Ignatius’ visie op gehoorzaamheid

Ignatius' visie op gehoorzaamheid

De opvatting van Ignatius over gehoorzaamheid wordt nog vaak vergeleken met militaire gehoorzaamheid: Befehl ist Befehl. Maar een grondigere studie van de relevante teksten en ook van de praktijk onder Ignatius, levert een meer genuanceerd en complexer beeld op.

De opvatting van Ignatius over gehoorzaamheid wordt nog vaak vergeleken met militaire gehoorzaamheid: Befehl ist Befehl. Maar een grondigere studie van de relevante teksten en ook van de praktijk onder Ignatius, levert een meer genuanceerd en complexer beeld op.

Door Mark Rotsaert sj

Twee brieven, twee contexten

De brief die Ignatius op 26 maart 1553 stuurde naar de jezuïeten in Portugal wordt meestal beschouwd als de brief die zijn visie op gehoorzaamheid op volmaakte wijze weergeeft. In deze brief schreef Ignatius over wat voor hem “religieuze gehoorzaamheid” is.

De brief naar Coïmbra

De aanleiding voor het schrijven van deze brief was de diepe crisis waarin de jezuïeten in Portugal zich bevonden. Vooral in het studiehuis voor jonge jezuïeten in Coimbra, dat toen een 80-tal studenten afkomstig uit verschillende Europese landen telde, was er een visie gegroeid die helemaal niet strookte met wat Ignatius bedoelde.

Ze legden zichzelf dagelijks verschillende uren van gebed op, terwijl Ignatius niet meer dan anderhalf uur vroeg voor alle oefeningen samen. Ze wilden een veel strenger leven leiden met meer boetedoening en versterving. ’s Nachts liepen ze wel eens half naakt door de straten van de stad en geselden zichzelf met de bedoeling de mensen tot een strenger evangelisch leven op te roepen.

Dat was niet wat Ignatius bedoelde toen hij de Sociëteit van Jezus stichtte. Maar de provinciaal van Portugal, Simon Rodrigues, een van de eerste gezellen van Ignatius, liet betijen. In 1552 had Ignatius de provinciaal uit zijn ambt ontslagen en een nieuwe benoemd, doch de situatie in Coimbra geraakte maar niet onder controle. Daarom schreef hij, op 26 maart 1553, die berucht geworden brief over de gehoorzaamheid.

De brief naar Andrés de Oviedo

Vijf jaar vóór die brief, op 27 maart 1548, had Ignatius een brief met dezelfde inhoud naar pater Andrés de Oviedo gestuurd. Oviedo was toen rector van het college te Gandía in Spanje en had in een brief aan Ignatius gevraagd of hij zeven jaar in de woestijn als kluizenaar mocht gaan leven. Hij verlangde naar een strenger leven met meer tijd voor gebed. In Gandía was er geen sprake van een crisissituatie of ongehoorzaamheid. Maar hij ontving wel een lange brief over gehoorzaamheid in de Orde.

Het antwoord van Ignatius op de vraag van pater Oviedo was negatief en Oviedo aanvaardde de beslissing van Ignatius zonder probleem.

Twee brieven, eenzelfde inhoud

Het is merkwaardig dat de lange brief gestuurd naar pater Oviedo letterlijk dezelfde inhoud heeft als de brief van vijf jaar later aan de jezuïeten van Portugal (behalve inleiding en slot). Dit veronderstelt dat Juan de Polanco, de secretaris van Ignatius een goede administratie van de briefwisseling bijhield. Inderdaad, Ignatius schreef doorheen de jaren verschillende brieven, waarin hij telkens een of ander aspect van de gehoorzaamheid toelichtte.

Welke zijn in die lange tekst de belangrijkste aspecten van Ignatius’ opvatting over de gehoorzaamheid in het religieuze leven? Ignatius onderscheidt drie niveaus: de gehoorzaamheid van de uitvoering, de gehoorzaamheid  van de wil, de gehoorzaamheid van het oordeel.

Volgens Ignatius verdient de gehoorzaamheid van de uitvoering niet eens de naam van gehoorzaamheid. Wat de volmaakte gehoorzaamheid karakteriseert is het overeenstemmen van de gehoorzaamheid van de wil en die van het oordeel. De gehoorzaamheid binnen het religieuze leven bestaat er dan in dat de religieus zijn wil en zijn oordeel probeert in overeenstemming te brengen met die van de overste.

Dit soort gehoorzaamheid veronderstelt dat de religieus zich voortdurend blijft oefenen om te groeien in innerlijke vrijheid ten opzichte van eigen verlangens en ideeën. Al blijft steeds de mogelijkheid bestaan om de eigen reactie aan de overste mee te delen, wat Ignatius de representatio noemt.

Hoe komt men tot volmaakte gehoorzaamheid?

In de brief van 1553 plaatst Ignatius drie elementen, die in de brief van 1548 afzonderlijk voorkomen, als een geheel onder de titel: Middelen om tot de volmaakte gehoorzaamheid te komen. Het eerste middel bestaat erin de juiste houding te hebben tegenover de overste en zich niet vast te pinnen op zijn gebreken of onvolmaaktheden; als religieus zal hij in de overste Christus proberen te zien aan wie hij gehoorzaamt. Het tweede middel bestaat erin redenen te zoeken om te verdedigen wat de overste vraagt, en niet om kritiek uit te oefenen. Het derde middel is de blinde gehoorzaamheid, zo geprezen door de auteurs uit de traditie.

Die blinde gehoorzaamheid is in geen enkel opzicht de volmaakte gehoorzaamheid, want zowel de wil als het oordeel worden als het ware uitgeschakeld. Maar het kan een weg zijn naar de volmaakte gehoorzaamheid, en daarin zou een jezuïet moeten excelleren!

Ignatius plaatst zich in de traditie van de Kerk

Deze visie op de “religieuze gehoorzaamheid” bouwt Ignatius op aan de hand van citaten uit de woestijnvaders zoals Cassianus, en van de kerkvaders, zoals Augustinus en vooral Bernardus van Clairvaux. In die traditie vindt hij zowel de mystieke grondslag van de volmaakte gehoorzaamheid (de relatie met Christus), als de noodzaak van de ascese (zich oefenen om tot innerlijke vrijheid te komen).

Het is ook in de traditie dat Ignatius beelden gevonden heeft als “een dood lichaam” (cadaver) of “de stok in de hand van een oude man”, die hij in zijn Constituties gebruikt om over gehoorzaamheid te spreken. Hier volgt die tekst:

Laten allen ervan overtuigd zijn dat wie onder gehoorzaamheid leeft zich door de goddelijke Voorzienigheid door middel van de oversten moet laten leiden  en besturen als was hij een dood lichaam dat zich overal heen laat dragen en op onverschillig welke wijze laat behandelen, of als de staf die zich in de hand van een oude man laat gebruiken waar en waartoe deze maar wil. Zo immers moet hij die gehoorzaamt alles waarvoor de overste hem wil inzetten ten behoeve van het hele lichaam van de religieuze gemeenschap, met opgewekt hart ten uitvoer brengen. [547]

Het spreekt vanzelf dat wij vandaag niet meer op die manier spreken over de overste noch over de gehoorzaamheid. Maar het is van belang de eigenlijke bedoeling van Ignatius in deze tekst te onderstrepen. De beelden die hij hier gebruikt, en die hij heeft kunnen vinden bij de woestijnvaders of in de eerste biografie van Franciscus van Assisi, suggereren de beschikbaarheid van de religieus om overal heen te worden gezonden waar de overste het nodig vindt tot groter algemeen welzijn.

Die beschikbaarheid is een wezenlijk element in Ignatius’ opvatting voor wat betreft de gehoorzaamheid in de jezuïetenorde. We komen hier verder nog op terug. Maar keren we eerst nog even weer naar de twee brieven die het startpunt waren van onze analyse.

Twee brieven, eenzelfde antwoord

Het antwoord van Ignatius, zowel aan de jezuïeten-studenten in Coimbra als aan pater Andrés de Oviedo, is fundamenteel hetzelfde. Jullie willen een strenger religieus leven? Dat is prima, maar in de Sociëteit laat strengheid zich niet afmeten aan de uren gebed, noch aan het vele vasten of lichaamskastijding, maar aan het naleven van de volmaakte gehoorzaamheid.

De volmaakte gehoorzaamheid, zoals Ignatius die beschrijft in beide brieven, is zijn manier om de “religieuze gehoorzaamheid” te begrijpen zoals hij die ontdekt heeft in de traditie van de Kerk. De brief van 1553, vooral gericht aan de jezuïeten-studenten in Coimbra, heeft de crisissituatie niet onmiddellijk opgelost, maar hij was in elk geval een ondersteuning voor de nieuwe provinciaal van Portugal en voor de lokale overste. Wat de brief aan pater Oviedo betreft, kan men zich de verbazing voorstellen van de man, die geen enkele moeite had om te gehoorzamen, bij het ontvangen van zo’n lange brief over het onderwerp!

In de volgende teksten gaan we op zoek naar de meer specifiek ignatiaanse accenten bij het beoefenen van de gehoorzaamheid in de Sociëteit. We hebben het dan over de specificiteit van de “apostolische gehoorzaamheid”.

De “apostolische gehoorzaamheid” in teksten van Ignatius

Het centrale zevende deel van de Constituties handelt over de zending. Een jezuïet is iemand die gezonden is. De zending moet centraal staan in het leven van elke jezuïet. Die zending wordt opgebouwd binnen een dialoog tussen de jezuïet en zijn provinciaal overste die hem een zending zal geven. Die dialoog, die de zending van een jezuïet fundeert, is een diep menselijk en tegelijk spiritueel gesprek. Ignatius noemt dit gesprek “ratio conscientiae”.

In die dialoog laat de jezuïet zich kennen tot in het diepst van zijn ziel, of met de woorden van Ignatius, hij geeft rekenschap van zijn geweten. Het is de bedoeling van die ratio conscientiae dat de provinciaal overste alle noodzakelijke elementen overziet om, in een bepaalde concrete situatie, aan een medebroeder de juiste zending te geven, zodat zijn zending tot grotere eer van God zal zijn en tot groter algemeen welzijn.

Het belang van zo’n dialoog blijkt ook uit een andere tekst. Op 29 mei 1555 stuurt Juan de Polanco, secretaris van Ignatius, een instructie naar de gehele Sociëteit, die als titel heeft: Hoe een zaak regelen met de overste. De instructie betreft de representatio, zo belangrijk in de teksten en de praktijk van Ignatius.

De inhoud van Ignatius’ instructie

Ziehier enkele punten uit die instructie. Wanneer een jezuïet een zending heeft gekregen, en er zich niet goed bij voelt, dan moet hij terug zijn overste gaan opzoeken en hem uitleggen wat hem dwarsligt en eventueel een suggestie doen voor een andere zending. Zo kan men meer dan eens terugkeren naar de overste om opnieuw in gesprek te gaan over zijn zending. Ook na een tijdje, bij de nieuwe zending, is dit mogelijk. Polanco schrijft: “Toch kan men, ook al is de beslissing een of twee keer genomen, na een maand of langer, opnieuw zijn gevoelens of wat hem voor de geest is gekomen aan de overste voorleggen, op de wijze zoals vermeld. Inderdaad, de ervaring ontdekt met de tijd heel wat nieuwe zaken en het gebeurt ook dat dingen met de tijd veranderen.”

De gehoorzaamheid veronderstelt een wederzijds vertrouwen tussen de jezuïet en zijn overste. Dit vertrouwen groeit tijdens de lange vorming van de jezuïet. Vanaf zijn intrede zal de kandidaat zich kunnen oefenen in zo’n diep persoonlijk geestelijk gesprek.  Na zijn noviciaat zal hij nog tweemaal per jaar een dergelijk gesprek kunnen inoefenen, en na de vorming vraagt Ignatius dat elke jezuïet eenmaal per jaar zo’n ratio conscientiae aflegt bij zijn provinciaal overste.

Discreta caritas

De eerste jaren van de vorming zijn een leerproces. Ignatius schrijft hierover onder meer het volgende in de Constituties: “Op welke wijze men iemand terechtwijst en welke boete men hem oplegt laat men over aan de omzichtige liefde van de overste en diens aangestelde plaatsvervangers. Daarbij houden dezen rekening met de gesteltenis van de betrokkenen en de stichting van allen en ieder apart, tot eer van God.” [269]

Met andere woorden, de omzichtige liefde – de liefde die weet te onderscheiden wat goed is – ligt nog bij de overste. Dit is heel anders na de vorming, zoals blijkt uit een andere tekst uit de Constituties:

Gezien de lange tijd en de gunstige beoordeling die nodig zijn voordat iemand  als profes of gevormde coadjutor opgenomen kan worden in de Sociëteit, kan men er zeker van zijn dat zij geestelijke mensen zullen zijn. En zij zullen zoveel vorderingen gemaakt hebben op de weg van Christus onze Heer dat zij daarover kunnen voortsnellen voor zover hun lichamelijke gezondheid en de uitwendige werken van liefde en gehoorzaamheid het toelaten. Wij zijn daarom van mening dat er voor gebed, overweging en studie, evenals voor de lichamelijke oefeningen van vasten, nachtwaken en andere gestrengheden of lichaamskastijdingen geen andere regel moet worden voorgeschreven dan die welke de verstandige liefde aan ieder ingeeft. Voorwaarde is wel dat de biechtvader steeds geraadpleegd wordt en dat, wanneer er twijfel rijst over hetgeen het best kan gebeuren, dit aan de overste wordt voorgelegd. [582]

Het is nu aan de gevormde jezuïet om zich te laten leiden door de onderscheidende liefde – de discreta caritas, zo belangrijk in de spiritualiteit van Ignatius. Het vertrouwen dat Ignatius aan zijn medebroeders geeft, vindt men ook terug in zijn brieven. Een prachtig voorbeeld hiervan is het einde van een lange instructie gericht in 1555 aan de patriarch van Ethiopië, pater João Nunes Barreto.

Na in meerdere bladzijden gedetailleerd te hebben uitgelegd hoe ze in Ethiopië hun missioneringswerk moeten aanpakken, luidt de laatste paragraaf als volgt:

Alles wat hier is voorgesteld, is bij wijze van raadgeving. De Patriarch moet zich dus niet verplicht voelen dit alles uit te voeren; hij zal rekening houden met de situatie ter plaatse en zich veeleer houden aan wat de caritas, die weet te onderscheiden, en de zalving van de heilige Geest, die in alles altijd de belangrijkste gids moet zijn, hem zullen ingeven.

Ter illustratie, nog een tekst uit de Constituties. Het derde hoofdstuk van het zevende deel over de zending, heeft als titel: Over het vrij gaan van de ene plaats naar de andere. Dit is het kortste hoofdstuk in de Constituties, nauwelijks een halve bladzijde lang. Het eerste hoofdstuk van het zevende deel betreft de zendingen gegeven door de paus. Het tweede hoofdstuk handelt over de zendingen die door de overste worden gegeven – een zeer uitvoerig hoofdstuk. Ignatius heeft gewild dat er ook een derde hoofdstuk werd opgenomen over het persoonlijke initiatief van wie in verre regionen gezonden wordt.

De criteria eigen aan de Sociëteit klinken hierin duidelijk door.

Hij zal) rondtrekken overal waar het naar zijn oordeel voor Gods glorie het nuttigste is; maar hij moet eerst alles afgewogen hebben, (in zich)zelf, wat zijn wil aangaat, voelen dat hij er onverschillig tegenover staat) en hebben gebeden. (…) Overal waar iemand verblijft, zal hij zo hem niet werd opgelegd om een omschreven middel te gebruiken (…) (zich) bekwamen in dat middel waarvan hij zal oordelen dat het dienstiger is. [633-634]

Innerlijke vrijheid als rode draad

Zonder innerlijke vrijheid zal de jezuïet niet komen tot de volmaakte “religieuze gehoorzaamheid” die Ignatius ontdekt had in de traditie van de Kerk. En zonder die innerlijke vrijheid zal de jezuïet niet in staat zijn de “apostolische gehoorzaamheid” te beleven zoals Ignatius die opvat. Elke jezuïet wordt gevormd door de Geestelijke Oefeningen, een school in innerlijke vrijheid, met het oog op het onderscheiden van Gods wil voor zijn leven.

Vanaf het “Uitgangspunt en fundament” [23], aan het begin van de Oefeningen, vraagt Ignatius dat wie de Oefeningen doet zich onverschillig maakt ten opzichte van bijvoorbeeld, een lang of een kort leven, rijkdom of armoede, ziekte of gezondheid, enz. En op het einde van de “Tweede week” schrijft hij: “Iedereen moet goed weten dat hij zoveel vooruitgang kan maken in geestelijke zaken als hij zich losmaakt van eigenliefde, eigen wil en eigenbelang.” [189]

Die innerlijke vrijheid zal de vrucht zijn van veel oefening (Grieks: ascese); zonder deze wordt niemand een volgeling van Jezus. Maar die Oefeningen zijn ook een voortdurende verdieping van een innerlijke kennis van de persoon van Christus. Ascese en mystiek gaan hand in hand. Ze zijn het fundament van de volmaakte “religieuze gehoorzaamheid”, ze blijven ook het fundament van de ignatiaanse “apostolische gehoorzaamheid”.

Als Ignatius in zijn brieven zo vaak de nadruk blijft leggen op de ascetische en mystieke aspecten, dan is het wellicht omdat hij weet dat de apostolische gehoorzaamheid nooit eens en voorgoed verworven is. Daarom ontwikkelt hij een soort geestelijke pedagogie om de “gezel van Jezus” te helpen innerlijk vrij te zijn om gezonden te kunnen worden.

Pater Luis Gonçalves da Câmara (1519-1575) vertelt in zijn Memoriale, waarin hij Ignatius dag na dag volgt in het centrale jezuïetenhuis in Rome, hoe Ignatius steeds bereid was een medebroeder “carte blanche” te geven, wanneer hij voelde dat die echt vrij was om gezonden te worden.

De gehoorzaamheid als eenheidsband

Wanneer Ignatius en de eerste gezellen zich in 1538 aan de paus aanbieden om door hem gezonden te worden, en dat de paus hen naar verschillende plaatsen in Europa, India en de Nieuwe Wereld (Amerika) wil zenden, gaan ze in 1539 in beraadslaging over de toekomst van hun groep. Nu ze zo verspreid zullen leven, moeten zij dan één groep blijven vormen?

Al vlug komt het antwoord, ja, God heeft ons samengebracht, en bovendien zullen we sterker zijn als we verenigd blijven. Maar hoe zullen wij, zo verspreid, verenigd kunnen blijven? Zou dat kunnen door gehoorzaamheid te beloven aan één van ons?  Dit wordt een moeilijke discussie. Ze gaan terug in gebed en in beraadslaging. Na bijna drie maanden komt ook op deze vraag een unaniem antwoord: het is beter dat wij aan één van ons gehoorzaamheid beloven. Dat zal de band zijn die de eenheid in de groep zal garanderen.

Dit vertrekpunt van het ontstaan van de Orde vinden we terug in de formulering van het achtste deel van de Constituties: Wat voor degenen die verspreid zijn bijdraagt tot de eenheid met hun hoofd en met elkaar. Het eerste hoofdstuk heeft als titel: Wat de eenheid van denken en willen bevordert. In dat hoofdstuk lezen we: “Omdat een dergelijke eenheid grotendeels door de band van de gehoorzaamheid tot stand komt, moet die altijd in haar eigen kracht bewaard blijven.” Verder in de tekst geeft Ignatius aan hoe iemand in gehoorzaamheid kan groeien.

Wie echter zulk een uitmuntend voorbeeld in de gehoorzaamheid uit zichzelf niet zou hebben gegeven, zou zeker gezelschap moeten krijgen van een medebroeder die wel daarin meer in het oog viel. Want meestal zal een medebroeder die in de gehoorzaamheid meer vorderingen maakte, voor hem die daarin minder vooruit gekomen is, met Gods gunst een hulp zijn. [659]

De collateralis

Maar Ignatius gaat nog een stap verder. Indien een medebroeder tot overste van een communauteit is benoemd en daar toch nog niet de nodige kwaliteiten voor heeft, geef hem dan een compagnon, die niet van de overste afhangt, maar die als zending heeft de overste te helpen bij het goed vervullen van zijn taak. Die zending bestaat erin aanwezig te zijn bij de overste met een kritisch maar welwillend oog, en tegelijk te waken op de goede relatie tussen de communauteit en de overste.

Ignatius, die deze functie uitvindt, spreekt van de functie van collateralis [661]. Ignatius heeft tijdens zijn generalaat verschillende collateralen benoemd. Maar na zijn dood is die functie nooit meer ingevuld. Bracht die functie toch niet de verhoopte resultaten op of was het te moeilijk om medebroeders te vinden om deze veeleisende functie te vervullen?. In ieder geval laat dit zien dat Ignatius’ aanpak allesbehalve militaristisch was. Hij legde veel nadruk op de kwaliteit van de menselijke relaties van hen die toch allereerst gezellen van Jezus waren, vrij om te dienen.

Mark Rotsaert (°1942) was novicenmeester, twee maal provinciaal overste en voorzitter van het overleg van Europese jezuïetenprovinciaals. Hij doceerde ignatiaanse spiritualiteit in Rome. Nu is hij al weer enige jaren de overste van de communauteit van de oudere jezuïeten in Heverlee.

Dit artikel verscheen in Cardoner, het tijdschrift over ignatiaanse spiritualiteit.

Leven met angst, medicatie en gebed 5

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel