De grensgebieden van de Geest

De grensgebieden van de Geest

De opdracht van spiritualiteit vandaag door James Hanvey S.J. Religie en de wereldse samenleving: het zijn twee grote verhalen tegenover elkaar. Op dit kruispunt blijken de vier Apostolische Speerpunten van de Sociëteit van Jezus goed gekozen te zijn. Het komt er nu op aan om in die situatie opmerkzaam te onderscheiden.  

De opdracht van spiritualiteit vandaag

door James Hanvey S.J.

Religie en de wereldse samenleving: het zijn twee grote verhalen tegenover elkaar. Op dit kruispunt blijken de vier Apostolische Speerpunten van de Sociëteit van Jezus goed gekozen te zijn. Het komt er nu op aan om in die situatie opmerkzaam te onderscheiden.  

Een relaas van twee grote verhalen

Wie geeft vorm aan jouw verhaal? Wie bepaalt en schept jouw verhaal? Dit zijn belangrijke vragen voor ons persoonlijk en als deel van een gemeenschap. Want verhaal is macht, en wie ons verhaal vertelt, heeft de macht om ons leven te controleren en vorm te geven, om onze beperkingen, alsook onze dromen en mogelijkheden te bepalen. Het is in het verhaal dat het “ik” tot uitdrukking komt, ontdekt en gemaakt wordt.

Het evangelie is het grote verhaal; het is het verhaal waarin God ons zijn eigen verhaal in Christus vertelt, en ons uitnodigt dat verhaal binnen te gaan. Het is het grote, open verhaal van Gods liefde waardoor wij onze waarheid en de waarheid van onze wereld gaan zien. God leidt ons verhaal in een nieuw leven: het onuitputtelijke mysterie van het leven dat de Drie-ene God is. De paus identificeert dit terecht, net als de heilige Ignatius in de eerste week van de Geestelijke Oefeningen, als het genezende, herstellende en bevrijdende verhaal van de Goddelijke Barmhartigheid.

De seculiere wereld heeft ook haar verhalen. Voortdurend is zij verwikkeld in een zelfvertelling, in een poging haar eigen visie en bestemming te bepalen, en een deel daarvan brengt verhalen tegen religie met zich mee. In zekere zin kunnen seculiere verhalen zich voordoen als een verlossingsleer, waarin een bepaalde versie van de vervulling en het welzijn van de rationeel autonome persoon in de plaats is gekomen van de vereniging met God.

De twee dominante krachten in de seculiere verlossingsleer zijn het geloof in wetenschappelijke vooruitgang – meestal goedaardig – en autonomie. De mechanismen om deze “redding” te bereiken komen samen in het geloof dat de wetenschap onze problemen kan oplossen en de wereld veiliger en welvarender kan maken. Dit gaat gepaard met het geloof in het vermogen van de democratische rede om die nationale en internationale structuren tot stand te brengen die een vreedzaam bestaan waarborgen en de kwetsbaren beschermen.  De andere dimensie is die van de economie. Via het marktmechanisme genereert en verdeelt de economie welvaart ten voordele van alle geledingen van de maatschappij. Dit zijn allemaal hoekstenen van het geloof van de seculiere moderniteit in haar eigen progressief en verlichtend vermogen om de toekomstige welvaart en het welzijn van de mensheid veilig te stellen. Het Antropoceen is hier een triomf van de menselijke wil en het menselijk intellect. De mens- en natuurwetenschappen hebben het bovennatuurlijke uit ons leven en onze verbeelding verdreven, hoewel de terugkeer ervan in exotische en onschuldige “primitieve” of overgebleven culturele praktijken getolereerd kan worden.

In deze seculiere visie is religie op zijn best een privéaangelegenheid en op zijn slechtst een hindernis voor menselijke vooruitgang. De leerstellingen van religies hebben geen waarheidswaarde; hun visie op de wereld is een misleidende en belemmerende mythe; hun praktijken en overtuigingen houden mensen tegen om hun vrijheid te verwezenlijken. Vaak wordt religie gebruikt om sectoren van de samenleving te discrimineren, gebaseerd op de vooroordelen tegen “primitieve” wereldbeelden die niet langer een plaats kunnen hebben in een moderne ontmythologiseerde wereld. Er moet een noodzakelijke zuiverende ontnuchtering plaatsvinden, zodat we opnieuw betoverd kunnen worden door de wonderen van de wetenschap en de verworvenheden van de menselijke geest.

Wat vaak niet erkend wordt, is dat het seculiere zijn eigen versie heeft van rechtvaardiging door geloof alleen, behalve het geloof in de auto-perfectie van de mensheid. Natuurlijk kan dit seculiere sola fide zelf onder een zuiverende kritiek komen te staan. Er ontstaat dan een soort nihilistisch humanisme dat aanvaardt dat er geen blijvende genezing is voor de menselijke corruptie. Het is ironisch dat dit standpunt in feite een augustijns realisme inhoudt over de menselijke conditie zonder genade. Het beste is het kwaad te beteugelen en te beperken in plaats van het af te schaffen of uit te drijven door middel van rede en wetenschap.

Dit seculiere meta-verhaal over religie kan ook worden geïnternaliseerd door degenen onder ons die gelovig zijn. Hoewel we de eenvoudige karikaturen van ons geloof kunnen verwerpen, kunnen we ook de geldigheid van haar kritiek op sommige vormen van religie erkennen. Vaak zal deze kritiek versterkt worden door de zeer zichtbare wonden van een institutionele kerk – misbruik, eigenbelang, bezorgdheid om macht en invloed. We kunnen niet ontkennen dat we met dergelijke spanningen en verdeeldheid leven, vooral omdat die juist opduiken als reactie op dit invloedrijke seculiere verhaal. En hoewel de postmoderniteit veel aspecten van dat verhaal in twijfel kan trekken als een strategie van verzet tegen de gevestigde machten, biedt zij zelf geen samenhangend alternatief.

Het gevaar voor de Kerk, zoals voor elke groep die onder druk staat, is toe te geven aan de verleiding om de gelederen te sluiten. Theologie (en traditie) kunnen hier gemakkelijk verworden tot ideologie die wordt gebruikt om een zuiverheid en kracht op te eisen tegen hen die “bezoedeld” zijn door de seculiere wereld en haar waarden. De verleiding voor de Kerk is zich te positioneren als de “inwonende vreemdeling” of haar antwoord te idealiseren in pseudo-apocalyptische beeldspraak. Hier heeft God een speciale engel aangesteld om de weg van isolement en nostalgie te versperren: “Waarom zoekt gij de levende bij de doden?”

Evenzeer bestaat het gevaar dat de Kerk het seculiere verhaal zozeer aanvaardt, dat ze toestaat om voor God een “no-go area” aan te geven. Dit bekrachtigt simpelweg iets waarvan we weten dat het onjuist is, want God kan niet uitgesloten worden van de wereld die God geschapen heeft. Mensen kunnen God afwijzen, of God vergeten, of proberen Christus in diskrediet te brengen; dit alles maakt deel uit van de geschiedenis van de Kerk – inderdaad, de missie van de Kerk wordt er alleen maar levendiger en urgenter door. We mogen die seculiere “theologie” van wat God wel en niet kan doen, niet aanvaarden. De engel van de Boodschap aan Maria spreekt niet alleen tot haar, maar tot ons allen en tot de Kerk in elke tijd: “Niets is onmogelijk voor God”. De Kerk is geen instituut dat zich moet bekommeren om haar eigen voortbestaan. Zij is niet onze schepping, maar die van de Heilige Geest, die zelfs in onze tijd nieuw leven voor Gods volk aan het voorbereiden is.

Toch herinnert Hans Urs von Balthasar ons eraan, dat Gods plan er niet in bestond om de Kerk te verlossen: “het ging er altijd om de wereld te verlossen”. De Kerk kan niet worden “opgesloten” door het wereldlijke of in een zelfgekozen isolement gaan uit angst voor verontreiniging. Integendeel, zij is gericht op de wereld; zij heeft geen ander bestaan dan dat in deze wereld, ook al leeft zij vanuit de visie dat het Koninkrijk nog in wording is.

Voor de liefde van de wereld

Alleen Christus heeft het leven waar de seculiere wereld naar verlangt, maar niet voor zichzelf kan maken, hoe machtig zijn wetenschap en zijn vooruitgang ook zijn. Zoals wij in het sacrament van het doopsel vieren, vitam eternam is dit leven in Christus dat de Kerk voor de gehele mensheid voorhoudt: “Het eeuwige leven, dat is dat zij u kennen, de enige ware God, en hem die u gezonden hebt, Jezus Christus.” (Joh 17, 3-4) Met deze levensbron als middelpunt verkondigt de Kerk Gods onvoorwaardelijke uitnodiging aan elke cultuur (Jes 55, 1-2).

Vanuit dit perspectief kunnen we beginnen inzien hoe belangrijk het is om ons begrip van het wereldlijke niet uitsluitend te baseren op wat het over zichzelf zegt. Zijn eigen zelf-verhaal is te eng en te beperkend. Natuurlijk zijn er veel belangrijke en waardevolle zaken in onze hedendaagse culturen die echte vooruitgang markeren, maar er is ook het gevaar van een reducerend humanisme. Deel van de zending van de Kerk is niet het wereldlijke te overwinnen of te verslaan, maar het ook te bevrijden, zodat ze het goede kan bereiken waarnaar ze werkelijk streeft. Deze opdracht is prachtig verwoord in Lumen Gentium 17:

Door haar arbeid weet de Kerk al wat er aan goeds ligt verborgen in het hart en de geest van de mensen of in de eigen riten en culturen van de volken, niet alleen te behouden, maar te genezen, te veredelen en tot volmaaktheid te brengen, tot eer van God, tot beschaming van de duivel en tot geluk van de mens.

We kunnen zien dat hier een vitale opdracht ligt voor christelijke spiritualiteit. Want zij is vaak het aanspreekpunt voor mensen die ofwel beducht zijn geworden voor de institutionele religie, ofwel de geestelijke verarming van een materialistisch, reducerend secularisme en een vervlogen postmoderniteit hebben onderkend. Hier hebben we behoefte aan een spiritualiteit aan de grenzen – zowel de grenzen binnen de Kerk als die tussen de geloofsgemeenschap en de seculiere wereld. In die gebieden van de wereld waar religie niet gemarginaliseerd is, maar zeer nadrukkelijk aanwezig in het publieke forum, en waar het christendom zelf een minderheidsgeloof is, staat spiritualiteit ook aan de grenzen van ontmoeting en heeft ze een belangrijke taak.

Toch is dit geen spiritualiteit zonder vorm of centrum. Het zal altijd een spiritualiteit zijn die voortkomt uit het leven van de Heilige Geest, in het besef dat zij ten dienste staat van Christus en de Kerk, zonder op enigerlei wijze haar creativiteit, verbeeldingskracht, veerkracht en aanpassingsvermogen te verliezen. Zo’n christelijke spiritualiteit weet dat zij altijd leeft binnen het mysterie van Gods drie-ene heilzame liefde; binnen het mysterie van een God die weigert de wereld aan haar afgoden en illusies over te laten – zo is Gods trouw verzegeld tot in de eeuwigheid in Christus. Het is een spiritualiteit die elke utopische droom of perfectionistische mythe toetst aan de realiteit van het kruis. Dit is de grens van God. Ze loopt door elk moment van de geschiedenis en door de vergetelheid van elke samenleving. Het kenmerk van een waarlijk bevrijdende spiritualiteit is haar afwijzing van elke “goedkope genade” en haar weigering om de aard van het geloof en zijn oproep tot bekering te verhullen of te minimaliseren.

Een seculiere spiritualiteit

Zij die elke band met de institutionele godsdienst verwerpen of er afstand van nemen, kunnen zichzelf desondanks nog steeds als “spiritueel” omschrijven. Slechts ongeveer 30 procent van degenen die zichzelf identificeren als “nones” (“zonder kerkelijke binding”) beschouwen zichzelf als atheïst of agnost. Dit is nogal opmerkelijk gezien de kracht en de alomtegenwoordigheid van het seculiere verhaal en de cultuur daaromheen.

In een poging om een idee te krijgen van de kenmerken van seculiere spiritualiteit, heeft Peter Van Ness een nuttige omschrijving aangereikt: “Seculiere spiritualiteit weerspiegelt een poging om de optimale menselijke ervaring te situeren binnen een niet-religieuze context van existentiële en kosmische zingeving.” Uitgaande van deze algemene definitie kunnen we enkele sleutelkenmerken van deze spiritualiteit schetsen. Die kunnen worden gewijzigd en aangevuld, maar dit lijken de belangrijkste te zijn:

    • Seculiere spiritualiteit is weloverwogen eclectisch.
    • Er is een afwijzing van de westerse opvatting over “zonde”. Dit betekent niet dat men vervreemding, geweld, wraak en haat, die het menselijk handelen kenmerken en patronen vormen binnen onze samenlevingen, ontkent. Het is veeleer de theologische interpretatie van zonde, en de daarmee gepaard gaande genade, die niet wordt aanvaard. In plaats daarvan is er een therapeutisch model en een taal die de nadruk legt op zelfbevestiging, creativiteit en het overwinnen van een gebrekkig of beperkt zelfbewustzijn, enzovoort.
    • Er is geen sterke betrokkenheid in een leven na de dood als zodanig. Hoewel er in het taalgebruik sprake is van enige hoop in een “leven na de dood”, evenals van dankbaarheid, – “Daarboven zien wij elkaar weer” – draagt dit geen metafysische claims. Veeleer ligt de nadruk op het immanente leven, het leven van nu: welzijn en een gevoel van kosmische harmonie, van deel uitmaken van het geheel – een verlangen naar “goedheid” in al zijn dimensies. Hoop is beperkt tot deze wereld en het goede waaraan we bij leven hebben bijgedragen en waarvan we hopen dat het na onze dood zal voortduren. Het oordeel wordt gevonden in de kwaliteit van onze nalatenschap en niet in een of andere eeuwige rechtbank van Goddelijke Gerechtigheid. Ook hier kunnen we opmerken dat het probleem van de “theodicee” is weggenomen. De wereld wordt aanvaard zoals hij is: een plaats van schoonheid en mogelijkheden, van toevalligheden en beproevingen, van een complex vloeiend samenspel van goede en kwade krachten, natuurlijke en menselijke. De morele moed om de balans naar het goede te doen overslaan, zelfs in het aangezicht van beproevingen en rampen, is de morele strijd die de mensheid moet leveren. Dit kan worden bedorven tot lust tot overheersing enzovoort, maar het oordeel over deze destructieve daden ligt bij de rechtbank van de menselijke opinie en de historische afrekening. Geschiedenis is een morele activiteit in “deze wereld” en wordt altijd herzien.
    • Er is terughoudendheid ten aanzien van de absolute waarheid. We leven in een tijdperk met een overvloed aan informatie en hebben via het internet ongeëvenaarde toegang tot vele beweringen en autoriteiten. “Waarheid” wordt vaak gezien in termen van persoonlijke en subjectieve ervaring; ze is veranderlijk en incidenteel. Zelfs de wetenschap wordt voortdurend herzien. Wij zijn eraan gewend in meerdere werelden te leven met meerdere waarheden, of die nu virtueel, gekwantiseerd of newtoniaans zijn. Natuurlijk betekent dit niet dat mensen niet bezorgd zijn over de waarheid. Het is gewoon zo dat eerst het historisch bewustzijn en vervolgens het postmodernisme hen hebben gemaakt tot geraffineerde lezers van waarheidsclaims en autoriteiten, of die nu wetenschappelijk of religieus, politiek of cultureel zijn. Waarheid is een functie van macht. De vraag is niet “Wat is waar?”, maar “Wiens waarheid is het?”
    • Er is een zoektocht naar waarde en betekenis. We kunnen niet langer de “grote verhalen” van de religie of de seculiere verlichting accepteren. Toch verdwijnt het verlangen om betekenis te vinden niet (pace Samuel Beckett). We zien dat in de grote acties voor humanitaire doelen. Ondanks dat weten wij hoe kwetsbaar deze voorbeelden zijn wanneer mededogen en solidariteit tegenover vermeende nationalistische belangen komen te staan. Een seculiere spiritualiteit zal vaak een zoektocht weerspiegelen naar een transcendent of hoger doel. Het kan mensen motiveren om offers te brengen voor degenen van wie zij houden of die zij waarderen, voor het land en zelfs voor de organisaties waarvoor zij werken. Wij mogen dit mysterieuze vermogen tot opoffering, dat een plotseling licht werpt op de grootte van de menselijke ziel, nooit onderschatten.
    • Ecologie is een van de belangrijkste inspiratiebronnen geworden van de seculiere spiritualiteit. Hier uit de spiritualiteit zich ook als een politieke stroming in haar zorg voor het behoud van de biosfeer, in de “Green New Deal” en in de erkenning dat ons welzijn diep verweven is met dat van de hele planeet, “ons gemeenschappelijk huis”. Dit leidt tot een ethische houding die oproept tot verantwoordelijkheid, niet alleen voor het menselijk welzijn maar voor dat van de hele planeet, en die niet alleen een oprechte en diepe bezorgdheid voor duurzaamheid vertegenwoordigt maar ook een verlangen naar verbondenheid – een tegengif voor ons vervreemd en ontworteld stedelijk bestaan.
    • Onze hedendaagse cultuur kent ook een zoektocht naar verbondenheid en saamhorigheid, die zich uit in de ontwikkeling van een geworteld zijn in een plaats of gemeenschap, of zelfs in veranderlijke onlinegemeenschappen. De sociale en informatieve online media creëren een heel ander soort ruimte waarin “informatie” beschikbaar is en relaties kunnen worden gevormd. Ze veranderen onze manier van werken, relaties aangaan, begrijpen en oordelen; ze zijn meer dan alleen een instrument, maar een hele omgeving die tussen het zelf en de werkelijkheid bemiddelt.

Creëren van identiteit in seculiere spiritualiteit: zoekers, bewoners, pelgrims en bekeerlingen

Het is nuttig te herkennen hoe de kenmerken van seculiere spiritualiteit aanwezig zijn bij de vorming van de manier waarop mensen zich identificeren. Robert Wuthnow maakt een onderscheid tussen “zoekers” en “bewoners”:

Een spiritualiteit van zoeken legt de nadruk op onderhandelen: individuen zoeken naar sacrale momenten die hun overtuiging dat het goddelijke bestaat versterken, maar deze momenten zijn vluchtig; in plaats van het territorium te kennen, verkennen mensen nieuwe spirituele vergezichten, en het kan zijn dat ze moeten onderhandelen tussen complexe en verwarrende betekenissen van spiritualiteit.

Zoekers zijn tevreden met veranderlijke omstandigheden en wensen niet echt gebonden te zijn aan een absoluut verhaal.  Vaste bewoners daarentegen zijn mensen die het heilige willen ervaren via religieuze tradities en gemeenschappen. Zij zijn blij dat hun leven wordt geordend door sacrale vieringen en rituelen, gebruiken en praktijken.

Hoewel Wuthnow zich bezighoudt met patronen van spiritualiteit in de Verenigde Staten zijn deze niet verschillend van die welke de Franse godsdienstsocioloog Danièle Hervieu-Léger heeft geschetst in Le pèlerin et le converti (de pelgrim en de bekeerling). De “pelgrim” is eclectisch en bouwt zijn identiteit op uit een verscheidenheid van verschillende spirituele tradities en bronnen. Er is geen verbondenheid met een gemeenschap of een vaste religieuze levensorde als zodanig, hoewel de “pelgrim” er een kan ontwikkelen. De “bekeerling” is iemand die ervoor kiest te behoren tot een religieuze gemeenschap, met vaste tijden en praktijken, codes en leringen, zoals de islam, het jodendom of het katholicisme. In beide gevallen echter is de identiteit zelfgebouwd: gekozen en gecreëerd vanuit persoonlijke autonomie.

Het kruispunt van Kerk en wereld

De kenmerken en soorten van seculiere spiritualiteit die ik zojuist heb geschetst, zullen voor ons niet nieuw zijn. Wat opvalt, is dat deze “types” niet beperkt zijn tot de seculieren. Ze zijn kenmerkend voor al diegenen die een spiritueel leven proberen te leiden, of ze zich nu identificeren met een geloofsgemeenschap of niet. Het feitelijke onderscheid tussen de spiritualiteit van gelovigen en van hen die formele religie afwijzen is misschien vloeiender dan we zouden denken. Ik denk dat we deze “types” in ieder van ons kunnen terugvinden: soms zijn we zoekers en soms bewoners en zelfs binnen onze tradities kunnen we beide zijn. In veel opzichten is het een kenmerk van de ignatiaanse traditie om zowel een “zoeker” als een “bewoner” te zijn, een pelgrim en een bekeerling. Wij kunnen en mogen nooit grenzen stellen aan de vrijheid van Gods genadige Geest.

Hoewel ze een bepaalde westerse vorm mogen hebben, drukken deze types ook een diepere beweging in de menselijke geest uit, die het wereldlijke niet kan uitwissen. Het is de onrust die Augustinus zo scherpzinnig onderkende, en het is ook meer dan dat. Het is niet alleen een verlangen naar het Absolute, maar een verlangen naar een ontmoeting met een werkelijke God, een God die ons kent in al onze goedheid en in al onze lelijkheid. Dit is de God tegenover wie elke pretentie of zichzelf commercialiseren zinloos is. Zo’n God zal uiteindelijk ontsnappen aan onze constructies en ze ondermijnen, omdat deze God vrij is om God te zijn, vrij is om onvoorstelbaar te zijn, om te incarneren als een van ons. Uitgaande van het diepe inzicht van de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola dat God “in alle dingen zwoegt en werkt”, kunnen we nu waarderen wat de kern is van de missie of het apostolaat van de spiritualiteit, vanuit welke traditie zij ook haar inspiratie put. In dit soort werk is er een begenadigde ontmoeting met de Geest die alle dingen tot nieuw leven brengt. Wij kunnen de voorwaarden scheppen en de ondersteuning bieden, maar het is altijd een ontmoeting die van Gods initiatief afhangt. Als wij proberen die ontmoeting op de een of andere manier te fabriceren of te controleren, dan is het, hoe het er ook uitziet, een holle ervaring.

Onze cultuur vraagt om openheid, maar is meedogenloos in haar bespotting en oordeel wanneer zij ons naakt aantreft. Openbaring is geen bevrijding tenzij het gepaard gaat met respect, vergeving, vrijgevigheid en liefde. Wanneer God zijn goddelijkheid onthult, worden ook wij aan onszelf bekendgemaakt. Het is een van de meest verbazingwekkende openbaringen van de verrezen Christus dat Hij niet veroordeelt, beschaamt of beschuldigt, maar vertrouwt en zendt. Dit is de God die wij gevraagd worden zichtbaar te maken, niet in een comfortabele samenzwering met een moderne therapeutische gnosis, maar door een echte bevrijding die ons aanzet tot de praxis van waarheid, een genezende, verlossende en transformerende liefde. Dit is de God die we in de Oefeningen ontmoeten: hij laat ons geen genoegen nemen met zelfvoldane zekerheden, maar roept ons, zoals Lazarus, op vanuit onze graven tot een leven dat altijd “meer” (magis) is, een dienst die onze gewonde ziel en onze gewonde planeet heelt.

Interactieve missie

Als christelijk dienstwerk gehoor wil geven aan de roep van de Geest en als de ambtsdragers onze complexe, snel bewegende, onstabiele wereld willen dienen, moeten zij er met een contemplatieve opmerkzaamheid naartoe gaan. Om dit te kunnen doen moeten we ons eerst bewust zijn van onze eigen condities om aandacht te schenken aan cultuur: onze behoeften, vooroordelen, verwachtingen en hoop. Ik denk niet dat het onze taak is deze uit te bannen; ik betwijfel zelfs of dat wel kan. Door ons ervan bewust te zijn, kunnen we beter begrijpen hoe ze datgene waaraan we aandacht willen schenken, mogelijk maken, blokkeren of vormen.

Vanuit dit besef kunnen we beter begrijpen hoe we onze respons kunnen ontwikkelen en aanpassen aan de behoeften die we zien. De vrijheid om te veranderen – “bekering” – maakt deel uit van elke interactieve zending. Zij komt voort uit de prioriteit van Gods perspectief: hoe God naar ons kijkt in onze wereld en ons roept tot Gods verlossende actie. In Ignatius’ grote meditatie over de Menswording maakt dit al deel uit van het geschenk van de Geestelijke Oefeningen aan ons (GO 101). Hier toont Ignatius ons een Drie-eenheid die met liefdevolle aandacht kijkt naar de wereld in al haar toestanden en noden.

Terwijl ons geloof ons oproept tot een diepere liefde voor de wereld, biedt het ons ook een vruchtbare kritische distantie. Als we kijken zoals God kijkt, kunnen wij onder de oppervlakte het verlangen en het zoeken zien in het niet erkende hart van onze seculiere wereld. Hier moeten wij opmerkzaam zijn voor de zogenaamde verschuiving naar het “postseculiere”. Dit betekent niet dat de seculiere cultuur haar houding ten opzichte van religie wezenlijk heeft veranderd, maar alleen dat zij zich herpositioneert ten opzichte van haar eigen verhalende pretenties. Zij weet dat de rede haar grenzen heeft en dat wetenschap zowel voor kwade als voor goede doeleinden kan worden gebruikt.

Als wij echte dienaren van de Geest zijn, dan mogen we niet bang zijn om creativiteit te tonen en risico’s te nemen in ons geestelijk dienstwerk en in onze zending. Zoals “het onbeduidend en onwaardig knechtje” uit de beschouwing over de geboorte (GO 114), kunnen wij slechts personen bijstaan in hun nood. Wij kunnen meewerken met de genade die reeds aan het werk is in hun harten – wie zij ook zijn, in welke toestand zij zich ook bevinden, waarheen hun weg hen ook leidt. Natuurlijk zullen we veel dingen proberen; sommige zullen slagen, en vele zullen mislukken of niet voortduren. Dit is echter geen echte mislukking, het is het leven: op weg zijn met Christus. Het voortdurende zoeken om wegen van ontmoeting voor anderen te openen, betekent dat onze instellingen – onze spiritualiteitscentra en programma’s – een middel moeten zijn en niet het doel. Ik denk dat het altijd een uitdaging is om een voorliefde voor het “doel” te behouden in plaats van verstrikt te raken in het moment van het middel. Als we dat doen, staan we op het kruispunt van de Kerk en de wereld.

Er is geen ware ontmoeting met Christus mogelijk onafhankelijk van zijn Kerk. Wij weten allen hoezeer die Kerk genezing behoeft, maar net zoals wij in de seculiere wereld spirituele mensen zien die stralen van mededogen en moed, zo zien wij hen ook in de Kerk. We mogen niet blind worden voor het mooie, zij het gewonde en bange, hart van de Kerk waaraan Christus altijd trouw is. Hoe kunnen we diegenen tellen of meten die dagelijks getuigen van de heiligheid van de Kerk in hun daden van aanbidding en liefde, vooral voor hen die in nood verkeren (Mt 25, 31-46)? Niet alleen in haar leer en sacramentele leven, maar ook in het leven van de gelovigen realiseert de Kerk zich als het “universele sacrament van het heil” (Lumen Gentium 1-7). Die gelovigen zijn het bewijs van het inwonen van de Heilige Geest, die nooit zal wijken van het mystieke Lichaam van Christus.

Het voeden van de genade om te kiezen.

Er is een mooi en diepgaand principe, dat vaak wordt toegeschreven aan de heilige Augustinus – nemo credit nisi volens – niemand gelooft tenzij hij ervoor kiest. Met andere woorden, geloof vereist niet alleen een daad van intellectuele instemming, maar toestemming, het “ik doe” en “ik wil” van de vernieuwing van de doopbeloften met Pasen. We moeten willen geloven.

Zoals we gezien hebben, zijn de voorwaarden voor dit verlangen al in ons aanwezig en zullen ze zelfs in onze seculiere culturen tot uitdrukking komen. Maar het verlangen heeft een voorwerp nodig, een echte God, een persoon, die het verlangen aantrekt, waarin het kan geloven en voldaan wordt – weer die beweging van de onrust. Hoe degelijk, subtiel of overtuigend onze uiteenzettingen en argumenten voor het geloof ook klinken, zij zullen niet slagen, tenzij wij verliefd worden op de persoon van Christus. Want Hij is de waarheid die ons verstand en ons hart bevredigt. In een diepzinnige passage uit de Verklaring over de godsdienstvrijheid van het Tweede Vaticaans Concilie komen we Augustinus’ beginsel weer tegen in een moderne vorm: “de waarheid (legt) zich alleen maar (op) door de kracht van de waarheid zelf, die met zachtheid en tevens met kracht bezit neemt van de geest” (Dignitatis Humanae 1).

Ik geloof dat dit niet alleen een leidend beginsel is voor ons verstand en voor onze politiek, zowel kerkelijk als wereldlijk; het is ook een theologisch beginsel. Zo werkt de genade zelf; zo werkt Christus, niet door dwingende macht of angst, maar door liefde, een gekruisigde liefde. Het is deze God van liefde, deze waarheid, waardoor alle geestelijke ambten zouden moeten geconditioneerd worden. Het houdt een diep respect in voor iedere mens die zich aan ons toevertrouwt, in de Kerk en in de Sociëteit van Jezus; en natuurlijk vereist het van onze kant een groot geloof in de werking van de Heilige Geest en in de openheid van de menselijke persoon, hoe resistent of gekwetst die ook moge zijn. Wij zullen de aantrekkingskracht van Christus niet kunnen tonen als wij die niet ook zelf hebben ontdekt en hebben toegelaten dat zij onze manier van werken en het kader van ontmoeting die wij bieden, vormgeeft.

De “Wereldwijde Apostolische Speerpunten” als plaatsen van ontmoeting

In de Geestelijke Oefeningen wijst Ignatius ons steeds op onze verlangens, id quod volo, opdat deze afgestemd op en gegrond zouden zijn in de verlangens van God. Ik geloof dat dit ook het doel is van de Wereldwijde Apostolische Speerpunten van de Sociëteit van Jezus. Het zijn de wegen die de jezuïeten willen volgen en die ons naar het hart van onze wereld en onze culturen brengen. De werkwoorden – de weg wijzen, meelopen, begeleiden en meewerken – geven ons de sleutel daartoe.

Eerlijk gezegd leken de Wereldwijde Apostolische Speerpunten, toen ze voor het eerst werden gepresenteerd, een beetje gewoon. “Doen” wij ze niet al in een of andere vorm? Vaak verwachten we van een onderscheidingsproces – en de Wereldwijde Apostolische Speerpunten zijn het resultaat van een uitgebreid proces – dat er iets anders tevoorschijn komt. Of dat we op zijn minst iets bijzonders zullen ervaren, enkele charismatische vonken! Het feit dat deze voorkeuren al vertrouwd waren, lijkt mij te wijzen op een moment van bevestiging en verheldering op dit moment van het leven van de jezuïetenorde. Het wijst ook op een overeenkomst met de visie van paus Franciscus omtrent de vernieuwing van de Kerk en haar zending. Vreemd genoeg denk ik ook dat ze de roep van de Geest vanuit onze wereld bevatten, die ons oproept om deze niet spectaculaire maar tegelijk revolutionaire wegen van ontmoeting te bewandelen, samen met hen die dorsten naar God, de armen en degenen die niet meetellen in onze samenlevingen, de jongeren en de planeet zelf, die gebukt gaat onder de last van onze achteloosheid en uitbuiting. In zekere zin zien we dat de Universele Apostolische Voorkeuren de wegen van de zaligsprekingen zijn, onze weg ten dienste van het Koninkrijk dat al in ons midden is, hoewel het “geheim en verborgen” is (1 Kor 2,7). Daarom kunnen zij punten worden waar de Geest ons vindt, plaatsen van ontmoeting.

Ondanks hun vertrouwdheid vereisen zij ook een nieuwe manier van handelen. Als zij de roepstem van de Geest zijn, kunnen wij niet op voorhand antwoorden formuleren. Wij moeten de tijd nemen om te luisteren voorbij het lawaai – ons eigen lawaai evenzeer als dat van de seculiere wereld zelf. Hier kan dat wat we geleerd hebben in ons spirituele pastoraat de norm worden: het vermogen om geen agenda op te leggen, maar om aandacht te hebben voor de verlangens die mensen uiten of moeizaam proberen te uiten, om onder de oppervlakte te luisteren naar de diepe stromingen van de Geest en waarbij we de vrijheid moeten hebben om ze te volgen.

Onderscheidende opmerkzaamheid

Het is geen toeval dat de praktijk van onderscheiding, niet alleen voor de Sociëteit van Jezus maar voor de Kerk, in het middelpunt van de belangstelling is komen te staan. In zijn geschriften en in zijn manier van leiding geven, heeft paus Franciscus het tot een deel van het vocabulaire van de Kerk gemaakt. Hij heeft zeker gelijk als hij deze praktijk als essentieel beschouwt voor elke vernieuwing. Toch is het een grote uitdaging, omdat onderscheiding een Kerk en een Sociëteit van Jezus terugvindt die door de Geest geleid worden.

Bedachtzaamheid en onderscheidingsvermogen

Het is nuttig om het verschil te zien tussen onderscheiding en de belangrijke oefening van bedachtzaamheid. In de hedendaagse Engelstalige cultuur heeft “bedachtzaamheid” de betekenis van “voorzichtig” of weloverwogen en risicomijdend. Bedachtzaamheid is echter een vorm van praktische wijsheid die wij dagelijks gebruiken bij onze normale besluitvorming. Het is een zeker praktisch oordeel omtrent de beste middelen voor een bepaald doel of goed. Zij komt voort uit kennis en ervaring, en zij tracht de mogelijkheden af te wegen en de gevolgen te meten in een bepaalde situatie of mogelijke toekomstige situaties, zodat de beste handelwijze kan worden gekozen. Het is niet zozeer voorzichtig of risicomijdend gedrag, als wel het vermijden van roekeloze beslissingen die het beoogde resultaat ondermijnen. Hoewel sommigen het van nature bezitten, kan het verworven worden door voorbeeld, oefening en lering. De meeste beslissingen die we nemen en de oordelen die we vellen zijn oefeningen in bedachtzaamheid, of we hopen tenminste dat ze dat zijn!

Onderscheiding als een theologische handeling

Onderscheiding mag dan vaak bedachtzaamheid vereisen bij het afwegen van een situatie of een handelwijze, het is in wezen een theologische handeling, omdat het alle dingen tracht te zien binnen Gods handelen en doel. We kunnen zien hoe Ignatius’ Uitgangspunt en fundament altijd de context voor onderscheiding is: alle geschapen dingen en omstandigheden bekijken met het oog op ons uiteindelijke doel. Dit is niet alleen een theoretische stelling, het is de praktijk van het christelijk leven, vooral dat van de Sociëteit van Jezus. Met andere woorden, onderscheiding heeft te maken met redding; het gaat over de manier waarop wij onze vermogens en ons handelen gebruiken binnen alle toevalligheden van ons bestaan en onze geschiedenis, om de genade van onze redding te beleven en God te verheerlijken. Dit is niet alleen een wezenlijk deel van onze zending, Christus dienen in de verlossing van de wereld, maar het heiligt ook die zending. Zo zien we dat onderscheiding de kern uitmaakt van het christelijk leven. Het hoort bij elke christen. Alles wat we echt moeten weten over onderscheiding wordt ons gegeven in de eerste smeekbeden van het Onze Vader, de basis van het Uitgangspunt en fundament.

Het gebed van onderscheiding: Onze Vader.

De genade die in de Heilige Geest wordt gegeven, is God te kennen als onze Vader – “Abba” – en rechtstreeks met God te spreken als een zoon of dochter. Gods naam verheerlijken en heiligen is reeds de komst van het Koninkrijk; want waar God werkelijk regeert in onze harten en geesten wordt het grote Shema Yisrael beleefd en vervuld: het Koninkrijk is gekomen, hemel en aarde zijn verzoend in de verkondiging van Gods soevereiniteit.

Dit is het hart van de christologie: het is het centrum van Christus’ persoon en zending, om te verheerlijken en verheerlijkt te worden door de Vader in de gave van de Heilige Geest. Zo is het voor iedere christen. Daarin zijn wij niet alleen zijn leerlingen, wij leven in Hem en delen in zijn zoonschap door de genade. Dit is de ene handeling waarin al onze handelingen bestaan, waaruit zij voortkomen en waarnaar zij terugkeren; het ware moment waarop de contemplatie beleefd wordt in handelingen die Gods heerschappij tonen, in het “nu” van deze wereld. Het gebed “Uw Rijk kome” wordt verhoord in ons en in de transformatie van de wereld wanneer deze het rijk wordt van Gods heerschappij.

Als we het zo opvatten, zien we dat onderscheiding niet alleen een theologische maar ook een eschatologische daad is: het plaatst ons onder Gods wet en maakt ons tot dienaren en getuigen van de heilseconomie van Gods genade. De horizon van de onderscheiding is niet louter praktisch verstand of kennis. Zij leeft binnen de sapientia of wijsheid van het hele heilsgebeuren: dit is de lens waardoor wij de wereld gaan zien – haar uiteindelijke doel en heerlijkheid – en waarop al onze handelingen zijn gericht.

Ik beschouw dit als de transformerende hermeneutiek van de beschouwing over de Menswording in de tweede week van de Geestelijke Oefeningen: “een innerlijke kennis van de Heer, die voor mij mens is geworden is” (GO 104). Het is een kennis die wordt gegeven in en door het geloof. Zij zal niet begrepen worden door een wereld die zelfvoorzienend is. Dit is het “meer” dat het geloof de wereld brengt; zonder die kennis is de wereld verloren en kan zij zichzelf slechts zien als vluchtend voor de afgrond van het nihilisme. Zelfs als er beslist wordt over iets dat eigenlijk betrekkelijk klein is, wordt de onderscheiding altijd gemaakt met een aandacht en een verlangen om samen te werken met of het instrument te zijn van de Heer die actief is om alle dingen tot volheid van leven te brengen. Onderscheiding is dus een daad van liefdevolle aandacht en zelfgave, een vrije beweging in dienstbaarheid aan God en aan de wereld. Zij leeft in nederigheid en armoede, in absolute afhankelijkheid van de goddelijke zorg: “Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze zonden.”

De Universele Apostolische Speerpunten (of voorkeuren) eisen van ons deze houding van voortdurende onderscheiding. We beginnen met nederige liefdevolle aandacht voor de stem van de Geest die tot ons spreekt in de armen en gemarginaliseerden, in de generaties die hunkeren naar een vaste hoop en een toekomst die zin en doel kan geven aan hun bestaan, in de natuurlijke wereld die op zoveel manieren tot ons roept om met haar in harmonie te leven.

Onderscheiding als vrijheid

In het hart van deze gezindheid ligt een vrijheid. Het is onze vrijheid in actie als een ware ek-stasis in een geordende liefde voor God en alles wat God gemaakt heeft. Ons verlangen wordt gezuiverd en geheeld tot een hartstochtelijk verlangen naar het goede voor de ander, wat Gods glorie is. Dit heeft twee dimensies: ten eerste, de vrijheid om aandacht te schenken zonder vooraf een kader op te leggen dat zou bepalen wat we vinden of hoe we oordelen; ten tweede, de vrijheid om te reageren en ons aan te passen aan wat gehoord en ontdekt wordt in het aandachtig luisteren.

Deze vrijheid belichaamt opnieuw de vrijheid van het Uitgangspunt en fundament (GO 23), maar deze keer vertaald van de persoonlijke dimensie naar die van ons dienstwerk en onze zending. Als onderscheiding geplaatst wordt binnen de dynamische werking van Gods openbarende en verlossende liefde, moet het een vrijheid zijn die zich aanpast en antwoordt. Het vergt van ons de kwaliteit van iedere pelgrim om te improviseren naar gelang de omstandigheden. Deze vrijheid is de bron van een vruchtbare creativiteit, maar vraagt ook dat wij de waarden onderzoeken die in onze werken en instellingen verankerd zijn, en die zo gemakkelijk en onmerkbaar tot een doel verworden in plaats van een middel.

Onderscheiding betekent dat wij zowel een institutioneel als een persoonlijk onderzoek moeten doen. Op die manier wordt onderscheiding een habitus van de liefde: zij kent haar zwakheden en haar hindernissen, ze herkent de patronen van misleiding die de vijand zal aanwenden, maar zij tracht die juist te kennen om meer te kunnen liefhebben en dienen. Er kan geen effectieve onderscheiding zijn zonder onze reis – vooral institutioneel – door de Eerste Week. Al ons dienstwerk valt onder de Overweging over twee standaarden en de Overweging over drie wijzen van nederigheid, want de vijand kan ons strikken in onze eigen webben. Wanneer deze meditaties voor ons praktijk worden, vooral de Drie wijzen van nederigheid, bevrijden zij ons en dagen zij ons uit,  tot een diep geloof en vertrouwen: “Vader, in uw handen beveel ik mijn geest.” Kunnen onze ambten en onze instellingen dit zó bidden, en zonder voorbehoud verlangen?

bron: The Way 60/2 (april 2021)
vertaling:  Cees Aldewereld

James Hanvey (°1951), lid van de Britse jezuïetenprovincie, is theoloog.
Hij werkt bij het algemeen bestuur van de jezuïeten in Rome.

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel