De relatie met Christus in de Geestelijke Oefeningen

De relatie met Christus in de Geestelijke Oefeningen 1

Het gaat in de Geestelijke Oefeningen boven alles om een groeiende relatie en een innerlijke vertrouwdheid met Jezus Christus. Johanna Schulenburg beschrijft deze evolutie in de Christusrelatie op een indringende en methodisch overtuigende manier.

Het gaat in de Geestelijke Oefeningen boven alles om een groeiende relatie en een innerlijke vertrouwdheid met Jezus Christus. Johanna Schulenburg beschrijft deze evolutie in de Christusrelatie op een indringende en methodisch overtuigende manier.

Door Johanna Schulenburg C.J.

De Kerk verliest vandaag – naast veel andere zaken – ook de relatie met Jezus Christus. En misschien verliest ze juist om die reden die vele andere zaken. Vooral verliezen de christenen een toegang tot hun eigen identiteit die juist gebaseerd is op hun relatie met Jezus Christus.

“Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?”, is de vraag die Jezus aan zijn leerlingen stelt (Mt 16,15), waarop Petrus antwoordt dat Hij “de Christus is, de Zoon van de levende God” (Mt 16,16). Daarop krijgt hij van Jezus zijn toenaam “Petrus, de rots waarop Ik mijn Kerk zal bouwen” (Mt 16,18).

Waarachtige kennis van God gaat immers altijd ook gepaard met een begrip van de eigen identiteit. “Het Ik ontstaat in zijn relatie met Gij”, stelt Buber, waarmee hij aangeeft dat de eigen identiteit zich modelleert naar de relatie met de ander.

Een persoonlijke relatie met Christus

Men kan alsmaar vaker vaststellen dat in het kerkelijk pastoraal aanbod een persoonlijke relatie met God, respectievelijk met Jezus Christus, ontbreekt. De mensen zouden “iets moeten beleven”, niet “iemand ontmoeten”.

Men denkt na over de tekenen van het kerkelijk verval en hoe men daarop kan reageren. Men zoekt naar manieren hoe deze erosie te stoppen of hoe men de Kerk weer aantrekkelijk kan maken. Maar wat dan wordt aangeboden, zijn ervaringen van bijvoorbeeld zingeving of van gemeenschapsvorming evenals min of meer grote events.

Dat zijn waardevolle ervaringen die beantwoorden aan de noden van diegenen die op zoek zijn naar oriëntering of die vanuit een isolering en vereenzaming deel wensen uit te maken van iets groters. Toch wordt hierdoor de vraag naar een eigen identiteit in het beste geval slechts indirect beantwoord.

Is Jezus Christus uit het zicht verdwenen?

Als men nu echter de vraag stelt of het in de kerkelijke verkondiging niet wezenlijk moet gaan om ruimte te creëren voor een persoonlijke ontmoeting met Jezus Christus, dan kan men antwoorden krijgen in de trant van “dat zit niet in ons aanbod”, of “dat is toch eerder een protestantse benadering” – wat men met dat laatste ook moge bedoelen.

Men acht het voor christenen (!) niet meer mogelijk om een Godsrelatie te ontwikkelen vanuit een reëel doorleefde relatie met Jezus Christus.

Het beeld dringt zich op dat de boodschap van het Rijk Gods weliswaar nog verkondigd wordt, maar dat de persoon die deze boodschap belichaamt – Jezus Christus – uit het zicht is verdwenen, net zoals een mooie geschenkverpakking de inhoud doet verbleken.

De consequenties van een relatie met Jezus Christus

Uiteraard heeft het ingaan op een reële relatie met Christus consequenties. Jezus Christus is mens geworden en heeft de kruisdood ondergaan om de mensheid, elke individuele mens en zelfs de hele schepping, te verlossen.

Wie zich ernstig inlaat in de relatie met Jezus Christus, wordt er in toenemende mate toe geleid om Jezus’ weg te volgen in leven, lijden en sterven om zich uiteindelijk ook te laten opnemen in diens verrijzenis.

Op de openbaring van Jezus’ identiteit en die van Petrus volgt onmiddellijk de aankondiging van “lijden en verrijzenis” (zie Mt 16,21). Het uitdiepen van deze relatie houdt veel meer in dan “in de Kerk” een pleisterplek te vinden voor een gemeenschaps- en thuisgevoel en waar men om Gods hulp kan vragen.

Deze relatie vereist immers een geëngageerd leven dat erg uitdagend kan worden.

De rol van de Geestelijke Oefeningen

Geestelijke Oefeningen kunnen een belangrijk en waardevol instrument zijn om een relatie met Jezus Christus ervaarbaar te maken, ook en zelfs voor diegenen die wel in God als Vader of Schepper geloven, maar niet in Jezus Christus.

De Geestelijke Oefeningen kunnen vanuit het Uitgangspunt en fundament er ons bewust van maken dat een geslaagd leven gelegen is in een op God gericht leven dat ten dienste staat van God en Jezus Christus. In die dienst vindt de mens zijn/haar ware identiteit. Al het andere – ook Kerk, Geestelijke Oefeningen – moet aan dat doel bijdragen.

De dynamiek van de relatie

Relatie hangt samen met ervaring – de Geestelijke Oefeningen van Ignatius van Loyola scheppen precies daartoe de nodige ruimte. Ze leiden naar een spirituele dynamiek binnen een levendige relatie tussen God en mens, of ze kunnen althans voor een dergelijke relatie een hulpmiddel zijn. Deze relatie wordt dan als dusdanig alsmaar dieper.

De eerste week

De eerste week van de GO staat nog geheel in het teken van de heling van de kwetsuren van de ziel, van het zich verlossen van beangstigende en beklemmende Gods- en zelfbeelden, en van een ommekeer en verzoening met zichzelf en met God.

De retraitant leert om met de gekruisigde Christus als met een vriend te spreken. Ignatius heeft echter meer voor ogen. Deze innerlijke transformatie die naar een op God gerichte heroriëntering leidt, moet de retraitant in staat stellen om de oproep tot navolging te beantwoorden.

Vanaf de tweede week

Vanaf de tweede week krijgt de weg van navolging als leerling van de levende Jezus meer vorm. Ze leidt via een lotsverbondenheid met de lijdende en stervende Jezus naar een deelname aan zijn verrijzenis: “Wie dus met Mij wil optrekken zal samen met Mij hard moeten zwoegen, zodat wie Mij volgt in de pijn Mij ook zal volgen in de heerlijkheid” (GO 95).

Daarbij worden deze fasen niet zomaar chronologisch na elkaar doorgemaakt, maar bouwen ze zich eerder op elkaar op in een groeiende gelaagdheid. Ze doordringen elkaar, waarbij nu eens de dynamiek van de ene week op de voorgrond treedt, dan weer de dynamiek van de andere week – naargelang de persoonlijke spirituele ervaring en levensweg.

Bereidheid tot overgave

De verdichting van de uiterlijke navolging van Jezus’ leven en handelen stemt overeen met een diepere bereidheid tot overgave. Deze overgave is erop gericht om steeds gelijkvormiger te worden aan Jezus, gestuwd door de heilige Geest die ons naar het wezen en werken van Jezus wil omvormen opdat we vanuit Jezus’ en vanuit zijn relatie met de Vader zouden leven.

Het is een relatie van wederzijdse liefde die zich altijd opnieuw geeft en meedeelt (GO 231). Op deze manier doorleeft de retraitant het inwerken van de Geest in zijn/haar individuele weg op dezelfde manier als de leerlingen het beleefd hebben zoals beschreven in de evangelies.

Inhoud en methode

De Geestelijke Oefeningen zijn inhoudelijk en didactisch op elkaar afgestemd. Ze verdichten zich via verschillende lijnen en leiden naar een zich alsmaar verdiepende relatie. We proberen deze lijnen nu na te tekenen.

  1. Theocentrische, christocentrische en antropocentrische lijn

We kunnen in de GO om te beginnen een theocentrische en een christocentrische lijn onderkennen.

In het Uitgangspunt en fundament (GO 23) tekent zich een theocentrische lijn af die zich in het voorbereidend gebed (GO 46) en doorheen de inleiding op het maken van de juiste keuze (GO 169) tot aan de Beschouwing om tot liefde te komen (GO 230-237) als een cantus firmus verderzet.

Het gaat in deze Oefeningen om God, om Hem te loven, Hem eer te bewijzen en te dienen, en evenzeer om te willen, of ervoor te kiezen, wat tot die meerdere dienst (“magis”) kan bijdragen en uiteindelijk om Hem in alles te dienen en te beminnen.

Op het eerste gezicht zou men kunnen denken dat het aangaan van de relatie met Jezus Christus pas “echt” bij de tweede week begint, als de geheimen van het leven van Jezus beschouwd worden.

Een christocentrische lijn begint nochtans reeds meteen bij de eerste oefening van de eerste week die culmineert in een tweegesprek met de gekruisigde Christus (GO 53, 54) waarin de retraitant erkent wat Christus voor hem/haar gedaan heeft en zich afvraagt wat hij/zij op zijn/haar beurt voor Christus gedaan heeft, doet of zou moeten doen.

Ook de vijfde oefening, de bezinning over de hel, sluit af met een gesprek met Christus waarin ruimte wordt vrijgemaakt voor de dankbetuiging dat Christus “tot vandaag zoveel mededogen en barmhartigheid voor mij heeft betoond” (GO 71).

De antropocentrische lijn

Parallel aan deze twee lijnen is er ook een duidelijke antropocentrische lijn. Het Uitgangspunt en fundament wordt al ingeleid met “de mens”. De mens, die naar God toe geschapen is, wordt aan het begin van de zin geplaatst.

Dit is niet zomaar een semantische toevalligheid. Altijd opnieuw moet de retraitant in het verloop van de Geestelijke Oefeningen zich laten confronteren met de waarheid dat Jezus Christus “voor mijn zonden” (GO 197) gestorven is, dat de drie goddelijke personen besluiten om “de verlossing van het hele mensdom te bewerkstelligen” (GO 107), en “dat alles voor mij” (GO 116).

Deze waarheid vindt haar hoogste uitdrukking in de Beschouwing om tot liefde te komen, waar de retraitant dient te overwegen “wat God onze Heer voor mij allemaal heeft gedaan en wat Hij allemaal heeft gegeven van wat Hij heeft, en hoe diezelfde Heer verlangt zich aan mij te geven zoveel Hij maar kan” (GO 234) en hoe Hij “voor mij zwoegt” (GO 236).

De mens verkrijgt zodoende zijn/haar identiteit in zijn gerichtheid op God die in Jezus Christus volledig op de mens is gericht en uit liefde alles voor hem/haar doet.

  1. Een verdieping van de relatie in navolging en overgave

Terwijl de eerste week nog helemaal in het teken stond van verzoening, heling en bekering, biedt de overweging van De oproep van de aardse koning (GO 91-100), vanaf het begin van de tweede week, een omkering van het perspectief die zich ook in de derde en vierde week van de GO doorzet.

De oproep van de aardse koning is een soort scharniermoment in de navolgingsdynamiek en in de herinrichting van het leven. De retraitant richt de blik niet meer op het eigen leven, maar probeert zich met alle krachten open te stellen voor de oproep van God.

Hij/zij probeert de geheimen van Jezus’ leven te overwegen en Jezus van binnenuit te begrijpen. De relatie wordt eerst een op tocht gaan samen met de rondtrekkende, predikende, helende en onderwijzende Jezus en verdiept zich vervolgens in een vriendschap en een lotsgemeenschap met de lijdende en stervende Jezus tot in een blijvende verbondenheid met de verrezen Christus.

Het gaat om een steeds dieper wordende vertrouwdheid met Hem.

Wilt ook gij weggaan?

De navolging als dusdanig verdiept zich in het verloop van de vier weken. In de eerste week gaat het nog om een leven volgens de geboden en om een keuze voor het leven en een zich afwenden van de zonde.

Vanaf De oproep van de aardse koning evenwel wordt de retraitant gevraagd om zich te engageren in een lotsgemeenschap met Jezus en hiervoor zo nodig moeilijke gevolgen te aanvaarden. “Wilt ook gij soms weggaan?”, vraagt Jezus aan de apostelen (Joh 6,67). Gaat de retraitant in het besef van moeite en lijden verder mee of niet?

Innerlijke transformatie in Christus

De bereidheid om Jezus na te volgen verdiept zich in de wens om “Jezus’ fundamentele houding” te omarmen; d.w.z. om een leven te leiden in overeenstemming met een leven in Jezus Christus (Fil 2,5).

Voorafgaand aan de richtlijnen voor het maken van een juiste keuze komt deze wens bijvoorbeeld tot uitdrukking in “de bedoeling van Jezus Christus, onze Heer” te willen zien (GO 135).

Deze navolgingsdynamiek vindt haar voltooiing in een innerlijke transformatie in Christus: in toenemende mate evolueert een leven en handelen dat in overeenstemming is met Jezus’ fundamentele ingesteldheid of houding naar een innerlijke eenklank van de eigen menselijke wil met de wil van Jezus, naar een innerlijk op Hem gelijken en ten slotte naar een leven vanuit een relatie met de Vader in de heilige Geest (“Ikzelf leef niet meer, Christus is het die leeft in mij” (Gal 2,20).

De kenotische weg

De retraitant voltrekt zodoende zowel uiterlijk als innerlijk de kenotische weg van Jezus en wordt zo in toenemende mate innerlijk vertrouwd met het wezen van Jezus Christus.

Het eigen verlangen wordt hierbij in groeiende mate gelouterd door de opeenvolgende scharniermeditaties die altijd opnieuw als in een filter de retraitant tot verdere loutering uitnodigen: ben ik werkelijk bereid om hierop in te gaan? In De oproep van de aardse koning verklaart hij/zij de intentie om zelfs belediging, smaad en armoede te verdragen als God hem/haar daartoe uitkiest en in die staat wil opnemen (GO 98).

Ook in de Overweging over twee standaarden (GO 139) probeert de retraitant zich met zijn/haar wens naar armoede en beledigingen te wapenen tegen de illusies die uitgaan van de kwaadaardige verleider.

Verderop, in De overweging over drie soorten mensen (GO 149-157), wordt nogmaals getoetst hoe het met zijn/haar innerlijke vrijheid gesteld is. Nog voor de overwegingen over het maken van een juiste keuze moet de retraitant in de meditatie over Drie wijzen van nederigheid (GO 164-168) nogmaals zijn/haar innerlijke vrijheid in de waagschaal stellen. I

De ‘dwaasheid van de liefde’

In de derde graad van nederigheid culmineert deze vrijheid in een beweging van overgave vanuit “de dwaasheid van de liefde” die zelfs dan nog smaad en armoede zoekt als het niet meer om een “magis” gaat (GO 168), maar louter om het verlangen om zo sterk mogelijk op Christus te gelijken.

Pas met die ingesteldheid komt de retraitant in de situatie om voor een juiste en passende levensstaat te kiezen (GO 169-188) en om voor een levensrevisie te opteren (GO 189).

In dit gebeuren concretiseert zich de wens om dat te kiezen wat overeenstemt met de eer en glorie van God en met de dienst aan Hem; een voor de retraitant levensvervullende keuze.

Nog los van de concrete keuze verdiept zich deze overgave die in De oproep van de aardse koning (GO 98) vervat zit tot het “Neem Heer en aanvaard…” van De beschouwing om tot liefde te komen, waarbij alles wat van God ontvangen wordt aan Hem teruggegeven wordt, tot alleen zijn genade en liefde overblijven.

Het is een afstemmen op de eeuwige wederzijdse liefde, waarin de geliefden alles delen en geven wat zij bezitten en kunnen geven. (GO 231).

  1. Van vertroosting naar Vertrooster

De kwaliteit van de troost loopt parallel met de intensifiëring van de relatie met Christus. We bemerken hoe in het verloop van de GO het zwaartepunt zich verplaatst.

Terwijl in het begin van de GO er “iets” is dat de retraitant kan troosten, beschouwt de retraitant in de vierde week van de GO de troostende taak van de Verrezene zélf.

Jezus Christus wordt zélf tot troost. Hij is de Trooster. Dit stemt overeen met de weg die de leerlingen in het Evangelie afleggen.

Aan het begin van het Evangelie wordt hun de vraag gesteld: “Wat zoeken jullie?” (Joh 1,38). Aan het einde stelt de Verrezene aan Maria Magdalena de vraag: “Wie zoekt gij?” (Joh 20,15).

In de mate dat we in onze navolging het wezen zelf van Jezus Christus naderbij komen, in die mate wordt onze verbondenheid met Jezus Christus in de heilige Geest zélf tot troost.

  1. De dynamiek van het tweevoudig vragen

De “motor” van de spirituele weg is het vragen “wat ik verlang en wil” (GO 48), en dit steeds overeenkomstig de respectievelijke fase van de GO.

In de eerste week vermeldt Ignatius deze tweevoudige bede waar het gaat om de schaamte en de verwarring omwille van onze zonden. In de tweede week om de innerlijke kennis van de Heer; in de derde week om mede-lijden met de lijdende Jezus; in de vierde week om de vreugde met de verrezen Christus en ten slotte om innerlijke kennis en inzicht bij de beschouwing om tot de liefde te komen (zie vooral GO 48, 104, 203 en 221, 233).

Deze respectievelijke intenties geven aan het vraaggebed een heel eigen dynamiek. Ze worden altijd uitgesproken en zijn altijd ingebed in het voorbereidingsgebed dat eraan voorafgaat (GO 46). In dat gebed vraagt de retraitant om de genade dat hij/zij steeds gericht moge zijn op Gods eer en glorie. Zodoende beweegt de retraitant zich tussen twee beden, waarbij de ene vertrekt vanuit diens innerlijkheid en de andere helemaal op God is gericht.

Uw wil geschiede

Zo beleefde Jezus het ook: “Abba, Vader, voor U is alles mogelijk. Neem deze kelk van Mij weg! Maar, niet mijn wil geschiede, maar Uw wil” (Mc 14,36). Met deze dynamiek van het tweevoudig vragen opent de retraitant zich om in groeiende mate in de navolging van Jezus gevormd te worden.

  1. Van bezinning naar contemplatie

Overeenkomstig de verandering van het perspectief tussen de eerste en de tweede week, verandert ook de methodische gebedsvorm van bezinnen en overwegen naar contempleren.

In de eerste week overdenkt de retraitant zijn/haar leven voor het aanschijn van God (bezinning, consideración en meditación); in de tweede week begint hij/zij de geheimen van Jezus’ leven te beschouwen (contemplación).

Het Evangelie speelt zich nu af

De retraitant leert om zo te contempleren als beleefde hij/zij de verhalen en geheimen van het Evangelie in de tegenwoordige tijd, als speelde het zich nu af, weliswaar af en toe een stap terugzettend (fundamenteel: zie GO 106-108) om over het gebeuren weer te reflecteren.

In de eerste week was nog het eigen leven “het toneel” van de gebedstijd; nadien is dat echter het leven van Jezus. In de praxis van de eerste week worden bij het nadenken over het leven reflectiepunten aangereikt; daarna zijn het perikopen uit het evangelie.

Bij deze beschouwingen wordt de retraitant uitgenodigd om in de verbeelding alle zintuigen te gebruiken (zie vooral GO 65, 121) opdat hij/zij zich door middel van Gods Woord zo direct mogelijk door het evangelieverhaal laat raken en zodoende Jezus Christus zélf kan ontmoeten.

Dit komt overeen met de kernbede van GO 104: “Vragen wat ik verlang. Hier zal dat zijn: innerlijke kennis van de Heer, die voor mij mens is geworden, om Hem meer lief te hebben en te volgen.”.

  1. Van ontmoeting in de Schrift naar ontmoeting in de tweespraak

Herhaaldelijk wordt de retraitant uitgenodigd om intiem in gesprek te gaan met zijn/haar Schepper over de inhoud van de contemplatie.

Dit bewijst dat het in de GO niet slechts gaat om een verstandelijke confrontatie met de teksten, maar om een directe ontmoeting met de Schepper (GO 15). Ignatius vermeldt hier verschillende gesprekspartners overeenkomstig de respectievelijke gebedsstof of het onderwerp van beschouwing.

Zo raadt hij een gesprek aan met de gekruisigde Christus zoals een vriend spreekt tot een vriend of zoals een dienaar met zijn Heer (GO 53, 54), of een gesprek met de Heer van de barmhartigheid (GO 61), of met Christus (GO 71) of het drievoudige colloquium met Maria, de Zoon en de Vader (GO 63, 147, 156), of met de drie goddelijke personen van de Drie-eenheid (GO 109).

Hoe verder de retraitant vordert, hoe flexibeler hij/zij zelf zal aanvoelen tot wie hij/zij zich in die tweespraak het best richt (zie GO 199, 225, 237).

Vooruitblik

“Zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden?” (Lc 18,8).

De crisis in de Kerk vandaag is een geloofscrisis, niet slechts in de zin dat overgeleverde waarheden niet (meer) geloofd worden, maar dat in Hem die zelf de waarheid is (Joh 14,6) niet (meer) geloofd wordt.

De Geestelijke Oefeningen zijn, naast andere vormen, een manier om een plaats en een ruimte te creëren voor deze ontmoeting. Maar zelfs deze retraiteoorden verdwijnen.

Kerken als oorden van liturgie, van gebed en van stilte worden geseculariseerd. Alsmaar meer retraiteoorden worden gesloten omdat bisdommen en congregaties ze zich niet kunnen (of willen) veroorloven. Zullen we binnen een paar jaar nog dergelijke oorden vinden
Bron: Korrespondenz zur Spiritualität der Exerzitien, n. 123 (2023)
Vertaling: Guy Dalcq

Nederlandse publicatie: Cardoner 2025-2

Johanna Schulenburg (°1969) is theologe en juriste. Ze leidt het Europees noviciaat van de Congregatio Jesu (C.J.) en geeft de Geestelijke Oefeningen in het Kardinal Könighaus in Wenen.

Foto door Kelem FigueiredoUnsplash

Leven met angst, medicatie en gebed 5

 

 

 

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel