door Frieda Boeykens
door Frieda Boeykens
Deze bijdrage laat de lezer kennismaken met het vak pastorale supervisie vanuit een concrete praktijkervaring. Het is een boeiend vak, gericht op het begeleiden van het leerproces van pastores, door hen stimulansen tot reflectie te geven. Wat is het nu juist dat mij als pastoraalsupervisor in dit begeleidingswerk zo boeit en aangrijpt? Misschien wel dit: het vermoeden van een goddelijk verlangen dat ook een pastoraalsupervisieproces dynamiseert. Zo bekeken, staat mijn functie niet los van mijn eigen – ignatiaans geïnspireerde – spirituele weg als christen en is de aangeboden vorming in de pastorale supervisie niet alleen vormend en omvormend voor wie begeleid wordt, maar ook voor de begeleider.
Vooraleer van wal te steken wil ik de lezer graag uitnodigen het onderstaande gedicht van Henry Sepers te lezen.
Je zit verlegen om beelden en loopt het weggetje af
Halverwege sta je stil en laat je blik de grazige heuvel
afdalen. Je denkt: als er eens een metafoor was
die de werkelijkheid zou kunnen uitzuigen
als een vrucht, alleen wat velletjes blijven over.
Eenmaal in het dal aangekomen, zie je een huis zonder dak.
Slechts de spanten zijn aanwezig, het gebouw is
klaar voor beschutting, maar schenkt haar niet.
Het is een plek om alles toe te laten, vogels en insecten
vliegen af en aan. Zaden van bomen zoeken zachte
plekjes in de vloer om te gedijen. De lucht
laat zich vrij naar binnen vallen en frist de wanden op.
De mens is afwezig, maar goden komen hier graag
want vanuit deze kamers keren zij zonder moeite
terug in hun alomtegenwoordigheid
In het gedicht proef je de spanning tussen bewegen en stilstaan, zoeken en vinden, aanwezigheid en afwezigheid, af en aan, komen en gaan, beschutting schenken en toch weer niet. De dichter schildert een plek die enerzijds open, uitnodigend en vruchtbaar is en anderzijds mysterieus, spannend en zelfs onbehaaglijk is. Het gedicht reikt leessleutels aan die helpen verstaan wat in het pastorale supervisieproces gebeurt.
Casus
Belangrijk om weten is dat mijn ervaring in en denken over pastorale supervisie gekleurd wordt door mijn werkcontext. Een groot deel van mijn praktijk bestaat uit opleidingssupervisie aan de Faculteit Theologie en Religiewetenschappen van de KU Leuven. De supervisanten – zij die in het supervisieproces begeleid worden – zijn studenten die als keuzevak een pastorale exploratiestage lopen, een korte stage waarin zij kunnen kennismaken met het beroep in een welbepaalde pastorale context. Daarnaast is er voor wie kiest voor de academische pastoraatsopleiding de grote praktisch-theologische stage waarbij de stagiair de knepen van het vak aanleert. De contexten zijn divers: de zorgsector met ziekenhuizen, woon-zorgcentra, psychiatrie en gehandicaptenzorg; het gevangeniswezen; de parochie-en stadspastoraal; jongerenpastoraal; het christelijk vormingswerk; pastorale zorg in congregaties. Al naargelang het soort stage doorlopen de studenten een korter of langer begeleidingstraject.
Laten we nu aan de hand van een casus ontdekken hoe pastorale supervisie werkt.
Wanneer Marie het supervisielokaal binnenkomt valt het onmiddellijk op dat ze opgewonden is. Haar werkbegeleider heeft zonet aan ouders toegezegd om hun kindje in de ziekenhuiskapel te dopen. Marie begrijpt haar werkbegeleider niet. Immers, dopen in de ziekenhuiskapel gaat in tegen wat het kerkelijk beleid voorschrijft: dopen gebeurt in een parochiekerk. Haar theologisch denken over de kerk en over pastor zijn wordt uitgedaagd. Ze kan niet akkoord gaan met zijn beslissing en ze oppert vurig: “Ik zou dit als pastor nooit doen, nooit!” Maar tegelijk vraagt ze: “Mag ik zo denken?” Spontaan bevestig ik haar: “Marie, als dat jouw overtuiging is, mag je zo denken.” Marie dringt nog eens aan: “Ja maar, ik mag toch zo denken, ik mag toch niet akkoord gaan met mijn werkbegeleider?” Opnieuw bevestig ik haar en vervolg: “Ziezo, jouw vraag is nu beantwoord. Waarover gaan we het verder hebben tijdens deze supervisiesessie?” Nu is Marie helemaal de kluts kwijt.
Mijn reactie had Marie niet verwacht. Dat sprak ze ook uit. Wat had ze dan wel verwacht? Misschien wel een argumentatie voor of tegen haar theologisch denken. De keuze van haar werkbegeleider morrelde aan haar vertrouwde denkwijze omtrent kerk en pastor zijn. Mijn snelle en spontane bevestiging tornde nog verder aan haar verhaal. Het dak werd er nog meer afgehaald. Marie was op zoek naar beschutting, maar vond ze niet. Dit soort “morrelervaringen” zijn de typische ervaringen waarmee een pastoraalsupervisor werkt.
Kijken met andere ogen
In supervisie gaat het er niet om Marie gelijk te geven en de werkbegeleider ongelijk of vice versa. Leg je de vraag van deze ouders voor aan verschillende ziekenhuispastores, dan hoor je verschillende verhalen over welke keuze ze maken en hoe ze daartoe komen. Pastor zijn vandaag is een beroep dat door mensen met hun hele persoonlijkheid wordt gedragen. Het pastorale beroep is een metier met eigen vakkennis, spirituele wijsheid en professionele kunde. In die aspecten word je ingewijd tijdens de opleiding en stage. Maar je komt al een eind ver door je theologische en menswetenschappelijke kennisbasis stevig te verbreden en te verdiepen (bijvoorbeeld door kennis te verwerven inzake een goede liturgische viering) en vaardigheden te ontwikkelen (bijvoorbeeld door in een gesprek “LSD” te gebruiken: luisteren, samenvatten, doorvragen). Maar je wijdt je ook toe aan dit beroep als respons op een persoonlijk gevoeld appel. Die toewijding is een uniek en persoonlijk proces dat zich vertaalt in de manier waarop je gestalte geeft aan dit beroep. Via deze twee bewegingen van inwijding en toewijding groei je in een professionele identiteit.
Vergelijk het met hoe solisten in een muziekwedstrijd eenzelfde partituur spelen. Ook al is de partituur dezelfde, toch zijn de verschillende uitvoeringen persoonlijk en dragen ze de stempel van de solist. De muzikant wenst een verhaal te vertellen door de interpretatie die hij of zij geeft aan wat de componist noteert in de partituur. En van sommige solisten wordt gezegd hoe mooi zij de muziek dienen. Is het daar uiteindelijk ook niet om te doen in het pastor zijn? Wie of wat dien je? Op welke wijze doe je dat? Welke overwegingen leg je in de balans en welke wegen voor jou dan het meeste door? Er zijn geen pasklare antwoorden waaruit je als pastor kan putten. Er zijn wel vele perspectieven en interpretaties die, zoals de casus van Marie illustreert, in het geding zijn: wie je als pastor wil zijn, hoe jij kerk zijn ziet, het verhaal van deze ouders die hun kindje in de ziekenhuiskapel wensen te dopen. Hoe verhoudt zich dit alles tot de context (organisatie, kerk, samenleving) waarin je aan de slag bent? En waar is God in deze casus?
Deze ruimte van perspectieven en interpretaties waarin je je als pastor beweegt, vraagt om een proces van reflecteren die je naar een keuze, een handelingsperspectief kan brengen. De kern van reflecteren is je ervaring onderzoeken en betekenis geven vanuit verschillende invalshoeken. Wie een email stuurt naar mijn KU Leuven-adres, krijgt (hopelijk toch) een antwoord waarin onderaan als baseline een citaat van Marcel Proust is opgenomen: “De echte ontdekkingsreis is niet het zoeken naar nieuw land, maar het kijken met andere ogen.” Als je kunt kijken met andere ogen – je blik laten afdalen – kan je tot nieuwe betekenisgeving en handelingsperspectieven komen. Daar is het om te doen in de casus van Marie: haar in deze ruimte van interpretaties en perspectieven brengen opdat ze tot reflectie komt en kan groeien naar een gefundeerde keuze.
fundament en Fundament
De inwijding in en de toewijding aan een nieuw te ontdekken beroep of opdracht vraagt om een overgangstijd: je bent nog niet wat je wordt. De eerste keer communie uitreiken, bidden als voorganger, een liturgische taal in de mond nemen: hoe vreemd is dat? Maar ook, als jonge vrouw in het hart gesloten worden van oude mensen, die jou helemaal niet kennen: hoe wonderlijk is dat? Supervisanten doorspekken hun verhalen met woordjes en voorvoegsels zoals “niet” (niet weten, niet durven, niet doen) of “on-“ (onwennig, ongelooflijk, ongemak, onvoorstelbaar). Als toehoorder lees of hoor je de leestekens in hun verhaal. Bij Marie hoor je duidelijk het uitroepteken (“nooit!”) en tegelijk het vraagteken (“Mag ik zo denken?”). In elk verhaal vallen de “drie puntjes” (…) op , waarbij ik de supervisant uitnodig de zin af te maken of … net niet. Dan spreekt de stilte. Er is immers geen metafoor die de realiteit kan uitzuigen. Niet alles in de ervaring kan “vertaald” worden. Supervisieleren is een spannend proces van af en aan, zoeken en onderzoeken, vinden en niet vinden. De studenten doorlopen een vruchtbaar leerproces, dat tegelijk onbehaaglijk kan zijn. Het gebouw is klaar voor beschutting, maar schenkt haar niet. Als begeleider balanceer je tussen veiligheid aanbieden – zeker in een overgangsperiode – en voldoende uitdagen om het leren te stimuleren. Dat betekent de supervisant aanmoedigen om de eigen comfortzone te verlaten. In een dergelijk leerklimaat kan het proces goed gedijen.
Het is duidelijk dat de begeleider niet zomaar een handboek volgt, maar wel maatwerk biedt voor een persoonlijk leerproces. De supervisant zelf stuurt het eigen traject aan door middel van de thema’s en vragen vanuit het reflecteren op de praktijkervaringen. Juist door dit maatwerk, het persoonlijk karakter en het uitdagende van het leerproces speelt de relatie tussen pastoraalsupervisor en supervisant een belangrijke rol in het leren door de supervisant. Hier komen we uit op het eerste fundament van het begeleidingsproces. Dit soort leren vraagt om een veilige – haast heilige – communicatieve ruimte waarin de supervisant zich kan toevertrouwen aan de supervisor. Dit is een plek waar alles is toegelaten. Een vrijplaats. Een plek waar de begeleide zichzelf en de realiteit kan laten zien zoals die zijn.
De relatie als fundament van de begeleiding is een gegeven dat pastorale supervisie deelt met andere supervisiecontexten en met andere begeleidingsdisciplines (bv. psychotherapie). Maar in de pastoraalsupervisie wordt er vanuit een theologische lens naar die relatie gekeken. In het handboek van Leach en Paterson over pastorale supervisie wordt de relatie tussen supervisor en supervisant getypeerd als een verbondsrelatie. Een sterke theologische metafoor. Ik associeer deze metafoor met een goddelijke belofte, die mij leidt naar dat andere Fundament van de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola: God is eerst. Nog voor onze eigen verlangens en drijfveren is er Gods gedrevenheid naar ons, zijn verlangen om ons – begeleide en begeleider – te betrekken in zijn schepping en ons daartoe te transformeren. Met deze woorden spreek ik een vermoeden uit over een goddelijk verlangen dat ook het pastoraal supervisieproces dynamiseert. Een vruchtbaar traject is een proces van omvorming (het kijken met andere ogen) dat de belofte van het doorbreken van het Rijk Gods in zich draagt. De verbondsmetafoor opent een perspectief dat ik gaandeweg het Rijk Gods perspectief ben gaan noemen. Een theologische lens om naar het supervisiegebeuren te kijken, maar ook een onderzoeksperspectief om in te zetten in het leertraject. Waar is God en zijn droom in dit verhaal, in deze casus?
Ruimte voor het vertellende verhaal
Het inzetten van het Rijk Gods perspectief verwijst naar dat andere belangrijke fundament in het begeleidingsproces, met name het methodisch bewust handelen van de pastoraalsupervisor. Ook al volgt deze niet zomaar een handboek, het begeleiden van een dergelijk leertraject vraagt wel de nodige kunde verworven door opleiding, ervaring, studie, oefening, reflectie (individueel en begeleid, in leersupervisie en intervisie), visieontwikkeling. Op deze wijze groei je als pastoraalsupervisor in een methodisch bewust handelen waarbij je via goed geplaatste interventies in het gesprek, het reflecteren bij de begeleide stimuleert. Het tekstkader toont een overzicht van een aantal interventies en werkvormen die gaandeweg hun plaats hebben verworven in mijn praktijk.
Ronddwalen in het verhaal = leren zien door observeren, waarnemen, associatief, explorerend, beschouwend, lichamelijk.
Mogelijke interventies: focussen, verhelderingsvragen, visualiseren, tekenen,…
Ø Onderzoeken van het verhaal = leren zien door te bevragen, (praktijk)theorieën ontwikkelen, anders leren zien, vanuit een ander perspectief.
Mogelijke interventies: reflectieve vragen, focussen, ladder van Bateson, inbrengen van Bijbelverhalen en andere verhalen (bestaande of ontworpen door de supervisant)…
Ø Nieuw verhaal realiseren = leren zien door ontdekken van nieuwe betekenissen, verbinden met jezelf, de praktijk, de context, …
Mogelijke interventies: stimuleren tot oefenen, uitproberen, nieuwe inzichten formuleren,…
Het overzicht brengt twee interpretatiekaders samen die mij sterk hebben beïnvloed in mijn visieontwikkeling op pastorale supervisie. Het eerste interpretatiekader is schatplichtig aan de narratieve begeleidingskunde. Als supervisor ben je niet op de werkvloer aanwezig. Dat maakt dat je in een traject aan de slag gaat met enerzijds de schriftelijke en mondelinge werkverhalen van de supervisant en anderzijds met wat je observeert in de interactie tijdens de sessie zelf. In het verhaal van Marie hoor ik hoe ze geraakt is door het handelen van haar werkbegeleider. In haar lichaamstaal zie ik haar opwinding wanneer zij het lokaal binnenstapt. Hier staat iets te gebeuren. Zij vertelt haar verhaal, dat ik beluister vanuit mijn eigen verhaal. Een verhaal dat, omdat ik zelf de context van het ziekenhuispastoraat door en door ken, onmiddellijk in mijn hoofd klaar zit. De kunst is nu om aan beide verhalen “te ontsnappen”. In het superviseren gaat het niet om mijn verhaal of het verhaal van de ander. In de supervisie staat “het vertellende verhaal” centraal. Dit is het verhaal dat door de interactie tot stand komt, onze interactie, maar vooral de interactie tussen verschillende perspectieven, waardoor de supervisant tot een nieuw verstaan en handelingsperspectief komt. Op het punt waar Marie en ik nu in het proces zijn aanbeland, hebben we geen van beiden een idee wat dat “nieuwe” dan wel kan zijn.
Mijn “spontane” reactie (haar bevestigen) vloeit voort uit een gevormde intuïtie. Deze interventie heeft als gevolg dat Marie nog meer uit haar comfortzone wordt gehaald en heeft haar verhaal ontregeld. Vanuit deze ontregeling onderzoeken we samen wat haar in deze kwestie juist bezighoudt. In een eerste beweging dwalen we samen rond in haar verhaal, we verkennen haar verhaal en deze beweging op zich. Vermits ze zich voltrekt in afstand van tijd en ruimte, zorgt dit al voor een ander perspectief. In een tweede beweging trekken we nog verder rond in haar verhaal door verschillende perspectieven in te zetten. Op een bepaald moment wordt het perspectief van de ouders onder de aandacht gebracht vanuit de vraag: “Als je zou bidden voor deze ouders, voor wat zou je dan bidden?” De vraag brengt haar bij Gods perspectief: wat vertrouw je Hem toe van wat je hier bezighoudt? Deze interventie zorgt voor een kanteling in het proces. Marie wordt stil, ze wordt duidelijk bewogen. Er komen tranen in haar ogen. En er komt een heel ander verhaal, dan tot dan toe gehoord. Na ons onderzoek volgen deze gevleugelde woorden: “Ik wist niet dat ik dit in mij had.” Dit kunnen kijken met de ogen van de ouders is een mooi voorbeeld van kijken met andere ogen.
Zo komen we terecht in een derde beweging, de beweging van het zich realiseren, van bewustwording. Er komt een opening voor nieuwe betekenis- en handelingsperspectieven, die nog verder moeten uitgeklaard worden. Ze concludeert dat ze nog niet weet wat zij in zo’n situatie zou doen. Dat hoeft ook niet, er is een proces in gang gezet. Er is meer begrip voor de werkbegeleider, ook al weet ze nog niet of ze nu al dan niet akkoord gaat met zijn keuze.
In de drie bewegingen herken je allicht het klassieke zien, oordelen, handelen; een trio dat terugkeert in het tweede, Bijbelse interpretatiekader. In hun handboek brengen Leach en Paterson een schitterende analyse van het verhaal van het Lege Graf (Joh 20,1-8). Het werkwoord “zien” speelt hierin een centrale rol. In de Nederlandse vertaling gaan de nuances verloren, maar in de Griekse grondtekst is het fascinerend om lezen welke werkwoorden de evangelist heeft aangewend om de ervaring van het zien weer te geven.
De eerste twee keren gebruikt Johannes het woord zien in de betekenis van observeren zonder te interpreteren. Maria Magdalena en de geliefde leerling observeren het lege graf, nemen het waar. Dit zien komt terug in de supervisiepraktijk door deelnemers uit te nodigen terug te blikken op de werkervaring via visualiseren, focussen of uittekenen, een zien dat vertrekt vanuit observeren en waarnemen. Vergelijk het met de ignatiaanse plaatsvoorstelling in de Geestelijke Oefeningen. Vaak nodig ik supervisanten uit opnieuw hun praktijkervaring voor de geest te halen, bij wijze van spreken als een film af te spelen en daarin een plaats in te nemen om zo opnieuw te kijken, luisteren, voelen, denken, willen, kortom te ervaren. Het zien van Petrus is van een andere orde. Het werkwoord dat je hier leest, ligt aan de basis van het begrip “theorie”. Petrus neemt niet enkel waar, maar stelt zich vragen, onderzoekt vanuit verschillende perspectieven. Het is dit onderzoeken dat zo cruciaal is in de supervisie-ervaring en waarin het als leerbegeleider van belang is om dit zo oprecht mogelijk te faciliteren, zodat de supervisant een eigen onderzoek kan uitvoeren. Werkvormen die in mijn praktijk regelmatig terugkeren, naast het stellen van open reflectieve vragen, zijn focussen, de ladder van Bateson, inbrengen van Bijbelverhalen. Terugkerend naar de “plaatsvoorstelling”: ben je in staat een andere positie in te nemen om van daaruit naar de situatie te kijken, deze te ervaren en te bevragen? Tenslotte speelt er in het verhaal een derde niveau van zien. Wanneer van de geliefde leerling verteld wordt dat hij het lege graf binnentrad, zag en tot geloof kwam. Dit zien draagt de connotatie van het zich realiseren. En op zijn beurt draagt het woord realiseren weer andere connotaties: realiseren in de zin dat een nieuwe betekenis van de realiteit wordt geopenbaard, maar ook in de zin dat een nieuwe realiteit zich verwerkelijkt. Vertaald naar de supervisiecontext: de begeleide komt tot een nieuw verstaan en dit nieuw verstaan realiseert zich in nieuwe handelingsperspectieven. De begeleide wordt uitgenodigd, na het onderzoek van de praktijkervaring, terug te keren naar de werkcontext en een volgende stap te bedenken in het leerproces. “Hoe concreter, hoe beter.” Supervisieleren is bij uitstek een leren van binnen naar buiten. Het moment van het (zich) realiseren ervaar ik vaak als een moment van genade.
Spiritualiteit van de pastoraalsupervisor
Het van binnen naar buiten leren vraagt om een huis zonder dak uit het gedicht van Sepers. Een open ruimte waarin spanning, mysterie, het zich nog niet realiseren in de lucht hangt. Een ruimte waarin deze lucht, de adem, de ruach vrij naar binnen kan vallen en de wanden kan opfrissen. Een plek waar de goden graag komen, om van daaruit terug te keren naar hun alomtegenwoordigheid. Wanneer er daadwerkelijk van binnen naar buiten geleerd wordt, benoemen supervisanten deze ervaringen met woorden als: “Ik word er warm van” of ze benoemen hun leerproces in spirituele taal of vragen expliciet naar geestelijke begeleiding. Als pastoraalsupervisor is het belangrijk deze open ruimte mee mogelijk te maken en dat doe je door ze niet dicht te timmeren met eigen pastorale overtuigingen, ideeën, ervaringen en theologische reflecties. Bedoeling is wel een ruimte vrij te maken waarin de supervisant wordt uitgenodigd binnen te treden opdat zij kan zien en tot nieuw verstaan kan komen.
Een zin die wel eens wil klinken in de pastoraatsopleiding en vorming is: “Je bent je belangrijkste instrument.” Pastorale supervisie zou je kunnen omschrijven als het stemmen van je instrument. Hoofd, hart en handen worden met elkaar verbonden. Maar in het pastoraat speelt er een dimensie meer, namelijk de pastor als instrument in Gods handen. Het is God die de pastor appelleert, stuwt, op weg wil zetten naar de mensen in navolging van zijn Zoon. Hier komen wij op een niveau van verbinding tussen het hart, hoofd en handen van de pastor en van God.
Wat vraagt dit uniek begeleidingsproces aan presentie en spiritualiteit van de pastoraalsupervisor? Immers, je kan maar een ruimte vrij maken voor het leerproces van iemand waarin Iemand verlangend aanwezig is, als je zelf aandacht geeft aan je eigen spiritualiteit en wat deze tot bloei brengt. Een belangrijk kenmerk van spiritualiteit is wat ik gaandeweg “leegheid” ben gaan noemen. Een spirituele grondhouding die je niet zonder meer kunt beoefenen, maar vrucht is van een levenslang spiritueel omvormingsproces. Een dergelijk proces is niet zomaar af te bakenen (laat staan in een contract te gieten) en overstijgt het afgebakende traject van de pastorale supervisie. We komen hier op de grond van de spirituele weg en de geestelijke begeleiding.
Heel kort gezegd komt deze omvorming neer op een voortdurend loslaten van onze menselijke spirituele hoogmoed, waarbij we elke keer weer God naar ons beeld en gelijkenis gaan kneden. Door het loslaten komt er ruimte vrij voor Gods geest om ons om te vormen naar het beeld en gelijkenis van God. Het is een proces dat mij vertrouwd is geworden doorheen de Geestelijke Oefeningen van Ignatius. Een omvorming naar evangelische nederigheid of geformuleerd met de woorden van Johannes de Doper: “Nu is mijn vreugde volkomen. Hij moet groter worden, en ik kleiner” (Joh 3,29b-30).
Deze levenslange omvorming doet de fijngevoeligheid groeien om een dergelijk proces op te merken bij wie je begeleidt, ook in pastorale supervisie. Die fijngevoeligheid helpt om de uniciteit, de eigenheid, het instrument zijn van de ander te respecteren en je eigen instrument zijn gepast in te zetten. Waarbij je, zoals Ignatius noteert in zijn vijftiende aantekening bij de Geestelijk Oefeningen, als de “wijzer van een weegschaal in het midden blijft”. Ascetisch begeleiden met je handen op de rug is ook hier de kunst.
In het roepingsverhaal van Samuel (1 Sam 3, 1-10) stuurt Eli Samuel een derde maal terug met woorden die Samuel helpen in het ontvankelijk worden voor God: “Spreek, Heer, uw dienaar luistert”. Eli laat de ruimte open, geeft Samuel een “proceswoord” mee, waardoor Samuel kan thuiskomen in een houding van ontvangen die hem helpt te luisteren naar wat God te zeggen heeft. Eli geeft geen “inhoudswoord” mee, hij vertelt Samuel niet wat God hem te zeggen heeft. Zo is ook de pastoraalsupervisor een rolmodel die een reflectieve beroepshouding centraal stelt, veel meer dan het pastorale beroep als dusdanig. Voor dit laatste kunnen studenten terecht bij de werkbegeleiders, ervaren pastores die als pastoraal rolmodel fungeren. Als supervisor blijf je sober met je inhoudswoorden, om je vooral te concentreren op je proceswoorden zodat het instrument zijn van de ander tevoorschijn kan komen.
Besluit
De ene supervisiepraktijk is de andere niet, net zoals het ene supervisietraject het andere niet is. Deze bijdrage heeft een vorm laten zien van een pastorale supervisiepraktijk en van een sessie, waarin zowel wie begeleidt als wie begeleid wordt een uniek leerproces doorlopen. Supervisieleren is een leren van binnen naar buiten waarin de Geest stuwend werkzaam is. Van de supervisant vraagt dit gebeuren om zichzelf en de realiteit zoals die zijn te laten zien. Het Rijk Gods kan zich maar manifesteren in wat is, niet in wat we ons inbeelden dat is. Toch speelt verbeelding een belangrijke rol. Mijn ervaring in het ignatiaans contempleren heeft zijn weg gevonden naar de supervisiepraktijk, door supervisanten uit te nodigen hun praktijkervaring opnieuw voor hun ogen te laten afspelen, door hen een (andere) plaats in hun verhaal te laten innemen en hen de situatie opnieuw te laten ervaren. Het leerproces dat zo in gang wordt gezet, kan nog meer verdiept worden door de dialoog met het Rijk Gods perspectief in te brengen zoals dat doorklinkt in een goed gekozen Bijbelverhaal.
De begeleidingskunde van de supervisor heeft de kunst van de ascese nodig: dit wil zeggen als de ignatiaanse wijzer van een weegschaal in het midden blijven staan en geworteld blijven in een spirituele grondhouding van leegheid, zodat je blijft focussen op proceswoorden meer dan op inhoudswoorden. Zo kan de ander zich bewegen in een open ruimte waarin het pastoraal instrument fijner afgestemd kan klinken.
Deze open ruimte, dit huis zonder dak, heeft een stevig fundament. Het is een plek waar Gods gedrevenheid naar mensen zich manifesteert: zijn verlangen om supervisant en supervisor om te vormen naar zijn beeld en gelijkenis.
Frieda Boeykens is pastoraalsupervisor aan de faculteit Theologie en Religiewetenschappen van de KULeuven
en stafmedewerker pastoraal CCV Gent.