuisheid het ons mogelijk binnen de kerk gevormd te worden tot het beeld van Jezus zelf. Ze maken ook onze beschikbaarheid voor Gods roep duidelijk zichtbaar” (35e A.C., d. 2, nr. 18). Later, als we proberen om te gaan met afstand en scheiding van geliefden als een onvermijdelijk aspect van ons apostolische leven, en de “tekenen en symbolen” vieren die een nooit eindigende liefde beloven, ontdekken we de troost en de sterkte van Gods Geest. Geleefde kuisheid helpt een jezuïet in de diverse perioden van zijn leven God te ervaren in de persoon van de Vader, de Zoon en de Geest. Samen met hun alleengaande, samenlevende of getrouwde zusters en broeders delen jezuïeten de hoop dat hun wijze van leven hen vrij kan maken om steeds vollediger te beminnen en bemind te worden in alle dimensies en personen van God.
Conclusie
Waarom kuis en celibatair? Hoe in ’s hemelsnaam kun je dat jezelf aandoen? Het is een lang verhaal, maar het begint met een verlangen naar en de behoefte aan God. Het gaat erover hoe dat verlangen ons ertoe riep om het Godsvolk te leren kennen op een manier die wij nooit voor mogelijk hadden gehouden. In deze relaties en ondersteunende leefgemeenschappen hebben we telkens opnieuw ontdekt hoe God zelf en vaak ook het Godsvolk ons als eerste liefhebben, en hoe er in ons leven nooit een einde schijnt te komen aan de liefde die we ontvangen en teruggeven, een liefde die ons troost en sterkt in eenzaamheid, in lijden en in de zoektocht om onze wereld beter te maken. En vanwege dat wat we gezien en ervaren hebben in de wereld en het leven van anderen, beginnen we te geloven dat Gods genade met ons is en met hen die in de grootste nood zijn. “Die genade is mij genoeg” (Geestelijke Oefeningen, 234).
uit: Studies in the Spirituality of Jesuits 41/2 (zomer 2009),
blz. 1-36 (zonder de reflectievragen)
vertaling: Peter van Gool S.J.
Bekijk alle artikelen van Cardorner