Kunnen de Geestelijke Oefeningen onze tijdgeest van dienst zijn?

Door Ignace Reynaert SJ

Door Ignace Reynaert SJ

In deze bijdrage zal ik aandacht hebben voor twee vragen. Er is vooreerst de vraag naar de eigenheid van onze tijdgeest in verband met de Geestelijke Oefeningen. Maar er is ook de vraag hoe de mensen vandaag vanuit hun eigentijdse nood een tegemoetkoming kunnen vinden in de Geestelijke Oefeningen.

Hebben de mensen van deze tijd nog een boodschap aan de Geestelijke Oefeningen (GO)? Kunnen we hen nog het Fundament aanreiken? Kunnen we nog afkomen met de meditaties over de zonde en kunnen we nog hoe dan ook over de zonde spreken? En wat doen we met de scharnieroefeningen zoals de Oproep en de Twee Standaarden? Kunnen we de mensen nog het lijdensverhaal van Jezus voorhouden en hoe spreken we geseculariseerd over de verrijzenis van de Heer? Klopt de dynamiek van de GO nog met het verlangen naar geestelijke groei van de hedendaagse mens?

Hiermee stellen we de vraag in hoeverre de GO nog een waardevol aanbod zijn voor deze tijd. Moet er een aanpassing gebeuren? Maar in welke richting gaat die aanpassing? Is het alleen een zaak van woorden en tijdgebonden cultuurgegevens? Of gaat het ook over de dynamiek en de uiteindelijke bedoeling van de GO? Wellicht wordt een en ander meer duidelijk, wanneer we eerst onze tijdgeest proberen te begrijpen.

Onze tijdgeest

De vraag naar het eigene van onze tijdgeest werd in een seminariebijeenkomst over de GO gesteld en we kwamen uit op een brochure, die uitgegeven werd door de Katholieke Raad voor Kerk en Samenleving te ’s­Hertogenbosch met als titel Hunkering naar heelheid. De brochure werd samengesteld onder leiding van dr. A. van Harskamp en dr. Erik Borgman. De auteurs proberen de sociaal­culturele indicatoren aan te geven die een verlangen naar een nieuwe religiositeit doen vermoeden. De gedachtegang was verhelderend. Daarom wil ik die hier even voorstellen.

Als eerste kenmerk voor deze tijd geven ze een trend van individualisering aan. Daarmee bedoelen ze niet zozeer het morele verschijnsel van individualisme, maar eerder de ervaring van “er alleen voor te staan”. De mens voelt zich meer dan vroeger “alleen” verantwoordelijk voor zijn beslissingen en wordt daardoor ook meer geconfronteerd met een gevoel van machteloosheid en eenzaamheid.

Stelt men zich de vraag van waar die toenemende individualisering komt, dan zien we dat die het gevolg is van een functionele differentiëring. Gezinsleven, werk, economische druk, wetenschappelijke inzichten, media, politiek, ontspanningswereld, levensstijl brengen ons telkens in een andere leefwereld met zijn eigen wetmatigheden. Ze dwingen ons om ons telkens aan te passen. We worden verplicht tot een voortdurend omschakelen van één levenssfeer naar een andere. Daardoor botsen die leefwerelden in ons tegen elkaar. We leven in een schijnvrijheid. En deze schijnvrijheid roept bij ons de vraag op naar een bron van vrijheid die vanuit onszelf een stabiele factor zou kunnen zijn van ons handelen.

De confrontatie met een sterke differentiëring brengt vanzelf een nood mee aan een eigen identiteit. Door het pluralisme van de maatschappij zoekt men naar samenbindende instanties in zichzelf. Het wordt een zoektocht naar het authentieke zelf, mijn eigen oorspronkelijkheid (“be an original”). Vandaar uit begrijpen we de grote belangstelling voor het interview, voor de intimiteit van een ander. Men zoekt een lijn in de eigen biografie. We hoeven dit niet onmiddellijk te zien als een egocentrisme. Het is veeleer een zoeken naar een klankbord om zichzelf te vinden.

Zo loopt deze zoektocht naar het eigen ik als vanzelfsprekend uit op een ont­ traditionalisering. Door de grote maatschappelijke versnippering en de aandacht die ze daarmee voortdurend van ons vraagt vermindert de belangstelling voor de natuurlijke band tussen verleden, heden en toekomst. Door zijn situatie wordt de mens op de eerste plaats uitgenodigd om bij zichzelf het nodige gezag te vinden. Daardoor verdwijnen de tradities niet. Maar ze worden kritisch bevraagd vanuit de persoonlijke nood van het behoeftige “ik”. Een uitvloeisel hiervan is dat men ook zijn eigen geloofsvisie op eigen gezag een coherent beeld probeert te geven. De geloofsmarkt biedt hierin voldoende consumptiemateriaal aan. En men “speelt over de band” tot men iets heeft dat men geloofwaardig vindt.

Verlangen tot over de grens heen

Wat we tot nu toe bekeken hebben kunnen we wel herkennen aan de gedragingen van de mensen rondom ons. Kunnen we in deze vaststellingen ook aanwijzingen vinden van een zoeken over de menselijke grenzen heen? Deze gegevens zijn niet zo onmiddellijk voor handen. Maar we kunnen wel enkele vermoedens uitspreken.

We hebben gezien dat de mens op zoek is naar zijn authentieke “ik”. Hij slaagt er echter niet in om zijn uiteenlopende differentiëring te overbruggen. Daarmee zoekt hij onbewust naar een overstijgende bron, die zijn onvermogen ondersteunt en tot eenheid brengt.

Door de ervaring dat hij een versnipperd bestaan leidt, gaat de mens niet zozeer zoeken naar de waarheid, maar naar heelheid. Men zoekt wat heling bewerkt. Men gaat “healing” zoeken in allerlei soorten therapieën (esoterie). De meeste van die therapieën vertrekken vanuit een bepaalde psychologische visie op de mens. Die moet hem helpen zichzelf te verstaan in zijn nood om als mens open te bloeien. Men heeft dus meer aandacht voor persoonlijke groei (personal growth) dan voor vervreemdende dogma’s en morele regels. Men psychologiseert veel meer en men vermijdt zelfs te moraliseren. Want moraliteit bedreigt de zo broze vrijheid. Men is allergisch voor instanties die het beluisteren van het eigen verhaal kunnen hinderen. Men wil het heilige immanent maken. Men gelooft dat de bron van energie opwelt uit zichzelf. Het nieuwe leven groeit uit het algoddelijke en almenselijke samen.

Het meervoudige bestaan brengt niet alleen een desoriëntatie van de persoonlijkheid mee. Ook de traditionele gemeenschapsbanden doen het minder. De eisen van de relatiebeleving worden steeds hoger gesteld. Men zoekt immers in iedere mens een spiegel om zichzelf te ontdekken. Levenspartners zijn welkom in de mate dat ze een spiegelbeeld kunnen zijn voor mijn zoeken naar mijn identiteit. Ze worden echter even vlug verlaten wanneer ze niet voldoen aan de persoonlijke nood van identiteitsbevestiging. Men zoekt mensen, waar men zijn eigen biografie kan vertellen. Men zoekt dus kleine gemeenschappen met gelijkgezinden, waar wederzijds vertrouwen haalbaar is. Men zoekt zelfs meerdere kleine gemeenschappen naargelang zijn diverse behoeften.

En tenslotte heeft de mens, die zich op zichzelf teruggeworpen voelt het moeilijk om klaar te komen met de diepere levensvragen van dood, vergankelijkheid en kwaad. Hij kan die vragen niet aan en zoekt daarmee niet naar zingeving maar naar zinschenking. Hiermee bedoelt men dat men de grote levensvragen opgelost wil zien zonder dat er beroep gedaan wordt op de persoonlijke verantwoordelijkheid. Want deze vraagt een inzet, die te hoog gegrepen is. Men zoekt gemakkelijkheidsoplossingen in de richting van reïncarnatie of transformatie van de geschiedenis. Met dat laatste bedoelt men dat men de komst verwacht van een tijd waarin dood, vergankelijkheid en kwaad onschadelijk gemaakt zullen worden door een instantie, die het goed meent met de hulpeloze mens. Maar deze instantie blijft ondermaans. Ze heeft iets van een Übermensch. De interesse voor science­fiction is hier wellicht niet vreemd aan. Men zoekt zekerheid en uitkomst in een mensoverstijgende verbeelding.

Vraag naar een echte overstijging

Indien we dit beeld herkennen, dan kunnen we hierin ook een onbewust zoeken naar een mensoverstijgende dimensie onderkennen. Maar wat verstaan we daar dan onder?

De auteurs van de brochure Hunkeren naar heelheid noemen het een “vernevelde” transcendentie. Men zoekt iets mensoverstijgends zonder dat het echt mensoverstijgend is. Men zoekt iets religieus zonder dat er echte religie (religare= een verbinding aangaan met) bij te pas komt. Het woord “God” mag niet uitgesproken worden, want dat is een bedreiging van het broze “ik”. Men zoekt sterke mensoverstijgende ervaringen zonder een persoonlijke God.

Vanuit een Godgelovig standpunt kunnen we deze beschrijving als volgt duiden. Men hunkert naar heelheid zonder dat die heelheid de kracht bezit om heel te maken. Men zoekt naar het “zelf”, maar men blijft ook steken in het zelf. Dat zelf mist immers de impulsen van de Andere. Men verplaatst de problematiek rond dood, vergankelijkheid en kwaad naar de wereld van de verbeelding en ontneemt haar daardoor iedere prikkel die de persoonlijke verantwoordelijkheid wakker zou kunnen schudden.

De mensen zoeken dus grensoverschrijdende ervaringen, die liefst in het verlengde liggen van de eigen ervaring. Maar ze huiveren om daar een mensoverstijgende persoonlijke God bij te zien.

Een voorbeeld

Wellicht kan dat concreet verwoord worden vanuit het dagelijks leven. Ik werd eens geboeid door een affiche dat als titel droeg: “Contact met geesten en spreken met God”. Deze conferentie zou gegeven worden door een psychiater in het cultureel centrum van Hasselt (B). Die titel intrigeerde mij zo sterk dat ik besloot er naar toe te gaan. Toen ik de aangeduide zaal binnen kwam, was die al behoorlijk gevuld. Tegen de tijd dat de spreker zou beginnen moest men van overal stoelen bijzetten om het aantal gegadigden een plaats te kunnen geven. Wanneer ik naar het publiek rondkeek, stelde ik vast dat dit de gemiddelde leeftijd had van 30 tot 40 jaar. De psychiater begon zijn uiteenzetting met vele voorbeelden uit zijn praktijk die duidelijk moesten maken dat vele mensen hem kwamen raadplegen over hun contacten met geesten. Om dit te duiden sprak hij dan over de aura van de mens, het etherische lichaam en

het kosmische lichaam, waardoor de mens zichzelf kan ontdubbelen. Deze dubbelganger ontmoet de mens dan verpersoonlijkt in de gedaante van een kobold of een elf of een engel. Hierin bestaat een hiërarchie met boven aan die hiërarchie de Bron. Dat woord Bron schreef hij uitdrukkelijk op het bord met een hoofdletter. Verder reikte zijn visie niet. Het deel van de titel over “spreken met God” werd niet behandeld. Dit is slechts een klein staaltje van wat men tegenwoordig overvloedig kan vinden in boekhandels, kiosken en op bepaalde bijeenkomsten.

De invalshoek van de GO

Laten we nu even kijken hoe we vanuit de GO hier een ontmoetingspunt kunnen vinden. Indien ik de gedachtegang van de brochure die ik hier samengevat heb kan volgen, is er in verband met de GO tezelfdertijd een aanknopingspunt en een impasse. Het aanknopingspunt is dat zowel de huidige tijdgeest als de GO verlangen uit te gaan van de menselijke ervaring. De impasse is dat de GO uitdrukkelijk een perspectief van een persoonlijke relatie met God veronderstellen, terwijl de huidige tijdgeest daarin een bedreiging ziet van het “broze ik”. Laten we eerst het aanknopingspunt bekijken. Wellicht brengt dat ons op het spoor om ook voor de impasse een uitweg te vinden.

Ik wil beginnen met na te gaan hoe Ignatius de houding van God tegenover de mens en dus ook onze wereld ziet. Dit kan ook de houding van de begeleider tegenover onze tijdgeest mede inspireren. In zijn Beschouwing om tot liefde te komen schrijft Ignatius: Nagaan hoe God in alle geschapen dingen… voor mij zwoegt…door ze het bestaan te geven en in stand te houden, door ze te doen groeien en voelen…(GO 236)”. Het is dus voor Ignatius vanzelfsprekend dat God ook in de mensen van deze tijd zwoegt om ze te doen groeien en voelen. En het is wellicht voor degenen die hiervoor openstaan weggelegd om “de oogst te zien en binnen te halen (Joh 4, 38)”.

Naast dat voor mij fundamentele inzicht kunnen we ons verder de vraag stellen hoe Ignatius in de GO open staat voor de ervaring van degene die voor de GO interesse heeft (de mens van onze tijd). Vóór het Fundament plaatst Ignatius in de GO een Vooronderstelling (GO 22). Ik geef die hier volledig weer: “Tot grotere hulp en vooruitgang van wie de geestelijke oefeningen geeft en van wie ze krijgt, dient men van de vooronderstelling uit te gaan dat ieder goed christen eerder bereid moet zijn de opvatting van zijn naaste te sauveren dan te veroordelen. Kan hij ze niet sauveren, dan moet hij vragen hoe de andere ze verstaat. Verstaat die ze verkeerd, dan moet hij hem met liefde verbeteren. Helpt dat niet, dan moet hij alle gepaste middelen zoeken opdat die mening, goed verstaan, gesauveerd wordt.”

Alleen reeds het feit dat Ignatius deze Vooronderstelling in het geheel van zijn GO plaatst na de inleidende aantekeningen en vòòr het Fundament toont aan welk groot belang hij aan deze Vooronderstelling hecht. Alhoewel Ignatius deze houding zowel aan de begeleider als aan de begeleide aanbeveelt, wil ik hier het voorstel vanuit de hoek van de begeleider bekijken. Ignatius vindt deze houding van “eerder bereid zijn de opvatting van de naaste te sauveren dan te veroordelen” dus een basishouding, die hij voor het gehele verloop van de GO bij de begeleider veronderstelt. Deze tekst lijkt mij voor de vraag die we hier stellen heel belangrijk te zijn.

Ik meen er twee aandachtspunten van Ignatius in te herkennen. Ignatius spreekt vooreerst over een gunstig vooroordeel (sauveren). Maar dat gunstig vooroordeel moet zo aanwezig zijn, dat het beide partijen tot levensechtheid, tot hun waarheid brengt (met liefde verbeteren…goed verstaan). Die twee aandachtspunten wil ik nader bekijken.

Vóór de GO beginnen veronderstelt Ignatius dus dat de begeleider een gunstig vooroordeel tegenover de geïnteresseerde in de GO heeft. Dit veronderstelt dat de begeleider niet alleen aandacht heeft, maar ook waardering voor alles wat de mogelijke kandidaat hem vanuit zijn persoonlijke zoektocht wil toevertrouwen en er ook groeimogelijkheden in ziet (sauveren). En wanneer hij die groeimogelijkheden niet ziet, probeert hij aan de kandidaat uitleg te vragen om hem toch zeker te kunnen begrijpen (vragen hoe de ander ze verstaat). De begeleider gaat er immers van uit dat het uiteindelijk Gods Geest is die de kandidaat trekt, welke ook het ervaringsleven en de opvattingen van de kandidaat mogen zijn. In het idee van Ignatius weet de begeleider bij de kandidaat voldoende onderscheid te maken tussen enerzijds zijn fundamenteel verlangen om de aanspraak van God in zijn leven te ontdekken en te volgen en anderzijds de inkleding van dit verlangen, die door de tijdgeest bepaald wordt.

Op de tweede plaats spreekt Ignatius over “met liefde verbeteren” en “met alle gepaste middelen zoeken opdat die mening, goed verstaan, gesauveerd wordt”. Die raadgeving van Ignatius spoort de begeleider dus aan om niet alleen te oordelen of de kandidaat geschikt is om de GO te doen, maar ook om, indien hij oordeelt dat de kandidaat niet geschikt is voor de GO, met hem te zoeken welke weg hij dan wel kan volgen om op zijn levensvragen een antwoord te vinden. Zo begrijp ik de uitspraak van Ignatius “dat men alle gepaste middelen zoekt opdat die mening, goed verstaan, gesauveerd wordt”. Voor Ignatius staat dus het respect voor de zoektocht van de mens voorop, in welke richting die ook moge gaan. Indien de GO niet de aangewezen weg zijn, helpt hij hem zoeken naar een andere meer aangepaste weg en indien nodig een andere begeleiding. Wellicht wordt hiermee duidelijk dat deze Vooronderstelling van Ignatius zijn volle waarde bewaart en voor deze tijd aan waarde wint. Het is immers niet evident, dat mensen die bijvoorbeeld met Tarot bezig zijn plotseling belangstelling krijgen voor de GO.

Ignatius houdt ook niet vast aan de eigen dynamiek van de GO. Het kan zijn dat een geïnteresseerde niet open staat voor de dynamiek van de GO, maar toch iets zoekt. Het feit dat hij geïnteresseerd is in een bepaalde informatie (bv. het woord “geestelijke oefeningen”) of in een bepaalde begeleider kan reeds wijzen op een vage belangstelling. Ook voor die vage belangstelling wil Ignatius aandacht hebben. Ik meen dit te mogen afleiden uit de achttiende aantekening (GO 18). Daar schrijft Ignatius dat de begeleider alleen “zaken geeft …die de retraitant rustig kan dragen en waaruit hij zijn voordeel kan halen. De mate waarin iemand zoekt zich open te stellen bepaalt welke oefeningen men hem geeft en wat hem kan helpen en doen vooruitgaan”. En verder in dezelfde aantekening wordt Ignatius nog concreter voor iemand “die wat wil bijleren” of “tot een zekere rust wil komen…. En verder moet men niet gaan” schrijft hij.

Indien ik hierbij nu denk aan onze bovenstaande analyse vanuit de brochure rond individualisering en differentiëring en onttraditionalisering en zoeken naar de eigen biografie, meen ik te mogen besluiten dat de GO echt openstaan voor de mensen van deze tijd. Voor Ignatius is zelfs de mooie en sterke dynamiek van geestelijke groei, die hij in de GO gelegd heeft, tenslotte maar bijzaak, indien de retraitant maar geholpen is in zijn persoonlijke groei (personal growth). Niet het vinden van de waarheid is belangrijk, maar het vinden van heelheid, zou de brochure van hierboven zeggen.

Als voorbeeld herinner ik mij het volgende van mijn opleiding in de GO, die ik bij Gilles Cusson in Canada mocht volgen. Bij mijn eerste ontmoeting met hem vertelde ik, dat ik volop met de beoefening van Zen bezig was. Zijn antwoord was: “Ga daar maar mee door.” Door dit antwoord voelde ik duidelijk aan welk groot vertrouwen mijn begeleider in mij had. Ik ging door met Zen. Niet beter dan langs deze weg kon ik ontdekt hebben hoe de nood aan een ontmoeting met een persoonlijke God voor mij veel groter was.

Het aanbod van de GO

Ik heb de vraag behandeld of er een overeenkomst is tussen onze tijdgeest en de GO op het gebied van de persoonlijke ervaringen. Ik ben tot het besluit gekomen dat zowel onze tijdgeest als de GO vertrekken bij de persoonlijke ervaring van de mens en dat ze bij elkaar aansluiting kunnen vinden. De tweede vraag ging echter over het openstaan voor een persoonlijke God. Hierin zijn de uitgangsposities van de doorsneemens uit deze tijd en van de GO op het eerste gezicht aan elkaar tegengesteld. We zullen dit nu van dichterbij bekijken.

Vanuit de analyse die de brochure rond Hunkering naar heelheid ons had bijgebracht konden we het volgende besluiten. De hedendaagse mens staat niet alleen open, maar hunkert ook naar iets overstijgends in zijn leven. En tegelijkertijd huivert hij ervoor om daarachter een persoonlijke God te zien. Vanuit zijn nood aan heling, zinschenking, zekerheid en vluchtig geluk zoekt de mens van deze tijd een grond, die hij zichzelf niet geven kan. De reden hiervoor is dat hij noodgedwongen zijn “broze ik” leefbaar wil houden. Hierin is een persoonlijke God een ongewenste, zelfs bedreigende inmenging. Uit onmacht om tot echte verworteling te komen sluit de hedendaagse mens zich dus op in het hiernumaals.

Indien een begeleider openstaat voor deze analyse kan vanuit wat hier boven gezegd is omtrent de basishouding in de GO (GO 236) niets hem tegenhouden om deze zoekende mens ernstig te nemen. Hij gaat mee op zoek naar de echte onmiddellijke behoeften van deze persoon en wijst hem op de mogelijke groei aan ervaringen, waardoor zijn “broze ik” meer aan vertrouwen kan winnen. De begeleider hoeft daarbij niet uitdrukkelijk te verwijzen naar de GO .

De mogelijkheid kan er dan in zitten dat deze persoon op zijn manier meemaakt wat Ignatius in zijn tijd en cultuur op zijn ziekbed te Loyola heeft meegemaakt. Hij had behoefte aan ridderromans. De behoefte van de hedendaagse mens zal wellicht anders klinken: kritiek op Kerk en maatschappij, klaar komen met kwetsuren uit zijn jeugd, een zoeken om tot zichzelf of tot een relatie te komen, heil zoeken in allerlei parapsychologische therapieën, enz. Hierin kan de begeleider voorzichtig helpen onderscheiden waar een echte nood aan een overstijgende kracht aanwezig is. Indien de zoeker dan in het beluisteren van zijn nood Gods werkzame aanwezigheid kan onderscheiden, zal hij wellicht niet een bedreigende God herkennen, maar een levensechte ondersteuning van zijn “broze ik”, waarnaar hij op zoek was. Wanneer dit in alle voorzichtigheid onderscheiden kan worden zit een openstaan voor de dynamiek van de GO wellicht in de mogelijkheden.

Door deze houding aan te nemen treedt de begeleider in het spoor van Jezus bij de Emmaüsgangers. Ook Jezus liet de Emmaüsgangers op hun verhaal komen met inbegrip van hun verontwaardiging. Hij ging luisterend mee. Daarna gaf hij de nodige toelichting, zodat ze tot vertrouwen kwamen. Hij bleek toch die overstijgende kracht van Godswege, waarop ze gehoopt hadden, te zijn: “een profeet, machtig in woord en daad bij God en bij de mensen (Lc 24,19)”. En langs een herkenbaar ritueel bevestigde hij hun vermoeden en meteen ook het vertrouwen van hun “broze ik” in een nabije God.

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel