Vijf overwegingen over priesterschap

Vijf overwegingen over priesterschap

door Peter Knapen

door Peter Knapen

Peter Knapen is hoofdbegeleider van de jezuïetencolleges in Vlaanderen. Hij is gehuwd en heeft twee zonen. Op de Vlaamse provinciedag van 11 november 2009, die gewijd was aan “het priesterlijke karakter van de Sociëteit van Jezus”, bracht hij deze overwegingen. 

  1. In gesprek met de priester als mens

Pas bij de voorbereiding van deze getuigenis heb ik me gerealiseerd dat ik eigenlijk altijd al priesters gekend heb. Op zich is dat voor iemand van mijn generatie niet zo vreemd. Wel bijzonder is, denk ik, dat ik van kindsbeen af priesters en paters eerst leerde kennen in een huiselijke context en niet in een kerk, een jezuïetenhuis of een klooster. Dat is zo gebleven en het heeft impact. Het bepaalt mijn manier van kijken naar jullie.

Thuis als kind – ik had een oom die priester was, over hem vertel ik straks nog –, op het Jan-van-Ruusbroeckollege in Brussel, waar ik les kreeg van Lou Florin en van Marc De la Marche, later ook in eigen gezin, in mijn vriendenkring (in mijn studententijd raakte ik bevriend met een pater dominicaan), en sinds ik voor de jezuïetencolleges werk: altijd weer ontmoette ik priesters van nabij, persoonlijk, in gesprek, vaak “met de voornaam”. Mijn blik werd dus niet eerst getrokken naar het ambt, maar naar de mens, die ook priester was. En eigenlijk wil ik dat zo houden: het gaat altijd om déze mens, ook – waarom niet? – in contacten met priesters, met paters.

In mijn ervaring vertrekt onze ontmoeting dus niet vanuit “verschil” – jullie als paters jezuïeten, ik als gehuwde en vader. Dat verschil komt ter sprake, maar het is voor mij niet het uitgangspunt. Onze roeping en onze levenswijze liggen in ons, ze staan niet tussen ons. Het uitgangspunt is altijd het contact met deze mens. Naargelang het contact dieper wordt – en gelukkig gebeurt dat dikwijls – komt wat ons bezielt vanzelf ter sprake. En die bewogenheid is dan mooi ingebed in wie wij zijn, in hoe we elkaar al kennen. En zo heb ik het graag.

2. Aanwezigheid

In mijn tweede overweging wil ik iets vertellen over mijn oom, die geen jezuïet was, maar diocesaan priester en schooldirecteur. Hij kwam zo om de maand bij ons op bezoek. Soms ’s zondags, soms ook op woensdagnamiddag, na een vergadering in de Guimardstraat. Wat me vooral treft als ik aan hem terugdenk, is zijn “aanwezigheid” – je zou kunnen zeggen: zijn priesterlijke aanwezigheid. En daar zitten twee kanten aan.

2.1 Een dragende aanwezigheid

Er was in zijn manier van doen iets “dragends”, dat het mens-zijn van elk van ons aanvaardde en dat ieder “liefdevol aankeek”, zoals Jezus dat deed: “Ook jij, waar je nu staat, zoals je bent, bent gedragen door God, die jou liefheeft.” Niet dat hij dat zo zei. Het klonk door – zonder ophef, zonder grote woorden – in zijn beschikbaarheid, in zijn spreken en zijn zwijgen, in zijn luisteren en in zijn kijken. En het heeft op mij een blijvende indruk gemaakt. Omdat ik gezien heb hoe het mensen troost gaf en vrij maakte.

2.2 Een appellerende aanwezigheid

Er was ook een andere, een appellerendekant aan zijn “aanwezigheid” in onze huiskamer. Dat appel was niet bedoeld, niet opzettelijk. Maar het was er wel. Priesterlijke aanwezigheid – misschien zijn jullie je daar niet altijd van bewust – zet mensen aan het denken en versterkt het verlangen om goed te leven. In mijn ervaring is dat appel nooit overrompelend, direct, frontaal. Het is een zijdelingse dynamiek, die traag doorwerkt. Pas achteraf – wanneer mijn oom al vertrokken was – merkte ik het. Zoals de leerlingen in het Emmaüsverhaal ook achteraf zeiden: “Brandde ons hart niet, toen Hij tot ons sprak?” Van daaruit komen en blijven mensen in beweging.

3. Intellectuele geloofwaardigheid

Na mijn humaniora op het Jan-van-Ruusbroeckollege heb ik gekozen voor een studie godsdienstwetenschappen. Dat was geen evidente keuze in 1979, in volle secularisatietijd. Kerk en geloof stonden onder druk en vonden weinig sympathie en interesse bij jonge mensen. Ik heb geluk gehad: thuis, op het college en later in Leuven heb ik mensen ontmoet – ook paters jezuïeten – die het serieuze gesprek over het mens-zijn in deze wereld intellectueel aankonden. Meer nog, ze trokken het gesprek en ik hoorde van hen nieuwe inzichten en geloofsinterpretaties. Het werd duidelijk dat het theologische denken in bewegingwas en dat er een christelijk denken is dat deze tijd aankan, dat pertinente vragen stelt en geloofwaardige perspectieven biedt. Als ik nu nog graag verbonden ben met de jezuïetengemeenschap én met de faculteit in Leuven, heeft dat ook – niet alleen, maar ook – te maken met die intellectuele geloofwaardigheid.

4.  Een kritische noot: zorg voor elkaar

Ik weet niet zeker wat het is, maar er is een hardheid, een onverbiddelijkheid voor elkaar bij paters en priesters. Bij godsdienstleerkrachten trouwens ook. Hoe komt dat? Wat maakt dat we het zo moeilijk hebben om het anders geloven in eigen kring te aanvaarden en onze bewogenheid te binden aan die van anderen? Er zijn spanningen tussen de meer en de minder geëngageerden, tussen de progressieven en de conservatieven, tussen de expliciete en de ingehouden belijders, tussen de actieven en de contemplatieven, tussen de roomsen en de alternatieven, tussen de intellectuelen en de veldwerkers, enzovoorts. We moeten ons afvragen waar die drang om elkaar zo kritisch te bekijken en te beoordelen vandaan komt. Alleen op die manier kunnen we dat ontkrachten en leren elkaar te versterken en aan te vullen.

Misschien moeten er ook wel bruggen geslagen worden tussen verschillende gemeenschappen en tradities in de kerk. Ik vertelde u daarstraks al dat ik goed bevriend ben met een dominicaan. En ik heb nooit goed begrepen waarom een samenspraak (dat is niet hetzelfde als samenvallen!) bv. tussen jezuïeten en dominicanen niet meer kansen krijgt. Historische redenen en reële verschillen qua spiritualiteit kunnen toch niet volstaan als argument voor die terughoudendheid. Zeker in een tijd waarin ordes en congregaties kleiner worden, is zo’n samenspraak van belang.

Maar vóór alles is het belangrijk dat jullie zorg dragen voor elkaar. En dat ook tonen aan mensen, als teken van.

5. Uitdaging

In mijn contacten met jonge leerkrachten (tussen twintig en 25 jaar) merk ik dat er bij hen een grote ongeletterdheid bestaat wat betreft levensbeschouwing en godsdienst. Voor hen is geloof een vreemde wereld, onbekend. Door de opvoeding die ze thuis gekregen hebben – hun ouders zijn de kinderen van de eerste secularisatiegolf – beschouwen ze geloof vaak als achterhaald. Ik zie daar een belangrijke opgave. Hoe bereiken wij – hoe bereiken jullie als priesters – goede mensen die van hun leven iets willen maken, die dienstbaar willen zijn, maar niet meer aan te spreken zijn met de geloofsrecepten van vroeger, en zelfs niet met die van vandaag? Hoe ga je in gesprek met deze mensen, voor wie de kerk, haar taal en verhalen ver, onbereikbaar zijn?

Het is een grote groep, een groeiende groep! En het zijn mensen die niet zomaar “in te lijven” zijn. Deze mensen “verliezen” we niet aan andere godsdiensten of aan de vrijzinnigheid, maar aan een leven met engagement, maar zonder verhaal, zonder grond. Ik denk dat als de jezuïeten in deze tijd “zielen willen redden”, mensen perspectief en ademruimte willen geven, hier een grote uitdaging ligt. In de bereidheid lotgenoten te worden ook van deze mensen. Dat laatste is volgens mij essentieel: de bereidheid om ons te compromitteren met deze wereld –ver verwijderd van de kerk – om lotgenoten te kunnen worden van deze kinderen van de secularisatie.

Adrian Porter, jezuïet en directeur van het Wimbledoncollege in Engeland, hield enkele jaren geleden een voordracht op onze intercollegiale studiedag. Als wij willen deelnemen aan een levende geloofstraditie, zei hij, moeten we rekening houden met twee kerngegevens: “There is a story to tell and there is a language to speak.” Ik denk dat het belangrijk is de jonge mensen die ver van geloof en kerk afstaan, volop in ons geloofsgesprek te betrekken.

Bekijk alle artikelen van Cardorner

Deel