Onderscheiding en liefde tot God – de “Beschouwing om tot liefde te komen”

Onderscheiding en liefde tot God –  de “Beschouwing om tot liefde te komen” 1

door Patrick Goujon S.J.

door Patrick Goujon S.J.

De Beschouwing om tot liefde te komen sluit de grote retraite af, én markeert de terugkeer naar het gewone leven. De retraitant kan nu in de wereld met God zijn, omdat God daar te vinden is. Bidden met de beschouwing kan zo een hulp zijn in het dagelijks leven.

Sinds Amoris lætitia van paus Franciscus is er in de Kerk veel sprake van onderscheiding. Men dreigt daarbij het gebruik ervan te beperken tot het nemen van beslissingen, terwijl het er op de eerste plaats om gaat te ontdekken hoe God zich aan ons wil geven opdat weten volle zouden leven. De ignatiaanse traditie leert ons ontdekken dat het dagelijkse handelen van God de bron is van het geestelijk leven en dat het zich vereenzelvigt met zijn liefde voor ons. In de lijn van mijn geestelijke leermeesters kom ik hier terug op een voorstel om te bidden met de Beschouwing om tot liefde te komen (GO 230-237) in het dagelijks leven en om het beoefenen van de onderscheiding te verankeren in de concrete erkenning van de liefde van God. Daartoe bespreken we eerst de plaats en de zin van het Ad amorem in het verloop van de Oefeningen en vervolgens hoe dat speciale gebed ons helpt om de onderscheiding wortel te doen schieten in de kern van het geestelijk leven. Hierbij is het belangrijk om er geen door de Oefeningen geïnspireerde techniek van te maken die ontsnapt aan de dynamiek van het leven van de Geest in ons.

Het Ad amorem in de Geestelijke Oefeningen

We moeten hier kort herinneren aan enkele fundamentele elementen van de Oefeningen: de plaats van de Beschouwing om tot liefde te komen, de eenwording van het geestelijk leven door de keuze, en de rol van deze beschouwing.

Het Ad amorem verschijnt aan het einde van de vierde week. Daardoor zijn veel commentatoren van mening dat het gewoon het einde van de Geestelijke Oefeningen is. Toch is het Ad amorem beschreven als de vrucht van heel het proces: er is, doorheen de ervaring dat men bevrijd is van elke mogelijk ongeordende gehechtheid (zie GO 21), een keuze gemaakt voor “(w)ie een nog grotere genegenheid willen betonen en zich willen onderscheiden in de algehele dienst van hun eeuwige koning en Heer” (GO 97). De retraitant heeft aan God gezegd dat hij zich aan Hem wil geven en hij heeft de wijze erkend waarop God zich aan hem wil geven (GO 234). De retraitant heeft dan de kern bereikt van alle Geestelijke Oefeningen, namelijk de “wederkerigheid” van de relatie met God die zich aan hem meedeelt. De pedagogie van de Geestelijke Oefeningen is gebaseerd op die mystieke opvatting van de mededeling van God, zoals vermeld in de Aantekeningen (GO 15). Maar de waarneming van de directe mededeling van God moet getest worden gesteld om te komen tot een vrije keuze zonder ongeordende gehechtheden. Daarom zijn de onderscheidingsregels uit de eerste en de tweede week zo noodzakelijk: ze dienen immers om de gave van God te herkennen (zie m.n. GO 316).

Het Ad amorem vormt aan het einde van de retraite een vertrekpunt voor het geestelijk leven van wie de Oefeningen heeft gedaan. Het kiezen van een levensstaat – de Keuze – is niet het doel en evenmin de laatste etappe van ons geestelijk leven. Ze is veeleer de eenmaking ervan. De keuze is mogelijk wanneer de retraitant voldoende kennis heeft verworven door het ervaren van vertroosting en troosteloosheid en door de onderscheiding van de geesten (GO 176). De innerlijke bewegingen worden geïnterpreteerd in geloof als komende van God. De retraitant herkent de werking van God in hem. De persoonlijke geschiedenis van de retraitant en de taferelen uit het evangelie vormen nog slechts één geheel. Dat is de vrucht van de “innerlijke kennis” van Jezus Christus (GO 104).  Vertroosting en troosteloosheid wisselen elkaar af tot het moment van innerlijke en rustige zekerheid waarop de retraitant een vrije keuze maakt; de beslissing stelt een einde aan die afwisselende bewegingen. Wanneer de retraitant zover als hij kan naar de derde wijze van nederigheid wordt geleid, identificeert hij zich of wordt hij geïdentificeerd met Jezus, die zich door de Heilige Geest naar zijn lijden en verrijzenis liet voeren. Maurice Giuliani schrijft verder:

Dat is dan het begin van een nieuw avontuur of van een nieuwe inwendige fase bij het zoeken naar een punt waarbij heel de persoon eens te meer betrokken zal zijn. De genomen beslissing gaf uitdrukking aan een ogenblik waarop de ontmoeting met God leidde tot de extreme zuiverheid en intensiteit die uitdrukking geven aan heel de liefdesrelatie tussen God en mens. De afwisselende bewegingen gaan echter verder en genomen beslissingen worden wellicht gewijzigd, waarbij andere eisen qua zuiverheid en de noodzaak van acceptatie van het leven en van de werkelijkheid zich opnieuw aandienen. Toch zullen deze geen enkele schaduw of twijfel werpen op wat er gebeurde in de vorige afwisselende beweging: elk jaargetijde geeft zijn vruchten.

Het leven na een dertigdaagse retraite of na een keuze gaat voort met nieuwe geestelijke bewegingen en nieuwe behoeften om op de golflengte van Gods werking te blijven. Maar door de keuze, door de beslissing werd een nieuwe staat van geestelijk leven bereikt. De retraitant weet dat hij verenigd is met God en dat Hij zijn leven deelt.

De rol van het Ad amorem wordt verduidelijkt door de nieuwe stap te zetten waartoe die beschouwing aanspoort. Maar we moeten toegegeven dat het Ad amorem een ietwat vreemd gebed kan lijken in de Geestelijke Oefeningen. Het lijkt een mengsel te zijn van elementen die eigen zijn aan overwegingen en beschouwingen, met activiteiten die veeleer bij het algemeen onderzoek passen. Laten we niet vergeten dat het gebed bij het onderzoek, door te letten op de gedachten, daden en woorden van de retraitant, hem helpt om een betere kijk te krijgen op zijn bestaan in verhouding tot God. De overwegingen en beschouwingen stellen de retraitant dan weer in staat om zich te plaatsen ten aanzien van Jezus en, ruimer gezien, van de gave van God. De innerlijke kennis van Jezus Christus verandert hem en opent nieuwe horizonten in zijn leven. Wanneer het Ad amorem na de keuze komt en begrepen wordt als een ogenblik voor een persoonlijke inzet met zijn vernieuwde identiteit als leerling van Jezus, zal het hem in staat stellen zijn leven te bezien als de vrucht van zijn met God verenigde vrijheid. Door het Ad amorem kan hij een stap vooruitzetten.

Waaruit bestaat die nieuwe stap? In dit stadium bestaat het geestelijk leven meer uit het werken met wat passief werd ontvangen van God dan in het zoeken van middelen om zich open te stellen voor God. In dat opzicht zijn de “oefeningen” voltooid. De draad van het “actieve” leven wordt echter opnieuw opgepakt, maar nu als een gave van het werk van God in mij (“contemplatief in de actie”); de mystieke dimensie van het dagelijks leven is daar te vinden. De gave van God is als dusdanig gratuit (de Geestelijke Oefeningen “produceren” haar niet), maar ze dient te worden erkend en ontvangen. Wat men zou kunnen omschrijven als de personaliserende dynamiek van de Geestelijke Oefeningen, kan dan leiden tot een verandering van het ik. Die verandering verschijnt uiteindelijk als een gave van God en niet enkel als het resultaat van mijn handelen of van mijn ascetische training (door “oefeningen”). Mijn verhouding tot de wereld (kosmos) en tot de anderen wordt gewijzigd door de erkenning van mijn verhouding tot God. Dat is het doel vanaf de “compositie: zien hoe ik sta voor God onze Heer, voor de engelen en voor de heiligen, die voor mij ten beste spreken” (GO 232). Mijn leven hangt niet enkel van mijzelf af. Het Ad amorem verruimt mijn blik en doet mij ontdekken hoezeer ik van alles afhankelijk ben. Ik ben niet meer dat eenzame, kleine (GO 58) en verbannen individu (GO 47), dat haast wordt opgeslokt door de aarde (GO 60; eerste week).

Mijn verhouding tot de wereld is veranderd: die is niet meer wat ik nodig heb om God te vinden. Ik beschouw de “dingen die geschapen zijn op het aardoppervlak” (GO 23) niet meer als de leveranciers van de externe middelen voor mijn handelen (“Uitgangspunt en fundament”). De wereld is de gave van God, die ik als zodanig aanvaard en erken. Hij heet dan de schepping. De wereld is de plaats waar ik bij God kan zijn, omdat Hij daar aanwezig is. Alles wordt teruggebracht tot God (1 Kor 15,28: God zal alles in allen zijn). De schepping hervindt haar oorspronkelijke betekenis, namelijk het doorgeven van de gave van God, aangezien alles van Hem komt en naar Hem wederkeert. Ik heb een plaats in die beweging: in het Ad amorem wordt “offerande” bij elke stap herhaald. Zich inzetten in de wereld (actie) en zich aan God aanbieden, maken deel uit van eenzelfde beweging. Ignatius vindt die fundamenteel: om God te vinden in alle dingen, moet men zo weinig mogelijk op zichzelf gericht zijn. Dat is het geestelijk leven, het werk van de Heilige Geest in de schepping. God zoeken in alle dingen is op de eerste plaats een loskomen van alles wat ons aan de wereld bindt, om die te ontvangen als een geschenk, wat leidt tot liefde en rechtvaardigheid. Zo kan men tegenwoordig moeiteloos instemmen met een weldoende soberheid en met respect voor de armen van de wereld, zoals Laudato si’ ons voorhoudt.

Herhaaldelijk worden zij aangespoord in alles God te zoeken en zich zoveel als het kan te ontdoen van gehechtheid aan welk schepsel ook, zodat zij al hun genegenheid richten op de Schepper. Hem hebben zij lief in alles wat Hij schiep en dat alles beminnen zij in Hem, overeenkomstig zijn allerheiligste en goddelijke wil. (Constituties van de Sociëteit van Jezus, n. 288)

De Beschouwing als hulp in het dagelijks leven

 Wanneer het Ad amorem begrepen wordt in die dynamiek van eenwording in navolging van Christus en in erkentelijkheid voor de liefde die God ons toedraagt, kan het ons helpen in het dagelijks leven. Deze beschouwing voert ons immers terug naar het mysterie van de heiligheid van God, die zich kenbaar maakt aan ons en aan de wereld. Zij geeft ons geestelijk inzicht in ons dagelijks leven en heeft betrekking op heel ons wezen omdat het past in onze wederkerige verhouding met God.

Een gebed om “aan te voelen” wie God is

Zoals elke oefening van de Geestelijke Oefeningen, met inbegrip van de Richtlijnen ter onderscheiding, is het Ad amorem een gebed. Het geeft ons een beter aanvoelen van wie God is. Die innerlijke kennis wordt verduidelijkt door de verschillen tussen het “Algemeen onderzoek” (GO 43) en het Ad amorem (GO 234). Terwijl het onderzoek me uitnodigt om “God te danken voor de ontvangen weldaden”, zet het Ad amorem aan tot een diepere activiteit.

Met grote innigheid afwegen wat God onze Heer voor mij allemaal heeft gedaan en wat Hij mij allemaal heeft gegeven van wat Hij heeft, en hoe diezelfde Heer verlangt zich aan mij te geven zoveel Hij maar kan, volgens zijn goddelijke beschikking. (GO 234)

Deze uitnodiging om te bidden verwijst expliciet naar het woord van God zelf (GO 15). De weldaden brengen ons er geleidelijk toe God zelf te erkennen (“wat Hij voor mij heeft gedaan” en “ten slotte dat de Heer zelf zich aan mij wil geven”). God is aanwezig in alle dingen en in mijzelf (GO 235). Dat gebed doet ons een stap verderzetten, naar een andere erkenning: ik ben gemaakt “naar het beeld en de gelijkenis van God”. Je zou kunnen zeggen: ik heb deel aan de identiteit van God, aangezien Hij ze aan mij geeft door mij uit te nodigen om vrijelijk deel te hebben aan zijn heiligheid. Die nieuwe identiteit kreeg vorm in de beschouwingen van het leven van Jezus door het erkennen van de werking van de Heilige Geest in mij (dat impliceert een geestelijke onderscheiding) en door, in alle vrijheid en voor zover mogelijk in mijn situatie, te kiezen voor een leven zoals dat van Jezus (keuze). Zo zijn we van een “beginsel” (de mens is geschapen om…) overgestapt naar een ervaring van de openbaring van God die zichzelf wil geven, een openbaring die affectief werd overdacht en beproefd (GO 233).

We kunnen verwijzen naar wat wordt gezegd in 2 Korintiërs 3,16‑18:

“Maar telkens als iemand zich bekeert tot de Heer, wordt de sluier verwijderd. Maar de Heer nu is de Geest, en waar de Geest des Heren is, daar is vrijheid. Ons allen is het gegeven met onverhuld gelaat de glorie van de Heer te aanschouwen en herschapen te worden tot steeds heerlijker gelijkenis met hem; zo werkt de Heer die Geest is.”

Ik zou hier willen aanhalen wat iemand mij schreef nadat ik hem had voorgesteld om in zijn dagelijks leven te bidden met het Ad amorem:

Vragen dat we alles zouden kennen wat we ontvangen hebben, het volledig erkennen opdat we God in alles zouden kunnen liefhebben en dienen. Om dat te doen, blik ik terug op mijn dagen en ontdekken en erkennen wat een gave van God is. De tijd nemen om dat te proeven in het gebed. En de Heer toelaten om “zich zoveel mogelijk aan mij te geven volgens zijn goddelijk plan”. Hij vraagt niet beter dan mij te vervullen met zijn liefde en om de liefde voor Hem en voor de anderen in mij te doen groeien. […] Maar ik neem te weinig de tijd om dat in stilte te overwegen met de Heer. Ik wil graag verder gaan in dat persoonlijk gesprek om zijn liefde te ontvangen. Ik heb zijn genade nodig om te doen wat hem in staat zou stellen om “zich aan mij te geven”. Gelukkig voel ik nu dat ik de goede kant opga. Mijn gebed is hernieuwd en bepaalde hindernissen in mijn missie heb ik kunnen overwinnen.

Ons dagelijks leven heeft veel baat bij die verschuiving van de geestelijke aandacht: wij leven van wat God voor ons doet en dat zorgt voor een concrete verandering in onze manier van zijn en handelen.

Met de Christus van de Hemelvaart

Veel mensen hebben opgemerkt dat het Ad amorem niet spreekt over Christus. In het kader van de Geestelijke Oefeningen en na zoveel beschouwingen van het leven van Jezus kan men gemakkelijk begrijpen dat die afwezigheid niet betekent dat, eens men de vereniging met God heeft ervaren, Jezus uit het geestelijk leven verdwijnt. Deelnemen aan de heiligheid van God (en erkennen dat we er deel aan hebben) betekent eigenlijk onze omvorming tot en identificatie met Jezus. Maar het is ook heel belangrijk om vast te stellen dat het Ad amorem Jezus inderdaad niet vermeldt! Dat brengt ons ertoe, al was het maar kort, om stil te staan bij de Geestelijke Oefeningen en de Heilige Geest.

De laatste beschouwing die in de Geestelijke Oefeningen wordt gesuggereerd, is de “Hemelvaart van onze Heer Jezus Christus” (en niet de veertiende verschijning, zoals dat had kunnen zijn volgens de nummering van de vorige beschouwingen). “Een wolk onttrok hem aan hun ogen” (Hand 1,9; vgl. GO 312-313). Wanneer hij die passage uit de Handelingen van de Apostelen beschouwt, leeft de retraitant in de “apostolische” tijd, in de tijd van de zending. Die tijd wordt over het algemeen beschouwd als de tijd van de werking van de Heilige Geest (Pinksteren: Hand 2; vgl. Joh 20,17: “Ga naar mijn broeders en zeg hun: ik stijg op naar mijn Vader”). Ons christelijk leven verloopt in die tijd, in afwachting van de wederkomst van de Heer. Jezus heeft zijn Geest meegedeeld (Joh 3–4; Hand 1,1-11: Hand. 2,1-41). Na de retraite leiden we ons dagelijks leven in de Geest van de verrezen Christus. Zoals Paulus duidelijk heeft gezegd, betekent “leerling van Jezus zijn”, dat we zijn Geest delen, maar Hem niet in vlees en bloed kennen (2 Kor 5,16). Jezus zet een stap terug opdat zijn leerlingen zouden kunnen leven in zijn Geest. Zo wordt God aanbeden in geest en waarheid. Dat punt kan evident lijken, maar het helpt te verklaren hoe mensen die geen leerlingen van Jezus zijn, hulp zouden kunnen vinden in de ignatiaanse spiritualiteit. De Geest van heiligheid, die volledig werd geopenbaard in Jezus Christus, is aan het werk in de Schepping, als degene die heel de mensheid naar haar voltooiing leidt.

Het Ad amorem kan een echte hulp zijn voor degenen die hun wijze om leerling te zijn al hebben gevonden of die voldoende besef hebben van hun geestelijke ontwikkeling. Door dat gebed kan men zich bewust worden van de identiteit die God met ons wil delen. Die erkenning bevrijdt onze vrijheid om zijn liefde te beantwoorden door ons actief in te zetten. In die zin versterkt het Ad amorem ons onderscheidingsvermogen. We hebben begrepen en ondervonden dat onze middelen om te vorderen in ons leven als leerling, van God komen. We hebben ontdekt hoe we ze kunnen verkrijgen, namelijk door ze te vragen aan en te ontvangen van God, alsook om de hindernissen op onze weg op te ruimen. Bij dat alles verlicht onze beschouwing van het leven van Jezus onze verhouding met Hem, meer bepaald dankzij de onderscheiding van de geesten en de aandacht die we besteden aan onze innerlijke bewegingen. Door de onderscheiding van de Geest van Jezus, werden nieuwe wegen geopend om onze gehechtheid aan Christus te versterken.

bron: Christus, n. 270 (april 2021)
vertaling: Marcel Stroobants

Patrick Goujon s.j. is overste van de communauteit van Campion Hall in Oxford en professor spirituele theologie aan de Facultés Loyola Paris – een opleidingscentrum van de jezuïeten.

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel