door Anneke Viljoen.
door Anneke Viljoen.
In de geestelijke begeleiding worden we ons telkens weer bewust van de aanwezigheid van God die zich volledig openbaarde in Jezus van Nazareth. Dat is wat me zo aantrekt in het geven van geestelijke begeleiding
God hoort en ziet en dat maakt een wereld van verschil
In een tijd waarin ik een pijnlijke ervaring moest verwerken, deelde de dominee op een zondagmorgen een inzicht dat voor mij echt wel het verschil maakte. In zijn preek gaf hij een aantal voorbeelden uit de Bijbel waarbij God ziet. Dit inzicht had een krachtige uitwerking op mij; ik had een soort een aha-erlebnis. Erop terugkijkend, lijkt het zo voor de hand liggend; maar tot voor die ochtend was het dat niet. Op dat moment kwamen de twee werelden die mijn spiritualiteit vormgeven – ignatiaanse geestelijke begeleiding en gereformeerde theologie – samen op een manier zoals nooit eerder ervaren. Plotseling viel de puzzel in elkaar en een beeld van God – de God die ziet – vormde zich in mij doorheen de ogen van Hagar, een Egyptische slavin uit het boek Genesis.
Spirituele pathologie
Terwijl ik nadacht over dit zo vanzelfsprekende maar ook zo nieuwe inzicht, werd mij het volgende duidelijk: ondanks alle jaren van kerkelijke betrokkenheid, theologische vorming en pastoraal werk had ik een deïstisch Godsbeeld – ik ervoer God niet als iemand die werkelijk betrokken was in ons leven. Het lijkt erop dat ik niet de enige was die tot deze ontdekking kwam. Robert R. Marsh beschrijft de bron van deze “spirituele … pathologie karakteristiek voor onze tijd”: “Wij staan niet toe dat God een levende aanwezigheid – een subject – is in ons leven, omdat we gevormd zijn door een cultuur waarin men gelooft dat God zich niet op die manier kan gedragen – of dat in ieder geval nooit doet.” De Franse protestantse filosoof Paul Ricoeur gebruikt de metafoor van een eenzame plaats om zijn ervaring met deze spirituele pathologie, ontstaan in het kielzog van de moderniteit, te beschrijven: “Zonder besef van het gewijde, ongevoelig voor tekenen van het sacrale, ziet de mens zich niet meer als onderdeel van het heilige… Maar we wensen opnieuw geroepen te worden vanuit deze eenzame plaats van verstomde kritiek.” Ik denk dat het niet toevallig is dat Hagar uitgerekend op zo’n eenzame plaats een ontmoeting had met de God die ziet.
Hagar en deïsme
Hagar, de Egyptische slavin van Sarai (later bekend als Sara), is de Bijbelse figuur die mij duidelijk maakte hoezeer mijn geloof getekend was door deïsme. Haar verhaal kunnen we lezen in Genesis (16, 1-16 en 21, 8-21). Juist toen Hagar dacht dat ze helemaal alleen was, op een absoluut verlaten plaats, kwam ze de God die ziet tegen bij een bron in de woestijn op de weg naar Sur. Daar kwam ze tot de ontdekking dat God niet alleen ziet, maar ook hoort: “de Heer heeft gehoord hoe zwaar je het te verduren had” (Gen 16,11). God bevestigde dit bij een tweede ontmoeting, opnieuw op een verlaten en volkomen desolate plaats. Hagar kwam toen te weten dat God heel goed wist wie zij was en heel goed op de hoogte was van haar levensomstandigheden. Daarom noemde ze haar zoon Ismaël, wat betekent: God hoort. Het verhaal van Hagar en Ismaël is voor ons vandaag een sterke getuigenis van hoe God nauw betrokken is bij de mens en zijn omstandigheden, zelfs en misschien vooral wanneer deze bol staan van conflict, misbruik en narigheid.
Voorstellingsvermogen gevoed door de Bijbel
Deze oude Bijbelse waarheden vonden hun weg in mijn spiritualiteit via een door de Bijbel gevoed voorstellingsvermogen. Of moet ik zeggen dat ik toegang kreeg tot deze waarheden? Misschien is het wel allebei: het proces werkt in beide richtingen. Leland Ryken verklaart het als volgt:
De kloof tussen onszelf en de verhalen in de Bijbel vraagt om een heen en terugreis. Eerst moeten we de reis maken van onze eigen tijd en plaats naar de wereld van het verhaal. Paradoxaal is dat hoe dieper we doordringen in de wereld van de oude tekst, hoe waarschijnlijker het wordt dat we er bepaalde ervaringen in herkennen.
Nadat we de reis naar de wereld van het verhaal gemaakt hebben en erin geleefd hebben, moeten we de terugreis maken. Zo overbruggen we de genoemde kloof. Op het menu van mogelijke verbanden tussen het verhaal en onze eigen ervaringen ontbreekt geen enkele menselijke beleving. Een bijzondere vereiste is echter de vaardigheid om de ervaringen in het Bijbelverhaal te benoemen in termen waarmee we vertrouwd zijn.
Hermeneutiek volgens Ricoeur
Paul Ricoeur vestigde als eerste mijn aandacht op het sterk verwaarloosde thema van het door de Bijbel gevoede voorstellingsvermogen. De manier waarop hij als filosoof het voorstellingsvermogen als een geestelijk vermogen bij het proces van openbaring serieus nam, opende voor mij een nieuwe weg om God te ontdekken via de hermeneutiek. De verbeelding heeft voor het grootste deel van de christelijke geschiedenis in een kwaad daglicht gestaan en dat was terecht voor zover de verbeelding niet Bijbels onderbouwd was. (Dit is trouwens niet alleen waar voor de verbeelding, maar ook voor alle andere menselijke vermogens en niet in het minst voor de vijf andere mentale vermogens: rede, wil, intuïtie, perceptie en geheugen.) J.R.R. Tolkien maakt een opmerking met betrekking tot de fantasie die ook geldt voor het benaderen van een tekst via de verbeelding: “Natuurlijk kun je te ver gaan in je fantasie. Het kan slecht lopen. Ze kan ingezet worden voor verkeerde doeleinden. Ze kan degene die fantaseert zelfs misleiden. Maar geldt dit niet voor alle menselijke aangelegenheden in deze gevallen wereld?”
Ondanks deze kanttekeningen kun je spreken van een filosofische en literaire herwaardering van het voorstellingsvermogen als: “de sleutel tot een kennis die dieper gaat dan de dominante logica”. Walter Brueggemann, kenner van het Oude Testament, merkt op hoe dergelijke ontwikkelingen “een verandering tot stand brachten in de manier waarop het Oude Testament benaderd kan worden als bron en norm voor het geloof”.
De ignatiaanse traditie
Juist in de tijd waarin ik het werk van Ricoeur leerde kennen, ontdekte ik de ignatiaanse traditie. Ik deel deze ervaring met Joyce Huggett, die een “evangelische achtergrond” heeft, maar juist dankzij een retraite in een trappistenklooster progressie maakte. “Had iemand me gewaarschuwd dat, wanneer ik over de drempel van deze plaats van gebed zou stappen, mijn spirituele pelgrimage een andere richting zou uitgaan, dan had ik dat niet geloofd”, schreef ze. Maar door deze ervaring zou ze stil gebed, contemplatief gebed en uiteindelijk de ignatiaanse spiritualiteit verder verkennen.
Zoals dat bij Huggett en vele andere protestanten het geval is, verrijkte de ontmoeting met de ignatiaanse spiritualiteit mij. Ik denk dat zij gelijk heeft wanneer ze de reden voor de positieve uitwerking op protestanten onder andere toeschrijft aan de sterk Bijbelse basis van de Geestelijke Oefeningen. Zij beschrijft de ignatiaanse spiritualiteit als een “nieuwe entree” in de Bijbelse wereld. Een van de meest essentiële karakteristieken van de ignatiaanse spiritualiteit is haar waardering voor het voorstellingsvermogen: “het voorstellingsvermogen wordt een werktuig om ons te helpen God beter te leren kennen en meer lief te hebben”. Het is precies hier dat de transformerende bijdrage van de ignatiaanse traditie en de door Ricoeur gestarte ontwikkeling in mijn geloofsleven elkaar tegenkwamen. Een van de gevolgen was een reeks inzichten in de verhouding geestelijk begeleider en begeleide die voor mij nogmaals het verschil maakten.
Gods aanwezigheid in geestelijke begeleiding herbekeken
De beroemde definitie die William A. Barry en William J. Connolly aan christelijke geestelijke begeleiding geeft is de volgende:
De hulp die de ene gelovige geeft aan de andere en die de laatstgenoemde in staat stelt om aandacht te geven aan Gods persoonlijke communicatie met hem of haar, in te gaan op deze God die persoonlijk communiceert, te groeien in de relatie met God, en om de gevolgen van deze relatie te beleven.
De geestelijke begeleidingsrelatie is een ruimte waarin we niet alleen de realiteit van Gods aanwezigheid bevestigen, maar deze ook oefenen (of gestalte geven). Deze oefening is gebaseerd op drie zaken die onderling nauw samenhangen: de Bijbel als literatuur, de aard van de geloofsgemeenschap en de aard van het geloof zelf.
De Bijbel als literatuur
Leland Ryken legt uit hoe in Bijbelse literatuur spirituele waarheid geoefend wordt:
De taak van de literatuur bestaat erin eerder te laten zien dan te vertellen. Laten zien betekent vormgeven in concrete beelden (zoals de context, de personages en de handelingen in een verhaal); vertellen betekent uitleggen en veralgemenen (zoals in een essay of een nieuwsbericht). Hetzelfde onderscheid komt soms tot uitdrukking in de formuleringen die literatuur eerder vormgeven dan samenvatten.
Dit vormgeven of oefenen is geen eenrichtingsverkeer van de tekst naar de lezer; het is daarentegen een beweging in twee richtingen waaraan de lezer participeert. Voor Paul Ricoeur is “dat wat getoond wordt” in Bijbelse literatuur “steeds een wereld waarin ik eventueel kan intrekken, een wereld waarin ik mijn meest persoonlijke capaciteiten kan projecteren”. In een commentaar op Ricoeur beschrijft W. David Hall hoe deze interactie tussen de lezer en de Bijbelse tekst in zijn werk gaat:
Wanneer je de Bijbelse teksten leest, neem je deel aan het herschrijven van de werkelijkheid zoals die geïnitieerd wordt door de tekst en voltooid wordt in de lezer. Wat de teksten bieden aan het voorstellingsvermogen is, onder andere, een moreel herschrijven van de werkelijkheid.
Deze “nieuwe beschrijving van de werkelijkheid” is niet iets willekeurigs, gemodelleerd volgens de voorkeuren van de lezer – of van de geestelijk begeleider of de begeleide. Zoals Brueggemann opmerkt: “Een karakteristiek van getrouw voorstellingsvermogen is dat het geen autonome fantasie betreft, maar extrapolatie te goeder trouw.”
De geloofsgemeenschap
De geloofsgemeenschap is waar de leer van de kerk als leidend principe de relatie begeleider – begeleide binnenkomt. Het oefenen van de aanwezigheid van God door de Geest van Christus gebeurt vooral in het leven van de geloofsgemeenschap en de geestelijke begeleidingsrelatie is een voorbeeld van hoe die gemeenschap tot uiting kan komen.
Kevin Vanhoozer, systematisch theoloog, geeft aan: “Het christelijke geloof is geen privéaangelegenheid voor individuen, maar een project van gemeenschapsopbouw.” Hij gebruikt een model uit de theaterwereld om het doel en de werking van de leer in het leven van de gemeenschap te beschrijven: “De rol van de leer in de Kerk is om pastores en andere kerkleiders te helpen om plaatselijke theatervoorstellingen op te zetten die een levende parabel zijn van het koninkrijk Gods.” Ik ben ervan overtuigd dat dit model op een productieve manier kan worden toegepast op de relatie geestelijk begeleider – begeleide. Ik meen dat een Bijbels geïnformeerd theologisch voorstellingsvermogen werkzaam is binnen deze relatie op de dezelfde manier als de leer in het leven van de Kerk. Binnen de begeleidingsrelatie dienen Bijbelse teksten, gelezen door de bril van de leer, als het script voor een repetitie van Gods aanwezigheid door de Geest van Jezus. Dit is geen “komedie spelen of hypocrisie” maar het oefenen van een spirituele realiteit. Dit brengt ons bij de aard van het geloof.
De aard van het geloof
Walter Brueggemann legt uit dat Bijbelse literatuur,
… niet slechts een beschrijving geeft van een wereld van gezond verstand; ze durft het aan, met artistieke gevoeligheid en gewaagde retoriek, om een wereld die verder gaat dan “gezond verstand” te poneren, te karakteriseren en ervan te getuigen. Het theologische aspect van deze verbeelding is dat de wereld voorgesteld wordt met YHWH als het allesbepalende personage.
Volgens Brueggemann vergemakkelijken Bijbelse teksten een tegencultureel contra-voorstellingsvermogen van de wereld: “een wereld in en door een ander perspectief”. Op deze manier is een Bijbels geïnformeerd theologisch verbeeldingsvermogen de sleutel tot een bewustzijn van de werkelijkheid die verder gaat dan onze fysieke waarneming: “Ik beschouw de verbeelding als de vaardigheid om betekenisvolle beelden te hebben die niet berusten op de waarneembare ervaring. Dat wil zeggen, verbeelden is openstaan voor het ‘andere’ …”
In geestelijke begeleiding maakt een dergelijk verbeeldingsvermogen het voor begeleiders en begeleiden mogelijk om samen zowel de mogelijkheid als de werkelijkheid van Gods aanwezigheid door de Geest van Jezus te oefenen. Zoals Brennan Manning, schrijver van spirituele boeken, verklaart: “Het wonder van het evangelie is Christus, verrezen en verheerlijkt, die ons op dit eigenste moment opspoort, achternaloopt, verblijft in ons en zichzelf aanbiedt als reisgenoot!”; “Onze hoop is onlosmakelijk verbonden met het expliciete bewustzijn van zijn verrijzenis nu.” Er is een nauw verband tussen onze hoop als christenen en ons bewustzijn van Jezus’ verrijzenis. Christelijke geestelijke begeleiding oefent deze hoop in de bevestiging van Gods aanwezigheid door de Geest van Christus. Zij streeft ernaar het expliciete bewustzijn van Jezus’ verrijzenis nu bij de begeleider en de begeleide, te vergroten – niet in het minst tijdens hun ontmoetingen, maar ook in hun hele leven. Door het bewustzijn van Gods aanwezigheid te oefenen, bereidt de sessie begeleiding hen voor om deze spirituele realiteit ook daarbuiten te oefenen.
Hagar, de God die ziet en de geestelijke begeleiding
De context van geestelijke begeleiding biedt een sterke herinnering – voor de begeleide, maar ook voor de begeleider – aan de aanwezigheid van de God die zich volledig openbaarde in Jezus van Nazareth. Ik denk dat dit het is wat me zo aantrekt in het geven van geestelijke begeleiding. Echter, de ontmoeting tussen Hagar en de God die ziet, mijn vertrekpunt, heeft op zich al implicaties voor dit dienstwerk. De moeite waard om verder te onderzoeken.
God is zich bewust van ons
Toen Hagar op die plaats van grote verlatenheid was – fysiek vanwege haar vlucht in de woestijn en emotioneel als gevolg van Sara’s wangedrag ten opzichte van haar – deed zij een schokkende ontdekking: de Heer ziet haar; Hij ziet haar echt! Aan het einde van de beschrijving van haar eerste ontmoeting met de Heer lezen we in Genesis: “Toen riep zij JHWH, die tot haar had gesproken, zo aan: ‘U bent een God van het zien. Want,’ zei ze, ‘heb ik hier niet hem gezien die naar mij heeft omgezien?’” (16,13, NBV, Studiebijbel).
Er is een overeenkomst tussen de ontdekking van Hagar en de derde toelichting aan het einde van week een van de Geestelijke Oefeningen:
Een stap of twee voor de plaats waar ik de beschouwing of de overweging zal doen, blijf ik staan gedurende de tijd van een Onze Vader. De geest omhooggericht zal ik overdenken hoe God onze Heer naar mij kijkt, enz. En dan maak ik een gebaar van eerbied of nederigheid (GO 75).
Robert Marsh legt uit hoe Ignatius in deze toelichting “nadrukkelijk de aandacht vestigt op wat elk aspect van ons gebed, van ons leven en van onze manier van spreken met elkaar over God zo moeilijk maakt en ons ook een remedie biedt”. Marsh geeft een beschrijving van de verschillende manieren waarop Ignatius’ remedie werkt tegen de al genoemde deïstische “geestelijke pathologie”. Dit is zijn conclusie:
Aldus biedt de derde toelichting meer dan een openingszet in het spel dat gebed heet. Ignatius’ God is een actieve God, een God die zich niet tevreden stelt met het observeren vanop een afstand, maar een God die actief betrokken is bij elke biddende persoon. Deze God staat ver af van de eerder geschetste voorstelling die in de huidige cultuur veel navolging kent. Deze God kun je ontmoeten, kennen. Deze God voelt, handelt, reageert. Deze God heeft een persoonlijkheid.
Er is een opvallende overeenkomst tussen de God die Hagar ontmoet in Genesis en de Heer die we volgens Ignatius ontmoeten in onze gebeden en meditaties. Hagar geeft deze God de naam “de God die me ziet”, de God van het zien. Maar dit is ook de God van Ignatius’ derde toelichting die naar ons kijkt wanneer wij naar Hem kijken. De God van wie begeleiders en begeleiden samen de aanwezigheid oefenen tijdens een begeleidingsgesprek, maar ook daarbuiten.
Ons bewustzijn van Gods aanwezigheid
Brennan Manning geeft een omschrijving van de hoop die geput kan worden uit Jezus’ verrijzenis:
… onze bereidheid om stand te houden, onze weigering om weg te rennen en te vluchten in destructief gedrag. De kracht die uitgaat van de verrijzenis stelt ons in staat om de wilde confrontatie met heftige emoties aan te gaan, pijn te accepteren en ons eigen te maken, hoe scherp deze ook mag zijn. En tijdens dit proces ontdekken we dat we niet alleen staan, dat we stand kunnen houden in het bewustzijn van het feit dat verrijzenis ook nu gebeurt en dat we zo vollediger, dieper en rijkere leerlingen kunnen worden. Wij … verdragen niet alleen de grenzen van wie we denken te zijn, maar worden ook gedwongen om deze te verleggen.
Het verhaal van Hagar en Ismael laat ons Gods aanwezigheid zien als een bron van moed en hoop; ondanks de vraag hoe God het kwaad in de wereld kan toestaan. De bevestiging dat God ziet en hoort wordt de basis van Hagars verder handelen en dat van onszelf. Indien God meer is dan een projectie van ons innerlijk leven, dan kan (in ieder geval theoretisch, indien nog niet in onze ervaring) God zichzelf, zijn emoties en verlangens aan ons communiceren. En deze kunnen heel anders zijn dan de onze. Ik kan me heel goed voorstellen wat Hagar in eerste instantie dacht toen God haar zei dat ze naar haar meesteres moest terugkeren en haar onderdanig moest zijn. Toch ging ze terug. Uit de ontmoeting met de God die ziet, putte ze de moed om te handelen in overeenstemming met wat haar duidelijk geworden was omtrent Gods verlangens voor haar.
Hagar ontleende moed en hoop aan het besef dat God zich van haar bewust was en aan haar eigen besef van Gods aanwezigheid. Het samenspel van beide stelde Hagar – en ook ons – in staat om pijnlijke ervaringen te integreren en om “afstompend” gedrag – zoals Brené Brown het noemt – te vermijden. Binnen de relatie van geestelijke begeleiding oefenen we de aanwezigheid van de God die ziet – het bewustzijn van de verrezen Christus ook nu – zodat we moed en hoop kunnen ontlenen aan de ontmoeting met deze God.
Gods verlossend handelen
Er is nog een laatste aspect in het verhaal van Hagar en Ismael, met betrekking tot het goede verloop van geestelijke begeleiding, dat ik nader wil onderzoeken. Het verhaal getuigt krachtig van Gods verlossend handelen. God is niet alleen de God die ziet en hoort en doordrongen is van de narigheid in het verhaal. In beide ontmoetingen met Hagar belooft God dat hij haar pijn zal wegnemen (Gen 16, 10-12 en 21, 17-18). Ook Abraham krijgt deze belofte wanneer hij van Sara het pijnlijke verzoek krijgt om Hagar en haar zoon weg te sturen (Gen 21, 12-13).
De pijn ontstaat als gevolg van Abrahams en Sara’s handelen op grond van hun eigen wijsheid. Hierbij gaan ze voorbij aan Gods belofte aan hen (met andere woorden: Gods verlangen voor hen) omdat zij Hem niet geloven. Als gevolg hiervan zullen zij, evenals Hagar en Ismaël, erg lijden. Te midden van al deze narigheid zien we God als verlosser, nauw betrokken. Bepaalde consequenties moeten worden gedragen, maar de hele tijd is Hagars God die ziet geen deïstische God, maar een God die betrokken is bij mensen en hen wil verlossen.
God als verlosser komen we tegen in de hele Bijbel, met als hoogtepunt Jezus’ kruisiging en verrijzenis met Pasen. Het feit dat Christus’ verrijzenis ook nu gebeurt, is het gevolg van Jezus’ overwinning van de krachten van de zonde en de dood. Het is dankzij Pasen dat de verrezen Heer zich beschikbaar stelt voor geestelijk begeleiders en hen die zij begeleiden. Geestelijke begeleiding is de speciale context waarin we de verlossende actie van de God die ziet oefenen en vieren.
De ontmoeting met de God die ziet
Tijdens de kerkdienst die zondagochtend ontmoette ik de Heer die Hagar “de God die ziet” noemt. Een dergelijke ontmoeting laat geen ruimte voor een deïstisch Godsbeeld, maar stelt ons in staat om ons bewust te worden van Gods aanwezigheid als bron van moed en hoop wanneer we elkaar begeleiden, net zoals dat het geval was voor Hagar in haar moeilijkheden. Gods verlossend handelen, zoals we dat kunnen lezen in het verhaal van Hagar en Ismael en elders in de Bijbel, culmineert in Gods gave van Pasen: Jezus die nu voor ons leeft en zich voor ons beschikbaar stelt. De relatie van geestelijke begeleiding is de context waarin we deze geestelijke waarheden kunnen oefenen, met de bedoeling om dit ook daarbuiten, in de rest van ons leven te doen.
bron: The Way, 59/1 (januari 20)
Vertaling: Rita Vandevyvere en Wiggert Molenaar S.J.
De auteur is opgeleid als pastor in de Nederduitsch Hervormde Kerk van Afrika.
Zij heeft aan de universiteit van Pretoria in Zuid-Afrika onderzoek gedaan
naar de interpretatie van de Bijbel volgens de filosoof Paul Ricoeur.
In de bovenstaande reflecties combineert ze twee disciplines:
de studie van het Oude Testament en geestelijke begeleiding.