De Heilige Geest en de Contemplatio ad amorem

De Heilige Geest en de Contemplatio ad amorem

door Pieter-Paul Lembrechts S.J.

door Pieter-Paul Lembrechts S.J.

Is de Heilige Geest onderbelicht in de Geestelijke Oefeningen, of lijkt dat maar zo?

Het is opvallend dat Ignatius in de Geestelijke Oefeningen nergens expliciet over de Heilige Geest spreekt. Het woord “Heilige Geest” komt maar zelden voor, telkens in een rechtstreekse verwijzing naar de Schrift (zie de Geheimen van het leven van Christus onze Heer: GO 263, 273, 304, 307, 312) en in een van de Richtlijnen voor een waarachtige gezindheid in de kerk (365). Verder zwijgt Ignatius over de Geest. De oefeningen van de Vierde week eindigen met de beschouwing van de hemelvaart (226: “In de volgende beschouwingen moet men… alle geheimen van de verrijzenis tot en met de hemelvaart doorlopen”). Er is geen contemplatie van het pinkstermysterie. Het wekt verbazing dat Ignatius voor de Vierde week nauwkeurig alle verschijningen van de Verrezen Heer opsomt, van die aan het graf tot en met de hemelvaart (299-312) – ook de verschijningen uit de eerste brief aan de Korintiërs (308, 309, 311), zelfs een verschijning aan Onze-Lieve-Vrouw (299) en een aan Jozef van Arimatea (310), die in de Schrift niet voorkomen – maar dat hij met geen woord rept over Pinksteren.

Inquisitie

Een verklaring hiervoor zijn wellicht de dramatische ervaringen van Ignatius met de inquisitie. Telkens weer werd hij ervan verdacht tot de ketterse groep van de alumbrados (“verlichten”) te behoren. Veel mensen in Spanje waren destijds op zoek naar geestelijke verdieping en vernieuwing. Talrijke charismatische groeperingen staken de kop op. Daaronder waren mensen die beweerden dat de kerk met haar leer, haar sacramenten en gezagsdragers overbodig was. Belangrijk was alleen dat je direct door de Heilige Geest werd verlicht; vandaar de naam alumbrados. In 1525 had de inquisitie 48 stellingen van deze alumbrados veroordeeld. De Geestelijke Oefeningen gaan uit van een directe communicatie tussen God en mens. Sommigen beschouwden ze daarom als een gevaarlijke vorm van illuminisme. In dezelfde periode drongen ook Lutherse ideeën Spanje binnen. In dat broeierige klimaat spoorde de inquisitie de ketters op en strafte hen. Van 1526 tot 1538 werd Ignatius tot negen keer toe door de kerkelijke overheid ondervraagd: in Alcalá, Salamanca, Parijs, Venetië en Rome. Aan den lijve ondervond hij de methodes van de inquisitie, maar hij werd nooit veroordeeld.

Het is goed mogelijk dat Ignatius geen enkel risico wilde lopen dat zijn Geestelijke Oefeningen door de inquisitie werden verboden en daarom uiterst terughoudend was in zijn spreken over de Heilige Geest. De redactie van de Oefeningen gebeurde voor het grootste deel vóór de officiële erkenning van de Sociëteit van Jezus. Later, na de pauselijke goedkeuring van de orde (1540) en nadat ook de tekst van de Geestelijke Oefeningen officieel door de Heilige Stoel was erkend (1548), werd Ignatius vrijmoediger op dit gebied. Zo schrijft hij in het Voorwoord op de Constituties dat “de inwendige wet van liefde die de Heilige Geest in ons hart schrijft en inprent”, meer dan welke uiterlijke constitutie ook, ervoor zal zorgen dat de Sociëteit behouden blijft en groeit (134). Een ander voorbeeld uit de Constituties: in het hoofdstuk over de keuze van de generaal-overste bepaalt Ignatius dat op de dag van de keuze de mis van de Heilige Geest wordt opgedragen (697), in de zaal waar de verkiezing plaatsvindt zeggen allen de hymne Veni, Creator Spiritus (698), en Ignatius houdt er rekening mee dat de keuze van de generaal ook zonder een formele stemming maar door een gemeenschappelijke ingeving van de Heilige Geest tot stand komt (700).

Pinksteren?

 Maar terug naar de Geestelijke Oefeningen. Daar lijkt de Heilige Geest afwezig. Nochtans zijn de leer over de onderscheiding van de geesten en de aanwijzingen om een keuze te doen moeilijk denkbaar zonder de aanname dat Gods Geest in degene die de Oefeningen doet aan het werk is. In de Vijftiende aantekening stelt Ignatius dat “tijdens de geestelijke oefeningen, waar men op zoek is naar Gods wil, … de Schepper en Heer zelf zich meedeelt aan de ziel die Hem genegen is”. Ook de “innerlijke kennis van de Heer” waarop de oefeningen van de Tweede week aansturen (104), is ondenkbaar zonder de werking van de Geest. Impliciet is de Heilige Geest dus wel overal aanwezig. Maar een beschouwing van het pinkstergebeuren zoekt men tevergeefs.

De Oefeningen zijn christocentrisch; de beschouwing van het leven van Jezus staat centraal. Deze begint met de menswording en eindigt met de hemelvaart; aan de neerdalende beweging van de menswording beantwoordt het opstijgen bij de hemelvaart. Uit het Verhaal van de pelgrim (47) weten we dat de plaats van de hemelvaart op de Olijfberg voor Ignatius van groot belang was. Op het einde van zijn verblijf in het Heilig Land keerde hij nog eens naar die plek terug en “bad er onder overvloedige troost”. Ook nu nog vereert men daar de voetafdrukken van Jezus in de rots vanwaar Hij naar de hemel opsteeg. Ignatius laat de beschouwing van het leven van Jezus eindigen met de hemelvaart. Hij houdt zich aan het aardse bestaan van Jezus, en daaraan komt met de hemelvaart een einde. Daarna is Christus er niet meer – wel door zijn Geest, maar niet meer in zijn mensheid.

Toch hebben we het gevoel aan het einde van de Geestelijke Oefeningen iets te missen. Moeten we de retraitanten, vooraleer ze naar huis gaan, toch geen beschouwing van Pinksteren laten doen? In het handboek voor de Geestelijke Oefeningen in het dagelijkse leven Hem achterna bv. volgen na de hemelvaart (Dertigste week) nog drie weken, waarin onder meer het verhaal van de vurige tongen (Hnd 2,1-13) wordt aangeboden. In het boekje van Ignatius volgt na de hemelvaart nog één oefening: de Beschouwing om tot liefde te komen of Contemplatio ad amorem (GO 230-237). Het is de oefening waarmee het hele proces eindigt en die de overgang vormt naar het gewone leven na de retraite. In de vier punten van deze beschouwing komt de Geest – opnieuw alleen impliciet, maar bij nader toezien toch onmiskenbaar – aan bod. Het woord “Heilige Geest” neemt Ignatius ook hier niet in de mond, maar het gáát wel over de Geest.

Vier punten

In heel de Contemplatio ad amorem wordt Christus nergens genoemd, alleen “God onze Heer”. Maar die Heer “verlangt zich aan mij te geven zoveel Hij maar kan” (234). Wie deze oefening doet, brengt zich in het eerste punt in herinnering “wat God mij allemaal heeft gegeven” (ibid.). Hij of zij beschouwt “de ontvangen weldaden”, “persoonlijke gaven aan mij”. De hele beschouwing gaat over de liefde, die omschreven wordt als wederzijdse mededeling: “Wie liefheeft geeft en deelt mee wat hij heeft of van hetgeen hij heeft of vermag aan wie hij liefheeft, en zo ook omgekeerd” (231). Voor Ignatius is liefde: geven. In de Geest geeft God zichzelf. De Heilige Geest is de gave en de liefde van God in persoon. In de Romeinenbrief zegt Paulus dat “Gods liefde in ons hart is uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken” (5,5). Het gaat hier niet meer over de geheimen van het leven van Christus, die tevoren op de voorgrond stonden. De invalshoek is niet meer christologisch, maar veeleer pneumatologisch.

In het tweede punt (235) kijkt de retraitant “hoe God woont in de schepselen”: in de elementen, de planten, dieren, mensen. God bezielt alles en wekt het tot leven. Deze zienswijze beantwoordt aan de Bijbelse opvatting van de Geest als de levenwekkende adem Gods. In Gn 2,7 bv. blaast God de mens “de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen”. Mens en dier leven zolang die adem hen bezielt. Wordt hij weggenomen, dan sterft alle leven. Dat is de betekenis van een tekst als Ps 104,29-30: “Ontneemt U hun de adem, dan snakken zij naar lucht en keren tot stof terug. Maar geeft U uw adem, dan worden zij herschapen. U maakt de aarde weer helemaal nieuw.” (Andere voorbeelden: Job 27,3; 33,4; 34,14-15). De Geest van God maakt alles nieuw. Hij zal de mens zozeer vernieuwen dat men werkelijk zal kunnen spreken van een nieuwe schepping, ja van een opstanding van doden. Sprekend zijn in dat verband de beelden van Ez 36,26 (“Ik zal u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in u uitstorten”) en 37,1-14 (de dorre doodsbeenderen – het volk Israël – komen tot leven omdat God zijn Geest erin blaast). “God woont ook in mij” en “maakt van mij een tempel”, schrijft Ignatius (ibid.). Hij waagt het niet van een “tempel van de Heilige Geest” te spreken, zoals Paulus in 1Kor 3,16 en 6,19, maar hij bedoelt hetzelfde.

In de Bijbel is de Geest van God geen passieve, maar een actieve, werkzame aanwezigheid. De Geest is een werkwoord. Ignatius zegt dat “God in alle geschapen dingen op het aardoppervlak voor mij zwoegt en werkt, dat wil zeggen: Hij gedraagt zich als iemand die zwoegt” (236, derde punt). Hij zwoegt “in de hemel, de elementen, de planten, de vruchten, het vee, enz.” De Geest werkt in de wereld om de schepping tot haar voltooiing te voeren. Dat gaat met inspanning, zweet en tranen gepaard. “Wij weten immers dat de hele schepping kreunt en onder barensweeën lijdt”, schrijft Paulus in Rom 8,22.

Het vierde en laatste punt (237) gaat nogmaals over “al het goede en alle gaven” die van God komen. Ze “dalen van boven neer”, zoals de Bijbel spreekt van een “nederdaling” van de Heilige Geest (bv. in Mt 3,16). Ignatius gebruikt ook het beeld van het water van een bron. In de Schrift is water een symbool van de Geest, bv. bij Johannes (3,5: “geboren worden uit water en geest”; zie ook 1,33; 4,10-14; 7,37-39; 19;34). De oudtestamentische profeten verwachten een uitstorting, een uitgieting van de Geest in de eindtijd (Js 32,15; Ez 36,25-27; Jl 3,1; enz.). Misschien mogen we hier ook denken aan Ignatius’ eigen verlichting aan de rivier de Cardoner.

Leven in de Geest

 De Contemplatio ad amorem omvat natuurlijk nog meer en kan nog op andere manieren benaderd worden, maar hier gaat het ons om de vraag welk verband er is met de Heilige Geest. Ignatius had geen goede theologie van de Geest, omdat de katholieke theologie in die tijd over andere dingen ging. Maar hij had wel de ervaring van de Geest en de spiritualiteit van de Oefeningen is een concrete verwoording van die ervaring. Ignatius beschikte ook over de methode om die ervaring over te dragen. De Geestelijke Oefeningen maken het voor degene die ze doet, mogelijk om tot dezelfde ervaring komen.

De Contemplatio ad amorem is de uitdrukking van Ignatius’ kenmerkende manier om de wereld te zien. Ze beschouwt de werkelijkheid als een “goddelijk milieu”, waarin Gods Geest actief aanwezig is. De Geest van liefde bezielt heel de schepping. De Contemplatio leert de retraitant op deze manier naar de wereld te kijken en op de liefde van God in alle dingen te antwoorden. Het is de laatste oefening van het hele proces, het slotakkoord. Maar in plaats van een eindpunt is dit veeleer een begin. Hierna keert de retraitant terug naar het dagdagelijkse leven om daar in de geest van de Contemplatio te leven. Hij of zij neemt het dagelijkse leven weer op, maar met een vernieuwde visie. Ignatius bezat het vermogen om “God te vinden in alles”. Het was zijn kenmerkende manier van bidden, zijn manier van leven. De Contemplatio ad amorem draagt deze spiritualiteit over op de retraitant. Door deze oefening heeft hij of zij geleerd Gods Geest aan het werk te zien in alle dingen. Voortaan zal hij, zo hoopt Ignatius, zijn dagelijkse realiteit beleven in de Geest en God in alle dingen liefhebben en dienen. “De Beschouwing om tot liefde te komen verwoordt in de vorm van een contemplatief paradigma deze spiritualiteit van het God vinden en liefhebben in alles, die het blijvende resultaat is van de Oefeningen” (M. Ivens, Understanding the Spiritual Exercises, blz. 169).

Nogmaals: is het wenselijk degenen die de Oefeningen doen, op het einde van de Vierde week het pinkstergebeuren te laten beschouwen? Mijns inziens is daar geen bezwaar tegen. Waarom zouden we niet mogen expliciteren wat bij Ignatius impliciet blijft? Maar uit het voorgaande mag blijken dat dit niet noodzakelijk is, indien we voldoende aandacht besteden aan de Beschouwing om tot liefde te komen. De gave van de Geest komt daar ruimschoots aan bod. Het is echter de vraag of in de praktijk deze oefening voldoende aandacht krijgt. Gewoonlijk laten we de retraitanten eerst de mysteries van de Vierde week doorlopen en reserveren we daarna nog een of twee dagen voor de Contemplatio. De laatste dag van een dertigdaagse retraite zijn de retraitanten doorgaans al bezig met de voorbereiding van hun vertrek en zijn hun gedachten al bij wat hun thuis te wachten staat. Die laatste dag is er ook nog zoveel te doen: terugblik op de voorbije dertig dagen, afscheid van mensen die vrienden geworden zijn, ontruimen van de kamer, enz. Daardoor komt die laatste oefening vaak niet tot haar recht. Het is ook de vraag of een of twee dagen volstaan om zich de visie die erin opgeroepen wordt, eigen te maken.

De laatste tijd begin ik er daarom al vroeger aan en geef ik de Contemplatio ad amorem gelijktijdig met de contemplaties van de Vierde week. Vanaf de tweede dag van de Vierde week overweegt de retraitant elke dag een van de vier punten, en daarna doet hij liefst nog een herhaling van het geheel. Op deze manier kan hij of zij zich de zeer geconcentreerde inhoud van de oefening beter eigen maken. Deze werkwijze, die al in het directorium van 1599 vermeld wordt (nr. 254), werpt naar mijn ervaring meer vruchten af. Bij de Oefeningen in het dagelijkse leven kan men op dezelfde manier te werk gaan: in plaats van de Beschouwing om tot liefde te komen tot het laatst te bewaren, kan men er al eerder in Fase vier aan beginnen en elke week één punt meegeven samen met de contemplaties van de ontmoetingen met de verrezen Heer.

Maar laten we vooral niet vergeten dat de manier waarop Ignatius de werkelijkheid zag en die in de Beschouwing om tot liefde te komen besloten ligt, een genade is en geen bewustzijnsverandering die door techniek bereikt kan worden. Het is een ontwikkelingsproces, dat tijd vraagt (jaren?). God vinden in alles wordt niet in een paar dagen geleerd. En het is nooit definitief verworven. Leven in de Geest is een levenslang leerproces.

Pieter-Paul Lembrechts is een ervaren geestelijk begeleider.
Jarenlang maakte hij deel uit van de teams in retraitehuizen
en was hij hoofdredacteur van Cardoner
Tegenwoordig werkt hij hoofdzakelijk voor de Jesuit Refugee Service.

 

Bekijk alle artikelen van cardoner

Deel